In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 22 november 2022 afgewezen, en dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 26 mei 2023. De rechtbank behandelt de zaak op 25 september 2023, waarbij de vader van eiseres en de gemachtigden van beide partijen aanwezig zijn.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres geen machtiging tot verblijf is verleend. De staatssecretaris had gesteld dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar vader, en dat er geen hechte persoonlijke banden waren met de andere kinderen van referent. De rechtbank stelt echter vast dat eiseres ten tijde van de aanvraag minderjarig was en dat er wel degelijk sprake was van een bestendige omgangsregeling tussen eiseres en haar vader, ondanks dat zij niet samenwoonden.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM bestaat tussen eiseres en haar vader, en ook niet tussen eiseres en haar halfbroertjes en halfzusje. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en geeft de staatssecretaris de opdracht om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiseres en de relevante feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres.