ECLI:NL:RBDHA:2023:19843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
NL23.31693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Colombiaanse eiser niet-ontvankelijk verklaard; beoordeling van Argentinië als veilig derde land

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Colombiaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 8 december 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is op 3 oktober 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris stelde dat Argentinië als veilig derde land kan worden aangemerkt, waar eiser naartoe kan terugkeren. Eiser heeft echter aangevoerd dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid en bedreigingen door een gewapende groepering in Colombia niet veilig is in Argentinië.

De rechtbank heeft op 4 december 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de veiligheidssituatie in Argentinië en de toegang voor eiser tot dat land. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser veilig kan terugkeren naar Argentinië, en dat de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag onzorgvuldig is voorbereid.

De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31693

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Bloembergen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [datum]. Hij heeft op 8 december 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Met het bestreden besluit van 3 oktober 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard en eiser opgedragen om Nederland binnen een termijn van vier weken te verlaten. De terugkeerverplichting ziet op Argentinië. Tot slot heeft verweerder vastgesteld dat hij vanwege twee gegronde beroepen wegens niet tijdig beslissen een rechtelijke dwangsom aan eiser verschuldigd is van € 13.300,-. [1]
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de tegenwerping van Argentinië als veilig derde land en de om deze reden niet-ontvankelijkverklaring van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van eisers beroepsgronden.
1.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Columbia heeft verlaten vanwege zijn seksuele geaardheid en vanwege problemen met de gewapende groepering [drugsbende]. In dit verband heeft eiser verklaard dat hij in oktober 2011 door deze groepering is bedreigd en verkracht en dat een pamflet is verschenen waarop stond dat eiser vermoord zal moeten worden. Eiser is naar Bogota gegaan en daar is zijn moeder door dezelfde gewapende groepering benaderd en afgeperst. Eiser is in 2016 naar Chili gevlucht, maar dezelfde groepering bleek daar ook actief waardoor eiser zich niet veilig voelde. In januari 2018 is eiser op uitnodiging van zijn Argentijnse (thans ex-)partner naar Argentinië vertrokken op een toeristenvisum en is aan hem is een verblijfsvergunning verleend, geldig tot augustus 2020. Eiser heeft verklaard dat hij in Argentinië (ook) werd gediscrimineerd vanwege zijn huidskleur en dat hij daarom geen werk kon krijgen, maar een tijd zwart heeft kunnen werken voor de vader van zijn (ex-)partner en een tijd seizoensarbeid als kelner heeft verricht. In 2019 is eiser teruggekeerd naar Columbia voor het legaliseren van documenten en is hij opnieuw bedreigd door de voornoemde gewapende groepering. Eiser is teruggekeerd naar Argentinië in februari 2020 en heeft verklaard dat hij zijn tijdelijke verblijfsvergunning niet tijdig heeft kunnen verlengen, omdat de immigratiekantoren vanwege de pandemie gesloten waren. Vervolgens zou eiser aangezegd zijn dat hij het land moest verlaten en heeft hij een boete opgelegd gekregen. In de zienswijze en ter zitting heeft eiser aanvullend gesteld dat hem mondeling ook een inreisverbod is opgelegd. Tot slot heeft eiser verklaard dat hij een Nederlandse partner heeft en dat zijn moeder, broer en zus in Spanje verblijven. Ter onderbouwing heeft eiser veel documenten overgelegd, waaronder zijn (echt bevonden) paspoort, identiteitskaarten, Argentijnse verblijfskaart en een kopie van het voornoemde pamflet. Ook heeft eiser een brief van het COC, verscheidene artikelen over Columbia en informatie over migratieregelgeving in Argentinië overgelegd.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Argentinië volgens verweerder voor eiser kan worden aangemerkt als veilig derde land en hij daarheen kan terugkeren. Daartoe heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een zodanige band met Argentinië, omdat eiser er eerder heeft verbleven, dat het redelijk is dat hij daarheen moet terugkeren en dat eiser toegang zal krijgen. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser een inreisverbod opgelegd heeft gekregen, omdat hij dit niet heeft onderbouwd. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat Argentinië voor eiser veilig is, omdat het land is aangesloten bij de relevante internationale verdragen en omdat refoulement en discriminatie verboden is. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser in Argentinië vreest voor vervolging of ernstige schade en is niet gebleken dat de daar door eiser ondervonden discriminatie een dusdanige beperking van bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor hem onmogelijk is om op sociaal maatschappelijk gebied te kunnen functioneren.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op wat hij in dit verband heeft aangevoerd gaat de rechtbank hierna, voor zover van belang, in.
