ECLI:NL:RBDHA:2023:19946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL23.18416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- en gezinsleven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 22 november 2022 afgewezen, en dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 26 mei 2023. De rechtbank behandelt de zaak op 25 september 2023, waarbij de vader van eiseres en de gemachtigden van beide partijen aanwezig zijn.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres geen machtiging tot verblijf is verleend. De staatssecretaris had gesteld dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar vader, en dat er geen hechte persoonlijke banden waren met de andere kinderen van referent. De rechtbank stelt echter vast dat eiseres ten tijde van de aanvraag minderjarig was en dat er wel degelijk sprake was van een bestendige omgangsregeling tussen eiseres en haar vader, ondanks dat zij niet samenwoonden.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM bestaat tussen eiseres en haar vader, en ook niet tussen eiseres en haar halfbroertjes en halfzusje. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en geeft de staatssecretaris de opdracht om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiseres en de relevante feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18416

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 22 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: haar vader en referent [naam referent] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiseres terecht geen machtiging tot voorlopig verblijf voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam referent]
’ heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen om de volgende redenen.
5.1.
Eiseres heeft haar identiteit niet met officiële door de autoriteiten afgegeven documenten onderbouwd. De staatssecretaris overweegt dat aan eiseres op basis van een integrale beoordeling het voordeel van de twijfel wordt gegeven en dat de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie met haar vader middels nader onderzoek kan worden vast gesteld. De staatssecretaris heeft echter geen nader onderzoek aangeboden omdat op voorhand duidelijk is dat eiseres voor het overige niet aan alle van toepassing zijnde voorwaarden voldoet. Ook bij een positieve uitslag van het onderzoek zou dit nooit tot inwilliging van de aanvraag kunnen leiden. De staatssecretaris neemt familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan, als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (“more than normal emotional ties”) tussen het meerderjarige kind en diens ouders. Eiseres voldoet niet aan de uitzonderingsregel van het jongvolwassenenbeleid, omdat zij niet met referent samenleefde en daarom is getoetst of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie geen sprake is nu niet is aangetoond dat eiseres en referent niet zelfstandig kunnen functioneren in afwezigheid van elkaar. De afhankelijkheidsrelatie dient de gebruikelijke banden die tussen ouders en hun meerderjarige kinderen bestaat te overstijgen. Voorts is overwogen dat ook geen sprake is van hechte persoonlijk banden tussen eiseres en de andere kinderen van referent, en evenmin met de echtgenote van referent. Er is namelijk geen sprake van dat op enig moment in gezinsverband is samengewoond en evenmin van banden die de gebruikelijke omgang overstijgen. Er bestaat dan ook geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen eiseres en referent, en ook niet tussen eiseres en de echtgenote van referent en hun kinderen. Ten slotte valt de afweging tussen het belang van de Nederlandse staat en het belang van eiseres om het gezinsleven in Nederland uit te oefenen in het nadeel van eiseres uit. Alle feiten en omstandigheden zijn bij het besluit meegewogen, er zijn echter geen bijzondere omstandigheden vastgesteld om alsnog van een positieve verplichting uit te gaan. Dat er geen sprake is van gezins- of familieleven in de zin van artikel 8 EVRM weegt zeer zwaar in het nadeel.
De beroepsgronden
6. Eiseres stelt dat de staatssecretaris haar ten onrechte een DNA-onderzoek heeft onthouden en is het niet eens met de overweging van de staatssecretaris dat dit onderzoek haar is onthouden omdat op voorhand duidelijk is dat de aanvraag niet in aanmerking komt voor inwilliging. Daarmee is geen recht gedaan aan het uitgangpunt van een integrale belangenafweging. De toets die die door de staatssecretaris voor wat betreft het aannemen van familie- en gezinsleven met referent is aangelegd van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is onjuist en te zwaar. De staatssecretaris heeft ten onrechte geen bijzondere omstandigheden aangenomen en niet alle feiten en omstandigheden die van belang zijn bij de belangenafweging betrokken. Er wordt ten onrechte aan voorbij gegaan dat eiseres als biologisch kind een sterk recht heeft om bij haar vader en haar halfbroertjes en halfzusje te verblijven.
6.1.
