ECLI:NL:RBDHA:2023:20471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
09/331394-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van onderzoekswensen in strafzaak met betrekking tot SkyECC en Yalcinkaya

Op 15 en 21 december 2023 vond een pro forma zitting plaats in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt verdacht van grootschalige internationale drugshandel. De rechtbank, bestaande uit mr. K.C.J. Vriend (voorzitter), mr. E.C. Kole en mr. M.T. Renckens, behandelde de onderzoekswensen van de verdediging met betrekking tot de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de SkyECC-data. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.D.A. van Boom. De rechtbank had eerder op 11 oktober 2023 het onderzoek geschorst en hervatte dit in de huidige samenstelling.

De verdediging verzocht om verstrekking van verschillende stukken en het horen van getuigen, onder verwijzing naar het arrest van het EHRM inzake Yalcinkaya. De officier van justitie, mr. M. van Oosten, verwees naar de rechtmatigheid van de SkyECC-data, verkregen onder Franse autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de verzoeken van de verdediging niet voldoende waren onderbouwd en wees deze af. De rechtbank concludeerde dat de rechtmatigheid van het onderzoek door buitenlandse autoriteiten niet ter discussie stond en dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was om deze te toetsen.

De rechtbank wees het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis af, omdat de redenen voor de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig waren. De verdachte had geen zicht op een inhoudelijke behandeling en de rechtbank stelde dat de persoonlijke belangen van de verdachte niet opwogen tegen de maatschappelijke belangen. De zitting werd geschorst tot 21 december 2023, waar de rechtbank de beslissingen over de onderzoekswensen zou meedelen. De volgende zitting is gepland op 14 maart 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/331394-21

Proces-verbaal van de terechtzitting

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank op 15 en 21 december 2023.
De verklaringen van de procesdeelnemers zijn steeds zakelijk weergegeven.
Tegenwoordig:
mr. K.C.J. Vriend, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
W.H. Ng, griffier,
mr. M. van Oosten, officier van justitie.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] ,
op dit moment gedetineerd in [inrichting] .
Als raadsman van de verdachte is op de terechtzitting aanwezig mr. R.D.A. van Boom.
De voorzitter deelt mee dat de rechtbank vandaag in een andere samenstelling zitting houdt dan op de terechtzitting van 11 oktober 2023, toen het onderzoek van de zaak werd geschorst. De rechtbank hervat het onderzoek ter terechtzitting in de stand waarin het zich op het tijdstip van die schorsing bevond. De officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman hebben medegedeeld daarmee in te stemmen.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De voorzitter deelt mede dat de zitting van heden een pro forma zitting betreft.
De voorzitter deelt mede dat de rechtbank bij e-mailbericht van 13 november 2023 een tweetal documenten van de verdediging heeft ontvangen, te weten “Gecombineerde feitelijke uiteenzetting Encrochat en Sky ECC definitief” en “Onderzoekswensen met duiding Yalcinkaya definitief”. Deze documenten zijn als
bijlage Aen
bijlage Baan dit proces-verbaal gehecht. Voorts heeft de rechtbank deze week via een downloadlink de in voornoemde documenten genoemde bijlagen ontvangen. Tevens heeft de rechtbank deze week van de verdediging een document “Aanvullende opmerkingen onderzoekswensen” ontvangen. Een afschrift van dit document is als
bijlage Caan dit proces-verbaal gehecht.
Ten slotte heeft de rechtbank van de verdediging bij e-mailbericht van 13 december 2023 een aantal stukken ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ontvangen.
De officier van justitie heeft op 7 december 2023 schriftelijk gereageerd op de onderzoekswensen van de verdediging. Een afschrift van deze schriftelijke reactie is als
bijlage Daan dit proces-verbaal gehecht.
De raadsman deelt mede dat hij de schriftelijke reactie van de officier van justitie niet heeft ontvangen.
De officier van justitie deelt mede dat zij haar schriftelijke reactie per direct via e-mail aan de raadsman zal sturen. Zij voert vervolgens het woord conform haar schriftelijke reactie, behoudens de door haar geciteerde jurisprudentie in de Engelse taal.
De voorzitter vraagt aan de raadsman of hij naar aanleiding van hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd nog opmerkingen heeft. Daarbij merkt de voorzitter op dat de rechtbank de door de raadsman opgestuurde documenten uitvoerig en grondig heeft bestudeerd en dat de raadsman met betrekking tot zijn onderzoekswensen niet in herhaling hoeft te vallen.