Juridisch kader
5.1.
Volgens de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) kan verweerder in een concreet geval beoordelen of een land voor de specifieke vreemdeling een veilig derde land is. Aan die tegenwerping moet gedegen onderzoek ten grondslag liggen. Verweerder moet bepaalde informatiebronnen over de algemene situatie in een bepaald land bij zijn oordeel betrekken. Het door hem verrichte onderzoek en de daarop gebaseerde beoordeling moet verweerder inzichtelijk maken in het besluit. Uit dit onderzoek moet blijken dat een vreemdeling in het derde land overeenkomstig de beginselen, genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 zal worden behandeld. Als verweerder aan de hand van zorgvuldig onderzoek deugdelijk heeft gemotiveerd dat een vreemdeling in het derde land volgens de hiervoor bedoelde beginselen wordt behandeld, kan hij dit alleen tegenwerpen als die vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor die vreemdeling redelijk zou zijn daar naartoe te gaan. Bovendien kan verweerder alleen tegenwerpen dat een derde land voor een specifieke vreemdeling een veilig derde land is, als verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat die vreemdeling wordt toegelaten tot dat land. [2]
5.2.
Verweerder moet aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van verklaringen van de vreemdeling, redenen aandragen waarom toelating in beginsel mogelijk moet zijn. Het is daarna aan de vreemdeling om met tegenbewijs te komen door voldoende twijfel te zaaien dat toegang in zijn geval niet mogelijk zal zijn. Daarnaast is het aan de vreemdeling om inspanningen te verrichten om te worden toegelaten, tenzij dit niet van hem kan worden verlangd. [3]
5.3.
Uit verweerders informatiebericht (IB) 2021/8 “Beoordeling veilige derde landen in de asielprocedure - bewijslast en landeninformatie” volgt dat het van belang is dat in de asielprocedure wordt doorgevraagd over banden met het derde land, de status van betrokkene in het derde land, toegangs- en verblijfsmogelijkheden, de reden van vertrek uit het derde land en de bestaansmogelijkheden in het derde land. Ook moeten er vragen over worden gesteld als betrokkene stelt in het derde land te vrezen hebben voor problemen.
Is eiser voldoende gehoord?
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat Argentinië in zowel het aanmeldgehoor als nader gehoor “vaak genoeg aan bod is gekomen” waarmee er een dusdanig beeld van eisers situatie geschetst kon worden om Argentinië aan te merken als veilig derde land. Hoewel eiser uitvoerig is gehoord en in de voornoemde gehoren zijn status in en banden met Argentinië, toegang en verblijfsmogelijkheden aldaar en de reden van vertrek aan bod zijn gekomen, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is (door)gevraagd naar de bestaansmogelijkheden en gevreesde problemen in Argentinië. Vragen naar deze onderwerpen zijn van essentieel belang voor de beoordeling van Argentinië als veilig derde land, omdat het gaat over de mogelijke vrees voor vervolging of ernstige schade. Dat hiernaar is (door)gevraagd blijkt de rechtbank niet uit de specifieke pagina’s waar verweerder op zitting naar heeft verwezen. [4] De rechtbank stelt echter vast dat eiser in het nader gehoor, wanneer zijn verklaringen zien op discriminatie en problemen in Argentinië, door de hoormedewerker is onderbroken en gevraagd is zijn verklaringen toe te spitsen op Columbia. [5] Dit komt overeen met wat eiser bij de inleiding van zowel het aanmeld- als nader gehoor is voorgehouden: dat de gehoren zien op de redenen waarom hij Columbia heeft verlaten. Voorts heeft eiser na de tegenwerping van Argentinië als veilig derde land aangevoerd dat hij ook daar vreest voor [drugsbende] omdat zij daar ook actief zijn, terwijl hier evenmin vragen over zijn gesteld in de voornoemde gehoren. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser terecht heeft aangevoerd dat verweerder gehouden was eiser aanvullend te horen.
De band met Argentinië
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat voor eiser sprake is van een zodanige band met Argentinië dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te moeten terugkeren. Hoewel de directe familieleden van eiser in Spanje (en deels in Duitsland) verblijven en eisers relatie met zijn Argentijnse partner verbroken is, heeft hij eerder meer dan drie jaar in Argentinië verbleven en spreekt hij de Spaanse taal. Op grond van het beleid van verweerder mag er in die situatie vanuit worden gegaan dat eiser een band heeft met Argentinië. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat dit oordeel van verweerder onjuist is.