In dit verband heeft eiseres nog het volgende toegelicht. Bij de beoordeling van de aanvraag is ten onrechte uitgegaan van de meerderjarigheid van eiseres. Ten tijde van de asielaanvraag van referent en ten tijde van zijn aanvraag voor nareis van eiseres in 2016 was eiseres minderjarig en de staatssecretaris had daarom ook nu van haar minderjarigheid moeten uitgaan. Eiseres wijst in dit verband op het arrest van het Hof van Justitie in de zaak van Duitsland tegen XC van 1 augustus 2022. Verder stelt eiseres dat bij de beoordeling in het kader van het jongvolwassenenbeleid of zij heeft samengewoond met referent moet worden uitgegaan van de gezinssituatie zoals die toen was. De moeder van eiseres en referent zijn “gescheiden”, referent zat in het leger en eiseres zag hem als hij verlof had.
6.2.
Ten slotte vindt eiseres dat de staatssecretaris niet alle belangen en bijzondere omstandigheden van eiseres heeft betrokken in de belangenafweging. Eiseres beroept zich in dit verband primair op haar minderjarigheid ten tijde van de asielaanvraag van referent. Zij stelt dat haar beroep tegen de afwijzing van de aanvraag in het kader van nareis tegenwoordig niet meer ongegrond zou zijn verklaard. Alleen dit levert al een bijzondere omstandigheid op, die de staatssecretaris had moeten laten meewegen. Eiseres vindt dat de nareisprocedure had moeten worden betrokken in de belangenafweging. Zij wijst erop dat in verband met een DNA-onderzoek destijds op verzoek van de staatssecretaris pasfoto’s zijn ingeleverd, ook van eiseres, terwijl in de daadwerkelijke uitnodiging voor het DNA-onderzoek alle gezinsleden van referent zijn uitgenodigd, maar eiseres niet. Ook het feit dat eiseres inmiddels al zeven jaar wacht op groen licht om naar Nederland te kunnen komen, heeft de staatssecretaris volgens eiseres ten onrechte niet betrokken in de belangenafweging. Verder was het in het kader van een integrale belangenafweging van belang geweest om vast te stellen dat eiseres inderdaad een biologisch kind is van referent en de staatssecretaris had haar daarom een DNA-onderzoek moeten aanbieden. De staatssecretaris is er ten onrechte aan voorbijgegaan dat eiseres, als biologische kind van referent, een sterk recht heeft om bij haar vader te verblijven. Ook is de staatssecretaris ten onrechte niet ingegaan op de band die tussen eiseres en haar halfbroertjes en halfzusje is ontstaan, in de periode dat zij wachtten of zij een mvv zouden krijgen. Referent, zijn huidige echtgenote en de kinderen missen eiseres erg nu zij allen in Nederland wonen, en eiseres niet. Verder heeft de staatssecretaris ten onrechte niet betrokken dat eiseres vanwege haar dienstplicht niet kan terugkeren naar Eritrea. Haar moeder wil terugkeren naar Eritrea. Eiseres kan zich alsdan als jonge alleenstaande vrouw moeilijk handhaven in Ethiopië. Daarnaast is de situatie in Addis Abeba de laatste jaren steeds verder verslechterd door de burgeroorlog in Tigray: er is veel discriminatie van Eritrese vluchtelingen. Het voortdurend dreigende gevaar voor eiseres om teruggestuurd te worden of terug te moeten keren naar Eritrea, maakt dat de band met referent en zijn vrouw en kinderen sterker is dan wanneer de situatie anders zou zijn. Ten slotte wijst eiseres er wat betreft de integratie van referent op dat hij door de jarenlange stress en onzekerheid over zijn vrouw en kinderen (inclusief eiseres) al zijn energie heeft gericht op de hereniging met hen en de Nederlandse taal daarom nog onvoldoende machtig is en wijst eiseres op het feit dat zij wellicht een beroep zal doen op de publieke voorziening onderwijs, maar dat dit als voordeel moet worden gezien voor de arbeidsmarkt, gelet op de krapte en de vergrijzing.
De overwegingen van de rechtbank
7. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres afgewezen en haar een nader onderzoek naar haar identiteit en de familierechtelijke relatie met referent onthouden, hoewel aan eiseres volgens de staatssecretaris op basis van een integrale beoordeling het voordeel van de twijfel moet worden gegeven. Daarbij is door de staatssecretaris overwogen dat op voorhand duidelijk is dat eiseres, ook bij een positieve uitkomst van dit onderzoek, niet aan de toepasselijke voorwaarden voor vergunningverlening voldoet. De rechtbank zal de zaak tegen deze achtergrond beoordelen.
Heeft de staatssecretaris op juiste wijze getoetst aan het jongvolwassenbeleid?
