In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan de eiser, een Algerijnse nationaliteit, was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht onder de Dublinverordening en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de zware grond voor de maatregel onvoldoende gemotiveerd was, omdat niet duidelijk was wanneer eiser zich aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de lichte gronden 4a en 4c, die betrekking hebben op het ontbreken van een document en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats, wel standhielden. Eiser had niet betwist dat hij geen document had en zijn stelling dat hij onderweg was naar Ter Apel leidde niet tot de conclusie dat hij een vaste woon- of verblijfplaats had.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de procedure rondom de overdracht aan Duitsland, aangezien de eerste vertrekhandeling tijdig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen onregelmatigheden waren vastgesteld bij de toepassing van de maatregel van bewaring. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.