ECLI:NL:RBDHA:2023:19776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
9514906 MB VERZ 21-1807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding redelijke termijn van berechting in administratieve sanctiezaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene. De sanctie was het gevolg van een parkeerovertreding op 6 februari 2020, waarbij betrokkene werd beschuldigd van het parkeren van zijn voertuig op een verboden plek. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete van € 104,00 beroep aangetekend, nadat de officier van justitie het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 2 augustus 2023 heeft de gemachtigde van betrokkene aangevoerd dat de verbalisant niet had moeten aannemen dat betrokkene de bestuurder was, en dat de sanctie gematigd moest worden vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk was, omdat er zekerheid was gesteld voor de betaling van de boete. De rechter heeft de verklaring van de verbalisant als voldoende bewijs beschouwd voor de vaststelling van de gedraging. De kantonrechter heeft echter ook geconstateerd dat de redelijke termijn van berechting was overschreden, wat niet aan betrokkene kon worden toegerekend. Daarom heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen tot € 80,25, inclusief administratiekosten.

Daarnaast heeft de kantonrechter het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de overschrijding van de redelijke termijn grotendeels te wijten was aan de werkwijze van de gemachtigde, die veel standaard beroepsgronden indient. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van administratieve sancties en de rol van de verbalisant in het vaststellen van de identiteit van de bestuurder.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CJIB-nummer: 231745029
Registratienummer team straf: 9514906 MB VERZ 21-1807
Uitspraakdatum : 16 augustus 2023
Beslissing van de kantonrechter, tevens houdende het opgemaakte proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
wonende dan wel gevestigd te: [adres]
.
Gemachtigde: mr. B. de Jong (Adviesbureau Skandara)

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is reeds eerder behandeld ter zitting van 13 februari 2023. De zaak is destijds aangehouden teneinde betrokkene in de gelegenheid te stellen om zekerheid te stellen. De inhoud van het proces-verbaal van die zitting dient als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De zaak is behandeld op de zitting van 2 augustus 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde is ter zitting verschenen.

