In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsaanvrager, en het college van burgemeester en wethouders van Gouda. Eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd die per 4 februari 2021 inging, maar deze werd met 20% verlaagd voor een periode van 4,5 maand. De verlaging was gebaseerd op het feit dat eiser in de maanden voorafgaand aan zijn aanvraag te snel had ingeteerd op zijn vermogen. Eiser had in december 2020 en januari 2021 in totaal € 8.750,- gepind, terwijl hij op de hoogte was van een aanstaande verlaging van zijn WIA-uitkering. Het college stelde dat eiser onvoldoende verantwoordelijkheid had getoond in de voorziening van zijn bestaan, wat leidde tot de verlaging van zijn bijstandsuitkering. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn vermogen ten onrechte was vastgesteld op de datum van zijn bijstandsaanvraag in plaats van op eerdere data. De rechtbank oordeelde dat de vaststelling van het vermogen op de datum van aanvraag correct was en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij de gepinde bedragen verantwoord had besteed. De rechtbank concludeerde dat de verlaging van de bijstandsuitkering terecht was opgelegd en verklaarde het beroep van eiser ongegrond.