8. De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling of er sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM er tussen een ouder en een meerderjarig kind sprake moet zijn van “more than normal emotional ties”. Hierop heeft de staatssecretaris een uitzondering gemaakt in het jongvolwassenenbeleid. [1] Op grond van dit beleid wordt familie- of gezinsleven aangenomen tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als a. het meerderjarige kind jongvolwassen is; b. met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft; c. niet in zijn eigen onderhoud voorziet en d. geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of een relatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris, mede gelet op zijn Werkinstructie 2020/16 [2] , zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de tweede voorwaarde (onder b geformuleerd), te weten het met de ouder(s) in gezinsverband samenleven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8.1.
In de Werkinstructie is neergelegd dat voor de beoordeling of de jongvolwassene met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleeft, het moment van binnenkomst van de ouder(s) of de jongvolwassene in Nederland leidend is en dat de staatssecretaris ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de ouder(s) of de jongvolwassene uit het land van herkomst (dan wel het land van bestendig verblijf) betrekt. Daarnaast beoordeelt de staatssecretaris of zich na binnenkomst van de ouder(s) of de jongvolwassene in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat van samenleving in gezinsverband niet langer sprake is. Als de scheiding tussen de jongvolwassene en zijn ouder(s) een vrijwillig karakter heeft, wordt deze scheiding blijkens de Werkinstructie anders gewogen dan wanneer de scheiding een gedwongen karakter heeft.
8.2.
De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van samenleving in gezinsverband tussen eiseres en referent. Dat standpunt is, blijkens het besluit van 22 november 2022, gebaseerd op de overwegingen dat eiseres tot aan het vertrek van referent op 29 augustus 2015, altijd bij haar moeder heeft gewoond in [woonplaats moeder] en aan haar zorg was toevertrouwd, terwijl referent met zijn echtgenote en hun kinderen in [woonplaats referent] verbleef, beide plaatsen gelegen in Eritrea. Voorts wordt daarbij opgemerkt dat referent heeft verklaard dat hij en de moeder van eiseres uit elkaar zijn sinds de zwangerschap van de moeder van eiseres. Tevens wordt in het bestreden besluit opgemerkt dat eiseres tot op heden met haar moeder woont en gezien haar leeftijd in staat geacht wordt zelfstandig te kunnen functioneren.
8.3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres ten tijde van de binnenkomst van referent in Nederland minderjarig was. Wat betreft de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van referent uit Eritrea stelt de rechtbank vast dat uit de verklaringen van referent blijkt hij met de moeder van eiseres wilde trouwen, maar dat daaraan door oorlog en de dienstplicht van referent geen gevolg is gegeven, waarna referent met zijn huidige echtgenote is getrouwd. Eiseres heeft tot aan het vertrek van referent uit Eritrea feitelijk bij haar moeder in [woonplaats moeder] verbleven. Referent heeft met zijn huidige echtgenote drie kinderen gekregen en zij verbleven in [woonplaats referent] .
8.4.
Uit de verklaringen van referent in de hoorzitting in bezwaar, alsmede ter zitting van de rechtbank is naar voren gekomen dat referent in Eritrea zijn dienstplicht bij het leger in Eritrea vervulde en dat hij uit hoofde daarvan ongeveer 25 dagen per jaar verlof had die hij thuis doorbracht. Referent heeft in de hoorzitting toegelicht dat eiseres tijdens zijn verlofperiodes als hij thuis was, bij hem en zijn echtgenote en de andere kinderen kwam, en daarnaast zocht hij op zijn beurt ook eiseres op en kwam eiseres ook wel bij hem als hij geen verlof had. Referent heeft, zowel bij de hoorzitting in bezwaar als ter zitting, verklaard dat de afstand tussen zijn woonplaats en die van de moeder van eiseres ongeveer een uur lopen was. Dit is door de staatssecretaris niet bestreden. Het is de rechtbank na het raadplegen van kaarten gebleken dat de plaatsen [woonplaats moeder] en [woonplaats referent] inderdaad niet ver van elkaar verwijderd zijn.
8.5.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het “in gezinsverband samenleven” ten onrechte niet in de context van de onderhavige omstandigheden heeft gezien, te weten de “scheiding” tussen referent en de moeder van eiseres, alsmede de dienstplicht van referent, die er in de praktijk op neerkwam dat referent bijna het hele jaar in het leger was, met uitzondering van ongeveer een maand verlof. Deze situatie heeft in de praktijk de wijze waarop de contacten tussen eiseres, referent en zijn andere kinderen, plaatsvonden, in belangrijke mate bepaald. Blijkens de afgelegde verklaringen waren eiseres en referent immers steeds bij elkaar wanneer daartoe tijdens verlof ook maar de gelegenheid bestond.