Overwegingen

Aan betrokkene wordt het verwijt gemaakt dat op 6 februari 2020 met het voertuig met het [kenteken] op de Herengracht ter hoogte van huisnummer 6A te ‘s-Gravenhage is geparkeerd waar dat niet mag (Bord E1), terwijl betrokkene toen de bestuurder van dit voertuig was. Betrokkene is hierop staande gehouden.
Aan betrokkene is een sanctie opgelegd van € 104,00, inclusief administratiekosten.
Gemachtigde heeft namens betrokkene beroep ingesteld en in het beroepschrift aangevoerd dat:
  • betrokkene ten onrechte is aangemerkt als de bestuurder van het voertuig;
  • betrokkene het voertuig daar niet heeft geparkeerd. Een persoon die daar samen met betrokkene was heeft het voertuig geparkeerd;
  • een proceskostenvergoeding wordt verzocht.
Ter zitting heeft gemachtigde medegedeeld de gronden van het beroep te handhaven en er nog aan toegevoegd dat de verbalisant aan betrokkene had moeten vragen of hij het voertuig daadwerkelijk had geparkeerd en dat is niet gebeurd. Subsidiair wordt verzocht de sanctie te matigen vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft meegedeeld de beslissing waarvan beroep is ingesteld, evenals de verwerping van de bezwaren van betrokkene, te handhaven. Ter zitting is daar nog aan toegevoegd dat op de foto geen andere persoon te zien is en betrokkene heeft bij de staandehouding ook niet ontkend dat hij de bestuurder was. Wel is sprake van overschrijding van de redelijke termijn en daarom wordt verzocht de boete te matigen en alleen een proceskostenvergoeding voor de kantonfase toe te kennen.
De kantonrechter heeft vervolgens op grond van de navolgende overwegingen een beslissing genomen.
Het beroep is tijdig ingediend en er is zekerheid gesteld voor de betaling van de boete dus het beroep is ontvankelijk.
In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken. (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12 oktober 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8983).
Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Ik zag genoemd voertuig geparkeerd staan in strijd met een parkeerverbod (bord E1). (..) Ik hoorde een man zeggen: ‘ik was maar 5 seconden weg’. Ik zag dat de man naar het voertuig liep. Ik zei tegen de man dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Ik vroeg aan de man of het genoemde voertuig van hem was. Ik hoorde dat de man zei: ‘ja’..”
Artikel 5 van de Wahv bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd.
Indien bij een parkeerovertreding de identiteit van de bestuurder die het voertuig geparkeerd heeft aanstonds vast te stellen is, omdat zich een confrontatie tussen de verbalisant en de bestuurder van het voertuig voordoet, dient de verbalisant tot staandehouding ter vaststelling van de identiteit van de bestuurder over te gaan. Een dergelijke situatie doet zich voor wanneer de verbalisant geconfronteerd wordt met de persoon van wie hij vermoedt dat deze de bestuurder is geweest. Zodanig vermoeden kan bij de verbalisant ontstaan doordat de persoon met wie hij geconfronteerd wordt stelt dat hij de bestuurder is geweest, maar ook doordat de verbalisant, hoewel onverplicht, zelf onderzoek heeft verricht en tot dat vermoeden komt. Van de verbalisant mag dan worden verlangd dat hij tot staandehouding overgaat en die persoon vraagt of hij de gedraging daadwerkelijk heeft verricht.
Uit de verklaring van de verbalisant blijkt dat hij werd aangesproken door betrokkene terwijl hij bezig was met het noteren van de gegevens voor het vaststellen van de gedraging met het oog op de oplegging van de sanctie. Gelet op hetgeen betrokkene vervolgens heeft geantwoord op de gestelde vragen, heeft de verbalisant op goede gronden vastgesteld dat betrokkene de bestuurder is van het voertuig waarmee de gedraging is verricht. De sanctie is dan ook terecht aan betrokkene als bestuurder opgelegd.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd of in het dossier, geen aanleiding te twijfelen aan deze verklaring van de verbalisant. De gedraging staat naar het oordeel van de kantonrechter dan ook voldoende vast en rechtvaardigt de opgelegde boete. Er zijn ook geen feiten of omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot verdere matiging van de opgelegde boete.
De kantonrechter stelt vast dat de redelijke termijn van berechting bij de kantonrechter is overschreden. De lange duur van de procedure is niet aan betrokkene toe te rekenen. De kantonrechter zal het sanctiebedrag dan ook matigen met 25% gelet op het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 28 juli 2023 (met vindplaats: ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Dit komt neer op een matiging tot € 71,25, exclusief administratiekosten.
De kantonrechter is, gezien het bovenstaande, van oordeel dat er voldoende aanleiding bestaat om de opgelegde boete te matigen tot € 80,25 (inclusief administratiekosten). Het beroep zal dan ook gedeeltelijk gegrond worden verklaard.
De inleidende beschikking blijft in stand, maar het sanctiebedrag wordt gematigd. Dat is in beginsel aanleiding om aan betrokkene een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Het gerechtshof heeft in het arrest van 28 juli 2023 geoordeeld dat de proceskosten moeten worden vergoed voor de fase waarin de overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De kantonrechter wijkt hiervan af en overweegt daartoe dat het niet redelijk is een proceskostenvergoeding toe te kennen nu de reden voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedeergang van de gemachtigde is gelegen. Zogenoemde no cure no pay-bureaus, waaronder de gemachtigde in onderhavige zaak, dienen grote hoeveelheden Mulderberoepen in, veelal bestaande uit standaard beroepsgronden. Door het aanhangig maken van al deze procedures wordt de overschrijding van de redelijke termijn voor een belangrijk deel door de bureaus zelf veroorzaakt. Gelet op al deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat een vergoeding van de proceskosten redelijkerwijze achterwege moet blijven. De kantonrechter wijst in dit verband op de conclusie van procureur-generaal bij de Hoge Raad van 26 november 2019 (vgl. ECLI:NL:PHR:2019:1201).
Het voorgaande betekent dat het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen.

Beslissing:

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
  • wijzigt de beslissing van de officier van justitie in zoverre dat de boete wordt gematigd tot € 80,25 inclusief administratiekosten;
  • draagt de officier van justitie op het bedrag van de zekerheidstelling dat die
  • € 80,25 te boven gaat terug te betalen;
  • wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Rigter, kantonrechter, bijgestaan door
mr. K.Z. Zeeman, griffier en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Den Haag, Team Straf en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.