ECLI:NL:RBDHA:2023:19898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL23.37092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan de eiser, een Algerijnse nationaliteit, was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht onder de Dublinverordening en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de zware grond voor de maatregel onvoldoende gemotiveerd was, omdat niet duidelijk was wanneer eiser zich aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de lichte gronden 4a en 4c, die betrekking hebben op het ontbreken van een document en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats, wel standhielden. Eiser had niet betwist dat hij geen document had en zijn stelling dat hij onderweg was naar Ter Apel leidde niet tot de conclusie dat hij een vaste woon- of verblijfplaats had.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de procedure rondom de overdracht aan Duitsland, aangezien de eerste vertrekhandeling tijdig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen onregelmatigheden waren vastgesteld bij de toepassing van de maatregel van bewaring. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37092

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 29 november 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 4 december 2023 een verweerschrift ingediend. Op 6 december 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999.
De maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware grond 3b en de lichte gronden 4a, 4c en 4d. Met betrekking tot de zware grond 3b stelt eiser dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken, omdat hij onderweg was naar Ter Apel en toen in aanraking met de politie kwam. Met betrekking tot de lichte gronden 4a, 4c en 4d voert eiser aan dat hij onderweg was naar Ter Apel en daar een verblijfplaats en leefgeld zou krijgen.
4. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3b onvoldoende gemotiveerd is, omdat uit de motivering niet blijkt wanneer eiser zich feitelijk aan het toezicht heeft onttrokken. De aanvullende motivering van verweerder in het verweerschrift van 4 december 2023 kan niet worden betrokken in de beoordeling, omdat de motivering van de grond volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [1] uit de maatregel zelf moet blijken [2] . Daarnaast is met betrekking tot de lichte grond 4d van belang dat verweerder in de maatregel enkel heeft vastgesteld dat eiser over 22 euro beschikt, maar niet heeft gemotiveerd waarom dit onvoldoende is. Daarom kan ook deze grond geen stand houden. Met betrekking tot de lichte grond 4a is onder meer tegengeworpen dat eiser geen document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit heeft en dat hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht uit kan worden afgeleid. Eiser heeft dit niet betwist, waardoor de grond stand houdt. Met betrekking tot de lichte grond 4c kan de stelling dat eiser onderweg was naar Ter Apel niet tot de conclusie leiden dat eiser een vaste woon- of verblijfplaats heeft. Daarom houdt ook deze grond stand. Dat betekent dat de zware grond 3a, die eiser niet heeft betwist, en de lichte gronden 4a en 4c ten grondslag konden worden gelegd aan de maatregel. Daarmee bestaan voldoende gronden om de maatregel te dragen [3] . De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat met een lichter middel had moeten worden volstaan, omdat eiser zijn medewerking aan de overdracht aan Duitsland had toegezegd. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de gronden van de maatregel reeds een significant risico op onttrekking aan het toezicht volgt. Bovendien is in de maatregel meegewogen dat eiser verklaard heeft dat hij van plan was om naar Ter Apel te gaan om een asielaanvraag in te dienen, maar toen besloot om naar België te gaan. Verweerder had dan ook niet hoeven volstaan met de oplegging van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
6. Eiser voert aan dat er sinds de inbewaringstelling geen actie is ondernomen om tot overdracht aan Duitsland te komen. Daarmee duurt de bewaring onnodig lang. De rechtbank constateert echter dat op 27 november 2023 een vertrekgesprek is gehouden en een claim is ingediend bij Duitsland. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is een vertrekhandeling op dag zeven te laat bij een geplande inbewaringstelling [4] . Maar in dit geval is de eerste vertrekhandeling tijdig, namelijk op dag vijf, uitgevoerd. Vervolgens is op 28 november 2023 een claimakkoord ontvangen van Duitsland, is op 30 november 2023 een overdrachtsbesluit genomen en was de overdracht van eiser aan de Duitse autoriteiten gepland op 5 december 2023. Op de dag van de sluiting van het onderzoek is gebleken dat eiser ook daadwerkelijk op deze datum is overgedragen aan Duitsland. Daarmee heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
7. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij ook ambtshalve beoordelend, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS).
2.AbRS 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1593.
3.Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit.
4.AbRS 26 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2265.