8.6.
Voorzover de staatssecretaris ter zitting nog heeft aangevoerd dat het jongvolwassenenbeleid op eiseres niet van toepassing is omdat niet is “samengewoond”, acht de rechtbank van belang dat in de Werkinstructie - daar waar het gaat over het vast stellen van familie- of gezinsleven - bij “Samenwonen” staat vermeld dat in principe van een vreemdeling die familie- of gezinsleven wil uitoefenen verwacht mag worden dat hij samenwoont met zijn familie- of gezinsleden, maar dat dit echter geen voorwaarde is voor het aannemen van familie- of gezinsleven. Samenwonen is wel een belangrijke indicatie dat in voldoende mate invulling wordt gegeven aan het familie- of gezinsleven. Maar er kunnen – zo staat in de Werkinstructie vermeld - omstandigheden zijn waaronder de vreemdeling en zijn familie- of gezinslid niet samenwonen, terwijl toch voldoende invulling wordt gegeven aan het familie- of gezinsleven. Genoemd staat dat daarbij bijvoorbeeld wordt gedacht aan een ouder die een omgangsregeling heeft met een kind dat bij een andere ouder woont. [3]
8.7.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden blijkt dat er tussen referent en eiseres in de praktijk feitelijk sprake was van een bestendige omgangsregeling. Deze omgangsregeling was afgestemd op de situatie waarin zij, gegeven de “scheiding” tussen de ouders van eiseres en de dienstplicht van referent, verkeerden. Referent heeft in het gehoor in bezwaar verder nog verklaard dat de moeder van eiseres ook steunde dat hij een goede band met eiseres had en voorts komt daaruit naar voren dat hij in Eritrea maandelijks via de bank, geld overmaakte. De situatie dat referent en de moeder van eiseres “gescheiden” waren en eiseres door de dienstplicht van referent hoofdzakelijk bij haar moeder verbleef, maakt - gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden - naar het oordeel van de rechtbank niet dat er niet gesproken kan worden van een “in gezinsverband samenleven” tussen referent en eiseres in Eritrea. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat ter zitting door de gemachtigde van de staatssecretaris zelf ook nog is aangegeven dat de beoordeling voor wat betreft de vraag of er sprake is van familie- of gezinsleven, mogelijk anders was geweest als er sprake was geweest van een omgangsregeling. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat daarvan de facto sprake was.
8.8.
Ook ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat het in gezinsverband samenleven na de binnenkomst van referent in Nederland niet meer aan de orde zou zijn. Verklaard is immers door referent dat eiseres met haar moeder en haar stiefmoeder met haar halfbroertjes en halfzusje kort na elkaar in 2017, Eritrea hebben verlaten en in eerste instantie in Ethiopië onder één dak hebben verbleven in een vluchtelingenkamp en dat zij vervolgens, nadat ieder daar een eigen onderdak kreeg toegewezen, vanaf 2017 steeds dichtbij elkaar in hetzelfde kamp hebben verbleven tot aan het vertrek van de echtgenote van referent en de halfbroertjes en het halfzusje van eiseres. De rechtbank leidt uit de stukken af dat dit vertrek na 2022 moet zijn geweest. Dit duidt erop dat de in Eritrea bestaande samenleving, zoveel mogelijk is voortgezet na het vertrek van zowel eiseres als de andere kinderen van referent en diens echtgenote, naar Ethiopië. Uit het gehoor in bezwaar en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, blijkt voorts dat referent tot op heden frequent telefonisch contact met eiseres onderhoudt en dat hij altijd voor haar bereikbaar is.
8.9.
De rechtbank stelt voorts vast dat niet in geschil is dat ten aanzien van eiseres aan de overige voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid wordt voldaan. Immers, eiseres is alleen tegen geworpen dat niet aan het hiervoor genoemde vereiste onder b was voldaan. Verder was eiseres ten tijde van de aanvraag pas net meerderjarig en is niet gebleken dat zij zelfstandig in haar levensonderhoud voorziet of dat zij zelfstandig een gezin heeft gevormd of een relatie is aangegaan. Onbestreden is gesteld dat zij thans nog met haar moeder in Ethiopië in Addis Abeba verblijft en dat referent haar waar mogelijk financieel steunt. Voorts heeft referent tijdens de hoorzitting in bezwaar verklaard dat zij niet werkt. Gelet hierop en op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte geen familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen eiseres en referent heeft aangenomen.
