ECLI:NL:RBDHA:2023:20052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
NL23.32799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een eiser met subsidiaire bescherming in Cyprus

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.P. Duijn, heeft op 30 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend, die op 22 november 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. K. Bruijn, niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 29 november 2023 behandeld, waarbij ook een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat eiser al internationale bescherming geniet in Cyprus. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en de noodzaak voor eiser om aan te tonen dat zijn status in Cyprus niet meer geldig is. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij in Cyprus in een situatie van materiële deprivatie zou verkeren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser een sterkere band heeft met Cyprus dan met Nederland, en dat het voor hem redelijk is om naar Cyprus terug te keren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32799

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiserv-nummer: [V-nr.]

(gemachtigde: mr. R.P. Duijn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K. Bruijn).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder en de heer L. Murad, als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat ging er aan deze procedure vooraf?
5. In Nederland heeft eiser op 30 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser op 22 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid en onder a, van de Vw [1] omdat eiser al internationale bescherming geniet in Cyprus. Het daartegen gerichte beroep van eiser is op 9 juni 2023 gegrond verklaard omdat de Cypriotische autoriteiten, ook na drie rapellen, niet had gereageerd op een verzoek om informatie van verweerder. Daarmee kon verweerder er niet op vertrouwen dat eiser internationale bescherming in Cyprus geniet, aldus de rechtbank. [2] Deze uitspraak is in rechte vast komen te staan.
6. Op 19 juni 2023 hebben de Cypriotische autoriteiten op het verzoek om informatie gereageerd. Daarin hebben zij laten weten dat eiser op 31 augustus 2015 om internationale bescherming heeft verzocht, en dat dit verzoek heeft geresulteerd in verlening van subsidiaire bescherming. Op 16 oktober 2023 heeft verweerder een nieuw besluit op eisers aanvraag genomen (het bestreden besluit) en opnieuw bepaald dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk is.
Wat is het standpunt van eiser?
7. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het voor hem onredelijk is om naar Cyprus te gaan. Eiser weet niet of zijn vergunning in Cyprus nog geldig is omdat hij hem sinds 2016 niet heeft verlengd. Pas als uit voldoende actuele informatie volgt dat eiser internationale bescherming geniet in Cyprus, is het aan eiser om – indien hij meent dat zijn verblijfsstatus is geëindigd – het tegendeel aannemelijk te maken. [3] Verweerder heeft niet met recente informatie aangetoond dat hij nog internationale bescherming geniet. Verweerder heeft daarbij ten onrechte geoordeeld dat eiser een sterkere band heeft met Cyprus dan met Nederland. Eiser heeft Cyprus enkel beschouwd als doorreisland met als einddoel zich in Nederland te vestigen. Daarnaast voert eiser aan dat hij bij terugkeer naar Cyprus in een situatie van materiele deprivatie terecht zal komen. Eiser heeft in dit kader gewezen op uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 10 oktober 2023 [4] , en zittingsplaats Middelburg, van 17 maart 2023. [5] Ook heeft hij gewezen op een pagina uit een nieuwsbrief [6] van VWN [7] . Hieruit volgt dat ten aanzien van Cyprus niet langer uit kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, eiser geen opvang zal krijgen die voldoet aan de minimumvereiste en dat klagen daarover geen zin heeft. Ook blijkt dat discriminatie en racistisch geweld plaatsvindt tegen asielzoekers en vluchtelingen.
Hoe beoordeelt de rechtbank het standpunt van eiser?
8. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling [8] van 9 mei 2017 [9] volgt dat het verlopen van een verblijfstitel niet met zich brengt dat niet langer sprake is van afdwingbare subsidiaire bescherming. De Afdeling heeft zich bij dit oordeel gebaseerd op een arrest van het Hof [10] van 24 juni 2015. [11] In dat arrest heeft het Hof overwogen dat zolang de aan de vreemdeling verleende status niet is ingetrokken of beëindigd, deze vreemdeling, ook als hem zijn verblijfstitel is ontnomen, internationale bescherming geniet. Niet is gebleken dat eisers subsidiaire beschermingsstatus is ingetrokken. Verweerder mocht er daarom op basis van de bevestiging van die status door de Cypriotische autoriteiten van 19 juni 2023 van uitgaan dat eiser deze status nog heeft en hoefde geen nader onderzoek te verrichten of die status mogelijk is ingetrokken. Deze informatie is immers voldoende actueel. Omdat eiser stelt dat hij in Cyprus geen subsidiaire bescherming meer geniet was het aan hem om deze stelling nader te onderbouwen. Dat heeft eiser echter niet gedaan. