ECLI:NL:RBDHA:2023:20314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23/2183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boetes opgelegd aan eisers wegens overtreding van de Huisvestingswet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de bestuurlijke boetes die aan hen zijn opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De boetes zijn opgelegd vanwege een overtreding van de Huisvestingswet, waarbij eisers een woning hebben verhuurd zonder de vereiste huisvestingsvergunning. De rechtbank heeft de zaak op 27 november 2023 behandeld, waarbij eisers en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank stelt vast dat eisers een bestuurlijke boete van €10.000,- per persoon hebben gekregen, omdat bij inspectie is gebleken dat zij de woning hebben verhuurd zonder de benodigde vergunning. Eisers betwisten de redelijkheid van de opgelegde boetes en de hoogte ervan, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot matiging van de boete. De eisers hebben zelf gekozen voor mede-eigendom van het pand en zijn individueel verantwoordelijk voor de overtreding.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de opgelegde boetes van €10.000,- per persoon terecht zijn. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers en is openbaar uitgesproken op 27 december 2023. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2183

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2], uit [woonplaats] , eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de bestuurlijke boetes die verweerder aan hen heeft opgelegd.
1.1.
Bij besluit van 31 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eisers bestuurlijke boetes opgelegd vanwege overtreding van de Huisvestingswet. Met het bestreden besluit van 8 februari 2023 is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft aan eisers een bestuurlijke boete van €10.000,- per persoon opgelegd, omdat bij een inspectie is gebleken dat zij een woning ( [adres] te [plaats]) hebben verhuurd zonder de benodigde huisvestingsvergunning.
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers voeren aan dat verweerder niet in redelijkheid aan hen beiden een bestuurlijke boete op heeft kunnen leggen. Daarnaast vinden zij de hoogte van de boete niet in verhouding staan tot de overtreding.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de betreffende woning in gebruik is gegeven aan een persoon die niet beschikt over de daarvoor vereiste huisvestingsvergunning. Dat betekent dat er sprake is van een overtreding en dat verweerder een bestuurlijke boete op kan leggen. [1]
Overtreder
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers terecht als overtreder heeft aangemerkt. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder bij het bestreden besluit niet heeft gereageerd op hun betoog dat zij de woning hebben verhuurd aan een bedrijf, die het pand weer heeft doorverhuurd aan zijn werknemers. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op een advies van de bezwaaradviescommissie, die terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat eisers als eigenaren van het pand het in hun macht hadden de overtreding te beëindigen. [2] Dat verweerder in een andere zaak (ook) de tussenpersoon een boete heeft opgelegd, zoals blijkt uit een beschikking die door eisers is overgelegd, maakt dat niet anders. Verder mag verweerder aan beide eisers afzonderlijk een boete opleggen. Eisers hebben het pand in mede-eigendom en zijn daarom individueel verantwoordelijk voor het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. Het betoog van eisers dat verweerder slechts één boete op zou kunnen leggen als het pand eigendom zou zijn van een BV, is op zich juist, maar daarvan is in deze zaak geen sprake nu het hier juist om mede-eigendom gaat. Daar hebben eisers zelf voor gekozen. Van cumulatie van sancties is geen sprake. [3] Het betoog van eisers slaagt niet.
De hoogte van de boete
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder het juiste boetetarief heeft gehanteerd. Eisers hebben niet betwist dat zij beiden meerdere woningen verhuren. Dat betekent dat er sprake is van beroepsmatige exploitatie waarvoor het boetetarief van €10.000,- per overtreding geldt. [4]
7. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat de boete moet worden gematigd, zoals een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van de overtreding of een geringe financiële draagkracht. [5] Het betoog van eisers dat zij de woning hebben verhuurd aan een bedrijf die deze weer doorverhuurt, maakt niet dat er sprake is van een verminderde verwijtbaarheid. Eisers hebben immers zelf voor deze huurder gekozen en het was aan hen om hier duidelijke afspraken over te maken en alles goed te controleren. Nu de huurder pas na de inspectie alsnog een huisvestingsvergunning heeft aangevraagd en verkregen, is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft de boete te matigen. Verweerder heeft uiteengezet dat hij sinds juni 2022 alleen geen bestuurlijke boete oplegt als al vóór de inspectie een aanvraag voor een huisvestingsvergunning is ingediend en deze na de inspectie ook wordt verleend. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder deze gedragslijn niet consistent toepast. Tot slot kan het betoog van eisers dat verweerder fouten heeft gemaakt rondom de inspectie, wat daar ook van zij, geen aanleiding opleveren de boete te matigen. Het betoog van eisers slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht aan beide eisers afzonderlijk een bestuurlijke boete van €10.000,- heeft opgelegd. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Ook krijgen zij geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014, gelezen in samenhang met artikel 35 van de Huisvestingswet 2014 en artikel 2:2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Huisvestingsverordening).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:860).
3.Zie ook de uitspraak van de ABRvS van 4 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3038).
4.Artikel 7:2 van de Huisvestingsverordening en de daarbij behorende bijlage II.
5.Zie de uitspraak van de ABRvS van 17 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2400).