Heeft de staatssecretaris juist getoetst aan “hechte persoonlijke banden”?
9. Uit het bestreden besluit blijkt voorts dat de staatssecretaris geen familie- of gezinsleven heeft aangenomen tussen eiseres en haar minderjarige halfbroertjes en halfzusje nu volgens de staatssecretaris geen sprake is van “hechte persoonlijke banden”, hetgeen niet enkel is gebaseerd op het niet samenwonen maar ook omdat volgens de staatssecretaris de banden de gebruikelijke banden niet overstijgen. De rechtbank overweegt dienaangaande dat in de Werkinstructie [4] staat vermeld dat ”hechte persoonlijke banden” een begrip is van feitelijke aard en dat de vraag of sprake is van “hechte persoonlijke banden” altijd moet worden afgeleid uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Daarbij wordt er op gewezen dat een omstandigheid die kan duiden op hechte persoonlijke banden, bijvoorbeeld samenwoning is en daarnaast wordt genoemd dat ook als de relatie de gebruikelijke omgang ontstijgt, dit kan duiden op hechte persoonlijke banden. De staatssecretaris heeft in het besluit naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet alle feiten en omstandigheden betrokken.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat in het licht van hetgeen hiervoor onder r.o. 8 ev is overwogen en de aldaar genoemde feiten en omstandigheden, ten onrechte geen familie- en of gezinsleven tussen eiseres en haar halfbroertjes en halfzusje is aangenomen. Daarbij acht de rechtbank naast hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, ook van belang dat eiseres langdurig met de andere kinderen van referent in hetzelfde vluchtelingenkamp heeft verbleven, waarbij alle destijds minderjarige kinderen in afwachting waren van de beslissing op de aanvraag van referent om zich gezamenlijk met hem te kunnen herenigen. Uit het dossier volgt dat zij in 2017 in het vluchtelingenkamp zijn aangekomen en dat zij daar, tot aan het vertrek van de andere kinderen en hun moeder naar Nederland, zijn gebleven. Uit de stukken blijkt dat de echtgenote van referent met hun kinderen in maart 2022 nog in het kamp waren zodat er sprake is geweest van een situatie die jaren heeft geduurd. Dat zij daar veel contact hebben onderhouden zoals is aangevoerd acht de rechtbank ook aannemelijk omdat zij zich allen naar Ethiopië hebben begeven met als doel om uiteindelijk met referent verenigd te worden, terwijl ook aannemelijk is dat eiseres als enig en destijds ook nog minderjarig kind van haar ouders, het gezelschap van haar halfbroertjes en halfzusje in hetzelfde kamp opzocht. Het vorenstaande brengt mee dat naar het oordeel van de rechtbank uitgegaan moet worden van vorenbedoelde “hechte persoonlijke banden”, zodat de staatssecretaris ten onrechte geen familie- en gezinsleven tussen eiseres en haar halfbroertjes en halfzusje heeft aangenomen.
Is sprake van een ‘fair balance’ in de gemaakte belangenafweging?
10. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat artikel 8 EVRM de staatssecretaris ertoe verplicht om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van de Nederlandse staat, ook in het geval er geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. [5] De rechter moet toetsen of de staatssecretaris dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
10.1.
Bij het bestaan van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM is de belangenafweging anders dan wanneer dit bestaan niet wordt aangenomen. Het bestaan van familie- of gezinsleven weegt (zwaar) in het voordeel van de vreemdeling mee en leidt tot een andere weging met de overige af te wegen belangen. Bij de te verrichten belangenafweging zijn dezelfde feiten en omstandigheden van belang als bij de vaststelling of beschermenswaardig familie- of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 EVRM. [6]
Uit de Werkinstructie volgt dat er bij de belangenafweging een kleinere beoordelingsruimte voor de staatssecretaris is wanneer sprake is van achtergebleven gezinsleden en van kinderen in het gezin.
11. De rechtbank is van oordeel dat de staatsecretaris onvoldoende en niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt en dat geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM bij de afwijzing van de aanvraag.