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom ook niet ten onrechte geoordeeld dat eiser een sterkere band heeft met Cyprus dan met Nederland. Op grond van artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb [12] wordt een asielaanvraag alleen niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid onder a, van de Vw als de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is al aan dit vereiste voldaan in het geval het derde land een lidstaat is en de vreemdeling daar een erkende vluchteling is of een subsidiaire beschermingsstatus heeft. [13] Verweerder hoeft in dat geval niet te kijken naar de omstandigheden verband houdend met het verblijf in het derde land. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een zodanige band tussen eiser en Cyprus dat het voor hem redelijk is om naar Cyprus te gaan. De door eiser aangevoerde omstandigheden, namelijk dat Cyprus een doorreisland was, altijd Nederland als eindbestemming voor ogen had, en hij nu al één jaar in Nederland verblijft, maakt het voorgaande daarom niet anders. Deze grond slaagt niet.
10. In het arrest Ibrahim [14] heeft het Hof overwogen dat, ondanks het uitgangspunt van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet kan worden uitgesloten dat statushouders in een lidstaat het risico lopen om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het Handvest. [15] De tekortkomingen vallen alleen onder artikel 4 van het Handvest als ze een ‘bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid’ bereiken. Deze drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een ‘toestand van zeer verregaande materiële deprivatie’, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften en waardoor zijn gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden.
11. Die lat wordt in het geval van eiser niet gehaald. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat statushouders in Cyprus het risico lopen op zeer verregaande materiële deprivatie. De ingebrachte uitspraken en pagina uit de nieuwsbrief van VWN gaan immers over Dublinterugkeerders en asielzoekers. Eiser heeft niet onderbouwd dat deze omstandigheden ook voor statushouders gelden. Dat in het geval van Dublinclaimanten niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan maakt niet zonder nadere motivering dat hetzelfde voor statushouders geldt. Eiser is de houder van een verblijfsstatus en hij heeft daarom – anders dan Dublinclaimanten - dezelfde rechten als staatsburgers van Cyprus. De rechtbank ziet, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022 [16] , geen aanleiding om uit te gaan van de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
12. Daarbij neemt de rechtbank aan dat het aan eiser als statushouder is om zijn daaruit voortvloeiende rechten in Cyprus te effectueren. Eiser heeft meerdere jaren in Cyprus verbleven en heeft gedurende zijn verblijf geen gebruikgemaakt van de bestaande mogelijkheden om hulp te zoeken bij in Cyprus bestaande hulporganisaties. Dat eiser zich gemeld zou hebben bij de Verenigde Naties maakt dat niet anders. Eiser heeft immers ook verklaard dat hij niet bij instanties is geweest die hem aan woonruimte zouden kunnen helpen. Dat onder de Cypriotische populatie sprake zou zijn van een toenemende negatieve kan zonder nadere onderbouwing ook niet maken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Van eiser mag worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen of mogelijke schendingen van zijn rechten eerst wendt tot de (hogere) Cypriotische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dit heeft gedaan. Hierdoor is niet vast komen te staan dat de Cypriotische autoriteiten hem niet willen of kunnen beschermen. Deze grond slaagt daarom ook niet.

Conclusie en gevolgen

13. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Bij uitspraak deze rechtbank van 9 juni 2023, zittingsplaats Roermond, NL22.23892.
3.Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank van 21 juli 2023, zittingsplaats Rotterdam, NL23.14890.
4.NL23.23846.
5.NL23.249.
6.UPdate 2023 nr. 41, p.3
7.Vluchtelingenwerk Nederland.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
11.ECLI:EU:C:2015:413.
12.Vreemdelingenbesluit 2000.
13.Zie onder meer de uitspraak van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788.
14.Arrest van het Hof van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
15.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
16.ECLI:NL:RVS:2022:1043, rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.3.