ECLI:NL:RBDHA:2023:20260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
NL23.35382
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, had op 24 juli 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter op 2 november 2023 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 7 december 2023 is behandeld. Tijdens de zitting bleek dat eiser sinds 17 november 2023 met onbekende bestemming was vertrokken, wat door de Vreemdelingenpolitie was bevestigd. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat er contact was geweest, maar dat eiser niet was verschenen ter zitting. De rechtbank heeft vervolgens overwogen of eiser nog procesbelang had bij het beroep. Gezien de omstandigheden, waaronder het vertrek van eiser zonder kennisgeving aan de autoriteiten, concludeerde de rechtbank dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35382

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Op 7 december 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend in verband met de beoordeling van het procesbelang en de ontvankelijkheid van het beroep.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Op 24 juli 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
3. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. Bij brief van 28 november 2023 heeft verweerder aan de rechtbank meegedeeld dat eiser sinds 17 november 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. Dit is op 19 november 2023 door de Vreemdelingenpolitie bevestigd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser op 27 november 2023 laten weten dat eiser zich bij haar heeft gemeld met het verzoek om door te gaan met de procedure. Bij bericht van 28 november 2023 heeft verweerder aan de rechtbank meegedeeld dat niet is gebleken dat eiser zich inmiddels weer heeft gemeld bij de IND, COA, AVIM of DT&V.
4. De rechtbank constateert voorts dat eiser niet is verschenen ter zitting. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser op zitting laten weten dat zij enkele dagen geleden voor het laatst contact heeft gehad met eiser. Eiser heeft toen bevestigd te zullen verschijnen op zitting en gevraagd of hij terug mag naar een AZC omdat hij het koud heeft. De gemachtigde van eiser heeft hem geïnformeerd over de toewijzing van de voorlopige voorziening en de mogelijkheid om terug te keren naar een AZC. Nadien heeft de gemachtigde van eiser niet vernomen dat hij zich bij een AZC heeft gemeld. Op 7 december 2023 heeft de rechtbank verweerder verzocht mee te delen of eiser zich inmiddels weer heeft gemeld bij de IND, COA, AVIM of DT&V. Verweerder heeft hier niet op gereageerd.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] blijkt dat, indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van uit wordt gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als de vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert volgens de Afdeling dat de gemachtigde weet dat eiser nog in Nederland verblijft, dat hij weet waar in Nederland verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat de gemachtigde niet weet of eiser nog in Nederland verblijft en zo dat het geval is, waar hij dan in Nederland verblijft. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
6. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579 en de uitspraak van 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2915.