De raadsman voert het woord. Kort samengevat herhaalt de raadsman zijn reeds ingediende en toegelichte onderzoekswensen. Ter aanvulling daarop voert de raadsman het navolgende aan:
De officier van justitie gebruikt in haar reactie weinig woorden en dat geeft mij hoop. De officier van justitie realiseert zich dat zij niet teveel woorden moet gebruiken met betrekking tot mijn verzoeken, want anders komt zij in de knoop. Het gaat hier in de kern om de vraag of er sprake is van een eerlijk proces en daarover hoor ik de officier van justitie niets zeggen.
Ik moet mijn verzoeken telkens herhalen omdat tot nu toe door de rechtbanken negatief is beslist op mijn verzoeken. Ik vind dat bedroevend. Ik kan dat niet uitleggen aan mijn cliënt.
Ik betreur het dat ik de schriftelijke reactie van de officier van justitie niet eerder heb ontvangen. Dat is niet conform de afspraken. Ik word nu pas geconfronteerd met haar reactie maar ik heb van haar niets anders gehoord dan hetgeen ik de afgelopen weken van andere officieren van justitie in soortgelijke zaken heb gehoord. Ik vind dat verontrustend maar ook verheugend. Het openbaar ministerie gaat niet in op de punten die ik heb aangevoerd. Het sterkt mij in de overtuiging dat, als de officier van justitie wel uitvoerig zou reageren, mogelijk zou blijken dat ik gelijk heb, namelijk dat er wel sprake was van een hack op Nederlands grondgebied.
De officier van justitie heeft in haar reactie aangegeven dat de “disclosure of evidence” niet onbegrensd is maar ik heb dat ook niet gesteld. Als het gaat om feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van een zaak, moet er “disclosure” plaatsvinden. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt maar er moet wel sprake zijn van strikt noodzakelijke omstandigheden en die omstandigheden moeten onderbouwd worden. De privacy van de SkyECC-gebruikers is naar mijn mening daarvoor onvoldoende. Compensatie wordt ook niet geboden.
De officier van justitie zegt in haar reactie dat het NFI in strafzaken de data als betrouwbaar heeft geoordeeld maar in deze zaak is er niets door het NFI onderzocht.
Ik heb mijn verzoeken met aandacht opgesteld. De officier van justitie miskent dat en ik vind het misplaatst om mijn verzoeken een zoekplaatje te noemen. Daaruit blijkt dat de officier van justitie de stukken niet goed heeft gelezen.
Cliënt wil gewoon een eerlijk proces. Tot nu toe heeft de verdediging niets gekregen, behalve stukken van de eigen SkyECC-accounts. Iedereen heeft het recht om zich fatsoenlijk te verdedigen en dat is nu niet mogelijk.
De officier van justitie voert naar aanleiding van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd het navolgende aan:
De rechtbank heeft tijdens de vorige pro forma zitting beslist dat de raadsman de gelegenheid krijgt om zich schriftelijk te mogen uiten over het arrest van het EHRM inzake Yalcinkaya. De verzoeken van de raadsman hebben grotendeels geen betrekking op voornoemd arrest en daarom heb ik ook in mijn schriftelijke reactie daar niet uitvoerig op gereageerd.
Ik verwijs de rechtbank nogmaals naar het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2023. De interceptie van de SkyECC-data heeft plaatsgevonden in een Frans opsporingsonderzoek, met toestemming van een Franse rechter en op Frans grondgebied. Het interstatelijke vertrouwensbeginsel is daarom van toepassing.
De voorzitter deelt mede dat de rechtbank voornemens is niet vandaag maar op 21 december 2023 te 13.00 uur een beslissing te nemen op de onderzoekswensen van de verdediging.
De voorzitter vraagt aan de raadsman of hij verzoeken heeft ten aanzien van de voorlopige hechtenis.
De raadsman voert daartoe het navolgende aan:
Cliënt zit al tien maanden in voorlopige hechtenis. Er is nog geen zicht op een inhoudelijke behandeling. Indien mijn onderzoekswensen worden toegewezen, zal een inhoudelijke behandeling niet op korte termijn plaatsvinden.
Cliënt zit alleen voor de feiten 1 en 2 in voorlopige hechtenis. De ernstige bezwaren met betrekking tot de totale hoeveelheid verdovende middelen zijn onvoldoende onderbouwd.