Toegang tot Argentinië en onderzoek veilig derde land
8. Uit de voornoemde rechtspraak volgt dat verweerder bij de tegenwerping van een veilig derde land gehouden is bepaalde bronnen te betrekken in zijn onderzoek en dat hij zijn beoordeling inzichtelijk moet maken, door uiterlijk in het besluit uit te leggen welke bronnen en informatie hij heeft gebruikt.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn beoordeling of eiser toegang heeft tot Argentinië en of dit als veilig derde land voor eiser kan worden aangemerkt, onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder ter onderbouwing van zijn standpunten in de besluitvorming naar negen bronnen heeft verwezen waarvan maar drie vindbaar zijn: het IB 2020/155, de eerste voetnoot in het voornemen en het USDOS rapport. Van de overige zes werken de hyperlinks niet en/of is geen duidelijke vindplaats vermeld (“UNHCR
Factsheet Argentina”). Van de negen bronnen verwijzen bovendien vier naar een Argentijnse website (Argentina.gob.ar), zonder dat een officiële vertaling is overgelegd. In dit verband overweegt de rechtbank verder als volgt.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser toegang heeft tot Argentinië. Verweerder heeft zich in het voornemen enerzijds op het niet nader onderbouwde standpunt gesteld dat eiser visumvrij naar Argentinië kan reizen en heeft in het bestreden besluit informatie over een toeristenvisum niet relevant geacht. Anderzijds heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser toegang heeft tot Argentinië omdat hij in aanmerking komt voor een toeristenvisum, maar is dit niet nader onderbouwd. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich onvoldoende onderbouwd op het standpunt heeft gesteld dat eiser in Argentinië in aanmerking komt voor een tijdelijke verblijfsvergunning, omdat in het bestreden besluit in dit verband is verwezen naar twee hyperlinks die niet werken, er geen duidelijke vindplaats is vermeld en – omdat het om een vermoedelijk Spaanstalige bron gaat – geen officiële vertaling is overgelegd.
8.3.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder het standpunt dat Argentinië voor eiser als veilig derde land aangemerkt kan worden, onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat Argentinië is aangesloten bij alle vereiste internationale verdragen en dat refoulement verboden is. De verwijzing naar het IB 2020/155 “Beoordeling veilig derde land” acht de rechtbank hiertoe onvoldoende, omdat dit informatiebericht gebaseerd is op een
internefactsheet met landeninformatie. De gebruikte bronnen en landeninformatie zijn voor de rechtbank daarom niet inzichtelijk. In het voornemen is verder verwezen naar een Spaanstalige bron en een factsheet van het UNHCR waarvan de link niet meer geldig is. Verweerder heeft zich daarom ook onvoldoende onderbouwd op het standpunt gesteld dat het voor eiser mogelijk is om in Argentinië asiel aan te vragen. Tot slot heeft verweerder zich, onder verwijzing naar het USDOS Country Report 2021, weliswaar niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat discriminatie in Argentinië bij wet is verboden, maar de rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft nagelaten om duidelijk te maken hoe hij de verdere informatie uit de bron heeft betrokken bij zijn beoordeling:
“the experiences of people of African descent with law enforcement indicate the prevalence of structural discrimination. (…) Through the National Institute against Discrimination, Xenophobia, and Racism (INADI) the government enforces the law by processing public complaints, formally denouncing violations in court, and creating public programs to address discrimination. Domestic NGOs generally agreed that INADI was ineffective in providing meaningful solutions to their concerns.”
8.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser terecht heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het betoog slaagt.

Conclusie en gevolgen

9.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen, omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
9.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van acht weken, omdat eiser mogelijk aanvullend moet worden gehoord.
9.3
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed moeten worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 3 oktober 2023;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 22 november 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, ECLI:NL:RBOVE:2022:3469, en van 10 juli 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, ECLI:NL:RBDHA:2023:9955.
2.Zie de uitspraken van de ABRvS van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3378, ECLI:NL:RVS:2017:3379 en ECLI:NL:RVS:2017:3380.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 17 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1480.
4.P. 6, 7, 41, 44 en 46 van het nader gehoor.
5.P. 13 van het nader gehoor.