ECLI:NL:RBDHA:2023:1967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep gegrond verklaard in Ziektewet-zaak na deskundigenonderzoek naar psychische beperkingen door cannabisgebruik

In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1967, is het beroep van eiser gegrond verklaard in een Ziektewet-zaak. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 1 mei 2020, welke door de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende rekening was gehouden met de psychische beperkingen van eiser, die voortvloeien uit excessief cannabisgebruik. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de gezondheidssituatie van eiser te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat eiser op de datum in geding een stoornis in cannabisgebruik en een somatisch-symptoomstoornis had ontwikkeld, wat leidde tot beperkingen in zijn functioneren. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv op een onjuiste medische grondslag was gebaseerd en heeft het besluit vernietigd. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de deskundige. Tevens zijn de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7846

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats],
(gemachtigde: mr. M.E. Muller).

Procesverloop

In het besluit van 31 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 1 mei 2020 wordt beëindigd.
In het besluit van 17 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder en de derde-partij zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en psychiater M. van Beem (hierna: de deskundige) als deskundige benoemd voor het instellen van een psychiatrisch onderzoek naar de gezondheidssituatie van eiser. Op 13 juli 2022 heeft hij aan de rechtbank gerapporteerd.
Zowel eiser als verweerder hebben op het rapport gereageerd.
De deskundige heeft op verzoek van de rechtbank op 6 december 2022 nader gerapporteerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen duidelijk hebben gemaakt geen gebruik te willen maken van het recht opnieuw ter zitting te worden gehoord.