De gronden zijn naar mijn mening niet aanwezig. Er is geen sprake van gevaar voor herhaling. De feiten zijn lucratief maar cliënt runt een eigen bedrijf. Het betreffen oude feiten. Uit het dossier blijkt niet dat cliënt zich nadien weer schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Het recidivegevaar moet daarom gerelativeerd worden. Het EHRM heeft ook onderstreept dat een detentie gaandeweg een dempende werking heeft op het recidivegevaar. Er moet ook gekeken worden naar alternatieven en minder ingrijpende middelen om het recidivegevaar te kunnen beteugelen.
Er is ook geen sprake van vluchtgevaar. Cliënt wist niet dat hij gezocht werd door de politie en hij was ook niet op de vlucht voor de politie. In het dossier zitten geen aanwijzingen waaruit afgeleid kan worden dat cliënt wist dat hij werd gezocht door politie en justitie. Uit de stukken die ik aan de rechtbank heb toegezonden, blijkt dat cliënt in die periode vaak in Nederland was voor verschillende zaken. Dat betroffen zakelijke bezoeken en privé zaken. Het vluchtgevaar is daarom niet onderbouwd. Cliënt heeft een huis en een gezin in Nederland. Hij heeft een eigen bedrijf dat hij met zijn zakenpartners moet gaan runnen. Hij is voor zaken af en toe in het buitenland maar hij woont in Nederland samen met zijn gezin.
De twaalfjaarsgrond acht ik ook niet aanwezig. Bij een invrijheidstelling van cliënt zal er geen maatschappelijke onrust ontstaan. Ook verdachten in containerzaken worden geschorst.
Cliënt kan verschillende bijzondere voorwaarden opgelegd krijgen bij een schorsing, zoals het inleveren van zijn paspoort, een meldplicht, een locatiegebod en een contactverbod. Mocht cliënt later een lange gevangenisstraf opgelegd krijgen, dan zal hij zijn straf niet ontlopen. Cliënt kan zich bij een schorsing ook gaan bewijzen dat hij zijn leven op orde heeft. Ook kan cliënt middels voorwaarden langer onder controle worden gehouden door justitie en dat heeft een positieve werking op de maatschappij.
De voorbereidingshandelingen hebben plaatsgevonden in een relatief korte periode.
In andere grote drugszaken zijn verdachten na zes à negen maanden ook uit de voorlopige hechtenis geschorst. Cliënt moet een kans krijgen. Als hij zich niet aan de voorwaarden houdt, weet hij dat hij dan terug moet naar de gevangenis.
Ik verzoek primair opheffing, subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis. Meer subsidiair verzoek ik schorsing van de voorlopige hechtenis tot de einduitspraak, dan wel de inhoudelijke behandeling.
De officier van justitie verzet zich tegen een opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis en voert daartoe het navolgende aan:
De ernstige bezwaren en de gronden zijn naar mijn mening nog steeds aanwezig. Ik verwijs de rechtbank daarbij naar hetgeen ik tijdens de vorige pro forma zitting heb aangevoerd.
Het feit blijft dat de verdachte door de politie werd gezocht en dat hij niet was te vinden op zijn BRP-adres. Hij hield zich schuil en werd aangehouden in België. Hij had toen ook een identiteitskaart van Dubai bij zich.
Het is aannemelijk dat de verdachte, nadat SkyECC was geklapt, wist dat hij werd gezocht door de politie.
Met betrekking tot de twaalfjaarsgrond merk ik het gaat om grootschalige internationale drugshandel in georganiseerd verband. Ik ben van mening dat er wel maatschappelijke onrust zou ontstaan als de verdachte vrij zou komen.
De verdachte heeft relevante documentatie en de feiten zijn lucratief. Mede gelet op de aard van de feiten ben ik van mening dat het recidivegevaar nog steeds aanwezig is.
De persoonlijke belangen van de verdachte wegen niet op tegen de maatschappelijke en strafvorderlijke belangen.
De verdachte verklaart:
Door de spanningen is mij veel ontgaan. Ik wilde veel zeggen maar weet het niet meer. Ik schrik van wat de officier van justitie heeft aangevoerd. Ik kan mij niet vinden in het vluchtgevaar. Ik wist niet dat ik verdacht werd van strafbare feiten en dat de politie naar mij op zoek was. Tijdens werktijden was ik regelmatig op kantoor te vinden. Ik heb een bedrijf in Dubai geopend en toen heb ik een identiteitskaart gekregen. Ik woon niet in Dubai. Ik woon in Valkenburg. Dat ik niet thuis was, betekent niet dat ik op de vlucht was.