11.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris gelet op de overwegingen onder r.o. 8 ev in het bestreden besluit bij de belangenafweging ten onrechte niet is uitgegaan van het bestaan van familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent. Volgens de hiervoor onder overweging 10.1 weergegeven toets dient het bestaan van familie- en gezinsleven bij een belangenafweging (zwaar) in het voordeel van de vreemdeling mee te wegen. Dat is in casu niet gebeurd. Integendeel, in het bestreden besluit is overwogen dat het feit dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent, zwaar in het nadeel van eiseres meeweegt. Daarbij dient tevens te worden betrokken dat eiseres en referent reeds zeer langdurig noodgedwongen apart van elkaar leven. Verder heeft de staatssecretaris bij de belangenafweging eveneens ten onrechte het familie- en gezinsleven met de halfbroers en het halfzusje van eiseres niet meegewogen, evenmin is gewicht toegekend aan het feit dat eiseres thans, als enige van de kinderen van referent, achterblijft. Aan het belang van eiseres, referent en de overige kinderen om als familie bij elkaar te zijn, is ten onrechte geen gewicht toegekend. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat uit de Werkinstructie volgt dat er bij de belangenafweging een kleinere beoordelingsruimte voor de staatssecretaris is wanneer sprake is van achtergebleven gezinsleden en van kinderen in het gezin.
11.2.
De rechtbank constateert voorts dat in de Werkinstructie staat vermeld dat het niet in alle gevallen mogelijk is om vast te houden aan de strikte scheiding tussen asielgerelateerde aspecten en een reguliere aanvraag op grond van artikel 8 EVRM. Daarover staat vermeld dat in zaken waarin de vreemdeling in het kader van een beroep op artikel 8 EVRM als een van de te wegen belangen aanvoert dat het familie- of gezinsleven niet kan worden uitgevoerd in het land van herkomst omdat hij en/of zijn gezinsleden daar persoonlijk asielgerelateerde problemen zullen ondervinden, aan deze omstandigheden aandacht moet worden besteed in de belangenafweging. [7]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit bij de belangenafweging dan ook ten onrechte en op onjuiste gronden volstaan met het standpunt dat de algemene politieke en veiligheidssituatie in het land van herkomst in het reguliere beoordelingskader van aanvragen om uitoefening van gezinsleven in het kader van artikel 8 EVRM niet kan worden betrokken en dat deze enkel een rol spelen in de asielprocedure. [8]
Niet in geschil is dat referent, die over een asielvergunning beschikt, niet kan terugkeren naar Eritrea. Voorts heeft de gemachtigde van de staatssecretaris erkend dat eiseres vanwege de voor haar gelet op haar leeftijd geldende dienstplicht mogelijk niet kan terugkeren naar Eritrea. Referent heeft bovendien bij de hoorzitting in bezwaar nog verklaard dat eiseres illegaal is uitgereisd. De rechtbank is van oordeel dat in de belangenafweging ten onrechte het bestaan van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen, niet is meegewogen. Evenmin is meegewogen het feit dat eiseres al jaren in Ethiopië verblijft, waarbij nog is aangevoerd, zoals door referent in zijn gehoor in bezwaar nog heeft aangegeven, dat het aldaar moeilijk en gevaarlijk is voor een jonge vrouw, temeer daar zij van Eritrese afkomst is en er geen mannelijke familieleden zijn om haar te beschermen.
11.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris niet alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken en de feiten en omstandigheden ook onvoldoende kenbaar in onderlinge samenhang heeft beoordeeld. Hetgeen overigens nog is aangevoerd behoeft thans geen bespreking.
12. Het bestreden besluit kan op grond van vorenstaande overwegingen niet in stand blijven en kan ook de beslissing om eiseres het onderzoek (zoals bedoeld in r.o. 5.1 en 7) naar haar identiteit en familierechtelijke relatie met referent - waar zij volgens de staatssecretaris uit hoofde van een integrale belangenafweging wel recht op heeft - te onthouden, niet dragen. De rechtbank geeft de staatssecretaris in overweging dit onderzoek, mede gelet op het lange tijdsverloop sinds de aanvraag,
op zo kort mogelijke termijnte doen plaatsvinden en daarna opnieuw een besluit te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank zal daaraan een termijn verbinden.

Conclusie en gevolgen

13. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van een bestuurlijke lus of om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
13.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de staatssecretaris binnen acht weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire
2.Werkinstructie 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM, pagina 10 en 11
3.Werkinstructie 2020/16, pagina 6
4.Werkinstructie 2020/16, pagina 7
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006
6.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006 en van 9 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3660.
7.Werkinstructie 2020/16, pagina 19 en 20
8.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van