Overwegingen

Geen toestemming
1. Eiser geeft geen toestemming om zijn medische informatie te delen met de derde-partij. De bedoelde toestemming is daarom niet gegeven. Om die reden kan de rechtbank in deze uitspraak de medische stukken niet inhoudelijk weergeven. De rechtbank zal in deze uitspraak de medische klachten van eiser daarom slechts in algemene zin benoemen.
Wat vooraf ging aan deze procedure
2. Eiser werkte als assistent monteur zonnepanelen voor 40 uur per week bij de derde-partij. Zijn dienstverband liep tot 1 mei 2019. Op 21 november 2018 meldde hij zich ziek met lichamelijke klachten. Vanaf 1 mei 2019 ontving eiser een ZW-uitkering.
De besluitvorming
3.1
In het kader van de eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in de rapporten van de verzekeringsarts van 25 november 2019 en 18 februari 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 31 maart 2020. De conclusie van de onderzoeken is dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Op basis van deze conclusie heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser per 1 mei 2020 beëindigd.
3.2
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder opnieuw een medisch en arbeidskundig onderzoek laten uitvoeren. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 26 oktober 2020 en in het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 13 november 2020. De verzekeringsarts b&b kan zich verenigen met de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) die de eerste verzekeringsarts heeft vastgesteld. De arbeidsdeskundige b&b vindt dat eiser geschikt is voor het verrichten van de functies wikkelaar (nieuw en revisie), huishoudelijk medewerker gebouwen, productiemedewerker machinaal inpakken en de reservefunctie medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten). Met deze functies kan eiser tenminste 65% van zijn oude loon verdienen.
3.3
In het bestreden besluit heeft verweerder deze bevindingen overgenomen en beslist dat eiser per 1 mei 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen die hij heeft op psychisch gebied. Hij heeft in dit verband verwezen naar de medische informatie die hij in beroep heeft overgelegd. Het gaat hierbij om de brief van MiSi NeuroPsy van 14 november 2020 en het rapport van A-REA van 14 maart 2019. Uit dit rapport volgt dat door verzekeringsarts W. Hundscheid en psycholoog S. Binnendijk is onderzocht of eiser belastbaar is voor werk en of hij re-integratiemogelijkheden heeft. Bij dit rapport zit een FML gevoegd waarin door verzekeringsarts Hundscheid diverse beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren zijn vastgelegd. Gelet hierop en gelet op de diagnosestelling vermeld in de brief van MiSi NeuroPsy kan eiser zich niet verenigen met de FML die in deze zaak is opgesteld en waarin geen beperkingen staan vermeld.
De conclusie van de deskundige en de reacties op zijn rapport
5.1
Omdat bij de rechtbank enige twijfel was gerezen over de juistheid van de medische beoordeling van verweerder, heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek nodig geacht. De deskundige heeft het dossier bestudeerd, eiser psychisch onderzocht en medische informatie ingewonnen bij Parnassia en Misi NeuroPsy. Uit het rapport blijkt dat op 1 mei 2020, de datum in geding, sprake was van een stoornis in cannabisgebruik en een somatisch-symptoomstoornis. De deskundige kan zich niet verenigen met het standpunt van de verzekeringsartsen van verweerder dat eiser op psychisch gebied niet beperkt is. Hij acht eiser matig beperkt voor het concentreren van de aandacht, herinneren en eigen gevoelens uiten.
5.2
In zijn reactie op het rapport wijst eiser erop dat de deskundige niet het rapport van A-REA van 14 maart 2019 bij zijn beoordeling heeft betrokken. Hierin heeft verzekeringsarts Hundscheid diverse extra beperkingen vastgesteld in de rubrieken 1, 2 en 3 van de FML. Eiser heeft gevraagd om de deskundige alsnog op het bedoelde rapport te laten reageren.
5.3
De verzekeringsarts b&b stelt zich in zijn rapport van 22 september 2022 onverminderd op het standpunt dat er geen aanleiding is voor het aannemen van psychische beperkingen. De reden hiervan is dat conform vaste rechtspraak een verslaving aan verdovende middelen, waaronder cannabisverslaving, op zich niet als een ziekte of gebrek wordt aangemerkt. Dit geldt ook voor de sociale problemen als gevolg van die verslaving. Dit is anders indien uit die verslaving gebreken voortvloeien, of indien die verslaving noodzaakt tot een klinische opname of behandeling. Hiervan is volgens de verzekeringsarts b&b in het geval van eiser geen sprake. De beperkingen die de deskundige adviseert vloeien voort uit het gebruik van cannabis en vloeien niet voort uit een gebrek. Die beperkingen zijn bovendien tijdelijk (zolang er cannabis wordt gebruikt) en niet blijvend van aard.
5.4
De rechtbank heeft bij brief van 20 oktober 2022 de deskundige gevraagd om het rapport van A-REA van 14 maart 2019 alsnog bij zijn beoordeling te betrekken. Ook heeft zij de deskundige verzocht om te reageren op de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] waaruit volgt dat een verslaving aan verdovende middelen op zich niet als een ziekte of gebrek wordt aangemerkt.
5.5
De deskundige heeft hierop gereageerd in het nadere rapport van 6 december 2022. Hieruit blijkt dat hij kennis heeft genomen van het rapport van verzekeringsarts Hundscheid, maar dat hij geen aanleiding ziet om dit rapport te betrekken bij zijn overwegingen. De reden hiervan is dat het rapport summier is. Zo staat er bijvoorbeeld geen psychische stoornis in vermeld. Er is daarom geen onderbouwing van de beperkingen die verzekeringsarts Hundscheid van toepassing vindt, zodat deze niet toetsbaar zijn.
Ook heeft de deskundige in zijn reactie benadrukt dat hij de beperkingen geformuleerd heeft vanuit een psychiatrisch standpunt en niet vanuit een verzekeringsgeneeskundig standpunt. De deskundige merkt in dit verband op dat de beperkingen die hij op het vlak van het persoonlijk functioneren van toepassing vindt, zijn oorzaak vinden in het overmatig cannabisgebruik. De beperking die op het vlak van het sociaal functioneren is geduid, vindt zijn oorzaak in de op de datum in geding aanwezige somatisch-symptoomstoornis. Het standpunt van de verzekeringsarts b&b, erop neerkomend dat het deskundigenrapport in principe de bevindingen van het Uwv bevestigt, acht de deskundige daarom onjuist.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte per de datum in geding geen psychische beperkingen heeft vastgelegd in de FML. De rechtbank zal dat uitleggen.
7. Volgens vaste rechtspraak [2] dient het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een (in principe) beslissend advies te geven.
8. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. De deskundige heeft eiser onderzocht en heeft de in het dossier aanwezige medische informatie bij zijn oordeel betrokken. Ook heeft hij aanvullende medische informatie opgevraagd. Het rapport van de deskundige, gelezen in samenhang met de nadere toelichting die hij heeft gegeven in het aanvullende rapport, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De rechtbank leidt uit de rapporten af dat het cannabisgebruik op de datum in geding dermate excessief was dat eiser hierdoor een stoornis heeft ontwikkeld. De beperkingen in het concentreren van de aandacht en het herinneren zijn volgens de deskundige inherent aan het cannabisgebruik. De deskundige heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk, consistent en gemotiveerd de problematiek van eiser en de daaruit voortvloeiende beperkingen beschreven. Dit geldt ook voor de klachten die voortvloeien uit de diagnose somatisch-symptoomstoornis en de beperking die hiermee verband houdt (uiten van de eigen gevoelens). In hetgeen de verzekeringsarts b&b daartegen heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende reden het rapport van de deskundige niet te volgen.
9. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onjuiste medische grondslag.
Conclusie
10. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu voor een nieuwe beslissing op bezwaar een nader onderzoek van de verzekeringsarts b&b en (mogelijk) de arbeidsdeskundige b&b nodig is. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Dit betekent dat verweerder de FML dient aan te passen overeenkomstig de conclusie van de deskundige.
12. De door eiser gemaakte proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke zienswijze na het verslag van het deskundigenonderzoek met een waarde per punt van € 837,-) . Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken nadat deze uitspraak is verzonden, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De uitspraak van 13 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3561.
2.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 3 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3822).