Ik zit in een moeilijke periode. Ik dreig de relatie met mijn verloofde te verliezen. Mijn bedrijf is afhankelijk van mij en vraagt ook veel van mij. Ik wil geschorst worden om mijn zaken op orde te krijgen. Ik zal mij, mocht ik later veroordeeld worden, netjes melden om mijn straf uit te zitten. Ik zal mij aan alle voorwaarden houden. Ik heb veel te verliezen. Alles wat ik heb opgebouwd zit in Nederland. Ik leef in Nederland en niet in een ander land. Ik reis alleen voor mijn werk.
De rechtbank onderbreekt de zitting en trekt zich terug in raadkamer voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de voorzitter het volgende mee.
De rechtbank wijst het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis af, omdat de redenen die tot de voorlopige hechtenis van de verdachte hebben geleid ook thans nog aanwezig zijn. De rechtbank verwijst met betrekking tot de ernstige bezwaren naar het proces-verbaal identificatie en de inhoud van de chatberichten.
De gronden acht de rechtbank ook nog steeds aanwezig, met uitzondering van het vluchtgevaar. Naar het oordeel van de rechtbank wordt deze grond op basis van het dossier thans onvoldoende onderbouwd. Gelet op de omvang en de aard van de verdenkingen – de verdachte wordt verdacht van grootschalige internationale drugshandel in georganiseerd verband – is de rechtbank van oordeel dat de twaalfjaarsgrond ook nog steeds aanwezig is. Dat geldt ook voor het recidivegevaar. De rechtbank verwijst daarbij naar het strafblad van de verdachte en naar het feit dat het lucratieve feiten betreffen.
De rechtbank wijst het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis af. Gelet op de twaalfjaarsgrond dient er sprake te zijn van bijzondere persoonlijke omstandigheden. De rechtbank ziet de persoonlijke belangen van de verdachte bij een invrijheidstelling, maar is van oordeel dat, mede gelet op de ernst van de feiten waarvan de verdachte verdacht wordt en de twaalfjaarsgrond, de persoonlijke belangen van de verdachte niet opwegen tegen de strafvorderlijke en maatschappelijke belangen.
Het onderzoek ter terechtzitting zal onderbroken worden tot 21 december 2023 te 13.00 uur. De rechtbank zal dan de beslissingen ten aanzien van de onderzoekswensen meedelen. De voorzitter deelt nadrukkelijk mede dat de raadsman en de verdachte niet op die zitting hoeven te verschijnen.
De verdachte deelt desgevraagd mede dat hij afstand doet van zijn recht om op de zitting van 21 december 2023 te 13.00 uur te verschijnen.
De voorzitter deelt mede dat, zonder vooruit te lopen op de beslissingen op de onderzoekswensen, de volgende zitting op 14 maart 2024 te 9.00 uur zal plaatsvinden. Afhankelijk van de beslissingen ten aanzien van de onderzoekswensen zal deze zitting een pro forma zitting, dan wel een inhoudelijke behandeling betreffen.
De raadsman deelt desgevraagd mede dat hij op 14 maart 2024 de hele dag beschikbaar is voor deze zaak.
De rechtbank onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting tot 21 december 2023 te 13.00 uur.
De rechtbank hervat het onderzoek ter terechtzitting.
Als officier van justitie is aanwezig mr. H. Mol.
De verdachte en zijn raadsman zijn niet ter zitting aanwezig.
De rechtbank deelt als beslissing van de rechtbank het navolgende mede.
De verzoeken van de verdediging
Onder verwijzing naar – onder meer – het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 26 september 2023 inzake Yalçinkaya tegen Turkije heeft de verdediging in haar schriftelijk verzoek van 13 november 2023 onder de punten I tot en met XI verzocht om verstrekking van verschillende stukken. Deze stukken zijn naar de mening van de verdediging nodig ter onderbouwing van een verweer tegen de stelling van het openbaar ministerie van enige betrokkenheid van de verdachte middels een SkyECC-telefoon bij de ten laste gelegde feiten.
Voorts heeft de verdediging ten aanzien van de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid van de SkyECC-data onder de punten XII tot en met XVI het horen van een aantal getuigen verzocht. Ook heeft de verdediging daartoe onder de punten XVII tot en met XXII het laten opmaken, dan wel het verstrekken van verschillende stukken verzocht. Ten slotte heeft de verdediging onder punt XXIII verzocht prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU).
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een wezenlijk andere vaststelling van de gang van zaken rondom de vergaring en verwerking van de SkyECC-data in dit onderzoek, dan zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad en zij zal dan ook uitgaan van hetgeen de Hoge Raad heeft weergegeven in de beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913). Op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat de interceptie van de SkyECC-data heeft plaatsgevonden in een opsporingsonderzoek onder leiding van de Franse autoriteiten, met toestemming van een Franse rechter, op basis van Frans recht, met behulp van een interceptietool. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt in dat geval met zich dat van de rechtmatigheid van die interceptie (en de daarop volgende verstrekking) moet worden uitgegaan. Het is niet aan de Nederlandse strafrechter om de rechtmatigheid van onderzoekshandelingen van buitenlandse autoriteiten (i.c. van een land dat is aangesloten bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) te toetsen. Doet de Nederlandse rechter dat wel, dan levert dat een aantasting van de soevereiniteit van dat land op.
Het arrest van het EHRM van 26 september 2023 in de zaak van Yalçinkaya tegen Turkije (nr. 15669/20) noopt niet tot een andere zienswijze. Uit het dossier komt naar voren dat de brondata in de voorliggende strafzaak zijn verkregen door onderzoek dat is verricht onder de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van een ander land dan het land waar de vervolging van de verdachte plaatsvindt. Dat is anders dan in de zaak-Yalçinkaya. Het interstatelijke vertrouwensbeginsel brengt mee dat de Nederlandse strafrechter van de rechtmatigheid van dat onderzoek dient uit te gaan. Het brengt ook mee dat de Nederlandse rechter tot uitgangspunt mag nemen – behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel – dat het onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Dat is uitsluitend anders als in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht. (vgl. HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913, in het bijzonder r.o. 6.5.2 en 6.6). Van die laatste situatie is geen sprake.
De hiervoor weergegeven uitgangspunten boeten niet aan geldigheid in door hetgeen het
EHRM heeft overwogen over het beginsel van
equality of armsen de daaruit voortvloeiende
aanspraak van de verdediging op
disclosure of evidence. Dat recht is niet absoluut. Dat recht dient ook niet verward te worden met een recht op toegang tot al het materiaal waarover het openbaar ministerie beschikt. Op het openbaar ministerie rust de plicht om al het bewijsmateriaal – zowel belastend als ontlastend van aard – aan het dossier toe te voegen, voor zover dat materiaal mogelijkerwijs relevant is in het licht van de beantwoording van de vragen van 348/350 Sv. Mede gelet op die plicht mag van de verdediging worden verlangd dat verzoeken tot inzage in, of voeging van, nadere stukken met redenen zijn omkleed. De onderbouwing van dergelijke verzoeken moet voorts zien op het belang van inzage of voeging in het licht van de beslissingen die in de strafzaak voorliggen. Als een verzoek verband houdt met (de onderbouwing van) een verweer op een punt waarover de Nederlands strafrechter – gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel – geen oordeel toekomt, is er geen grond tot toewijzing (vgl. HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913, in het bijzonder r.o. 7.7.4).
Wanneer een verzoek wordt gedaan met het oog op de onderbouwing van een verweer dat betrekking heeft op de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek en strekt tot toepassing van art. 359a Sv, mag tevens van de verdediging worden verlangd dat zij gemotiveerd uiteenzet op welk vormverzuim zij het oog heeft en tot welk rechtsgevolg dit moet leiden, en waarom de verzochte onderzoekshandeling in dat kader van belang is. Aan een dergelijk verzoek moeten aldus feiten en omstandigheden ten grondslag worden gelegd waaruit een 'begin van aannemelijkheid' naar voren komt dat zich in het opsporingsonderzoek een onregelmatigheid heeft voorgedaan die de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek raakt. Een verzoek kan worden afgewezen in het geval de door de verdediging gestelde onrechtmatigheden op geen enkele wijze blijken uit het dossier en er dus sprake is van een 'fishing expedition' (vgl. conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden van 26 september 2023, ECLI:NL:PHR:2023:826).
De rechtbank is van oordeel dat de verzoeken van de verdediging niet aan de hiervoor geschetste vereisten voldoen. De verdediging heeft geen gemotiveerde, geconcretiseerde feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit een 'begin van aannemelijkheid' kan worden afgeleid dat zich in het opsporingsonderzoek een onregelmatigheid heeft voorgedaan die de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek raakt. De verdediging heeft voorts niet (gemotiveerd) uiteen gezet op welk vormverzuim en rechtsgevolg zij het oog heeft, geen aandacht besteed aan de (overige) door art. 359a Sv genoemde criteria en ook niet waarom haar onderzoekswensen van belang zijn in de concrete strafzaak waarin de onderzoekswensen worden ingediend. De verdediging heeft op geen enkele wijze onrechtmatigheden in onderhavig onderzoek dan wel in de brononderzoeken aannemelijk gemaakt, zodat haar onderzoekswensen feitelijk een fishing expedition behelzen. Ook heeft de verdediging niet, althans onvoldoende, onderbouwd waarom de door haar gevraagde onderzoekswensen relevant zijn voor de beoordeling van de vragen van art. 348/350 Sv in onderhavige strafzaak. De verdediging heeft slechts in algemene zin haar onderzoekswensen geformuleerd en de relevantie van de verzoeken is onvoldoende gebleken.
Voor zover de verzoeken zien op de rechtmatigheid van de verkrijging van de brondata in Frankrijk geldt dat dit een kwestie betreft waarover de Nederlandse rechter geen oordeel toekomt, gelet op het interstatelijke vertrouwensbeginsel.
Voor zover de verzoeken zien op de betrouwbaarheid van de brondata geldt dat er geen concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die de betrouwbaarheid van de beschikbare SkyECC-data in het dossier van de onderhavige strafzaak aantasten. De rechtbank ziet daarom geen reden de verzoeken van de verdediging op dit punt toe te wijzen. Dit geldt temeer nu de verzoeken van de verdediging een generiek karakter hebben en niet zijn toegespitst op de concrete verdenkingen tegen de verdachte of betrekking hebben op specifieke chatgesprekken die in het onderhavige dossier zijn opgenomen.
Het verzoek met betrekking tot het verstrekken van de chats van de andere SkyECC-tegenaccounts is te onbepaald en onvoldoende onderbouwd ten aanzien van het belang waarom de verdediging de chats door de niet geïdentificeerde accountgebruikers met anderen wil inzien. Voorts geldt dat de verdediging uit privacyoverwegingen niet zonder meer aanspraak kan maken op verstrekking van de chats van andere SkyECC-accounts.
Met betrekking tot het verzoek om de machtigende rechter-commissaris als getuige te horen ziet de rechtbank in de toelichting van de verdediging onvoldoende welk belang, in het licht van de in deze zaak te beantwoorden vragen, de verdachte heeft bij het verhoor van de rechter-commissaris. De door de rechter-commissaris afgegeven machtiging ex artikel 126uba Sv, zijn toelichting hierop en de onderliggende vordering maken reeds onderdeel uit van het dossier. De rechtbank acht zich voldoende ingelicht om te kunnen toetsen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot de verstrekking van de betreffende machtiging heeft kunnen komen, zodat het belang tot het horen van deze getuige ontbreekt.
Gelet op al het voorgaande, ziet de rechtbank ook geen redenen om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU. De rechtbank acht zich na bestudering van alle stukken en nadere bestudering van de jurisprudentie thans voldoende voorgelicht en in staat een inhoudelijke beslissing te nemen in de zaak van de verdachte.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verzoeken van de verdediging moeten worden afgewezen.
De rechtbank
schorst het onderzoek tot de terechtzitting van 14 maart 2024 om 9.00 uur,
beveelt de oproeping van de verdachte en de raadsman van de verdachte tegen het tijdstip van voormelde terechtzitting.
De rechtbank schorst het onderzoek voor een langere dan de in artikel 282, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van een maand, doch niet langer dan drie maanden, om de klemmende reden dat de agenda van de rechtbank een eerdere voortzetting niet mogelijk maakt en dat het onderzoek niet binnen een maand kan worden voltooid.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.
Bijlagen:
A. Document “Gecombineerde feitelijke uiteenzetting Encrochat en Sky ECC definitief”
B. Document “Onderzoekswensen met duiding Yalcinkaya definitief”
C. Document “Aanvullende opmerkingen onderzoekswensen”
D. Schriftelijke reactie van de officier van justitie