ECLI:NL:RBDHA:2023:19631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
NL23.17791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 19 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 11 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dit is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank wijst erop dat Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië heeft gedaan en dat de Kroatische autoriteiten hebben bevestigd dat zij zich aan hun internationale verplichtingen houden. Eiser heeft echter betoogd dat de Kroatische autoriteiten zich niet aan deze verplichtingen zullen houden, en verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank die wijzen op problemen met pushbacks in Kroatië.

De rechtbank oordeelt dat het onderzoek van de Staatssecretaris naar de situatie van Dublinclaimanten naar Kroatië voldoende is geweest. De rechtbank stelt vast dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië het risico lopen op pushbacks. De rechtbank concludeert dat de Kroatische autoriteiten de verplichtingen die voortvloeien uit de Dublinverordening en andere Europese richtlijnen zullen naleven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn rechten in Kroatië in gevaar komen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van de Staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.17791
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R. Balkenende),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat volgens verweerder Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, E.S. Madran als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Kroatië volgens verweerder verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid,
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanhef en onder b van de Dublinverordening. Kroatië heeft dit verzoek op 8 mei 2023 op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening aanvaard.
5. Naar aanleiding van de Afdelingsuitspraak van 13 april 20222 heeft verweerder onderzoek gedaan door vragen te stellen aan de Kroatische autoriteiten. De Kroatische autoriteiten hebben deze vragen beantwoord, waarbij Kroatië verzekert dat het zich aan zijn internationale verplichtingen houdt ten aanzien van overgedragen Dublinclaimanten. Naar aanleiding van de antwoorden op de vragen van de Kroatische autoriteiten, heeft verweerder geconcludeerd dat Dublinoverdrachten naar Kroatië weer kunnen worden opgepakt. Verweerder verwijst in het bestreden besluit naar de beslisnota van 21 december 20223 en de brief van 20 januari 2023 van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer.
6. Eiser voert aan dat de Kroatische autoriteiten zich ondanks de toezegging niet aan de internationale verplichtingen zullen houden en dat aldus niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat verweerder ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juni 2023,4 waarin de rechtbank onder meer overweegt dat een deel van de informatie in de brief van Kroatië in directe tegenspraak is met wat de Afdeling op grond van openbare bronnen heeft geconcludeerd, namelijk dat pushbacks ook dieper vanuit het Kroatische grondgebied plaatsvinden. Dit wordt in de brief van 15 november 2022 in zijn geheel niet erkend door de Kroatische autoriteiten. Verweerder had zelf na te dienen gaan of Dublinclaimanten het risico lopen slachtoffer te worden van pushbacks na overdracht aan Kroatië. Eiser wijst in dit verband ook op de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 6 juni 2023.5 Eiser heeft in Kroatië geen asiel aangevraagd en het is onzeker of de Kroatische autoriteiten zijn asielaanvraag inhoudelijk gaan behandelen. Dit blijkt ook uit het claimakkoord dat op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening is geaccepteerd.
7. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat het onderzoek wat verweerder heeft gedaan naar de situatie van teruggekeerde Dublinclaimanten naar Kroatië. In de brief van 15 november 2022 wordt de procedure uitgelegd van Dublinclaimanten die naar Kroatië worden overgedragen. De Kroatische autoriteiten geven onder meer aan dat Dublinclaimanten het recht hebben om in Kroatië asiel aan te vragen en dat de aanvraag als een eerste asielverzoek wordt behandeld. Verder hebben de Kroatische autoriteiten verzekerd dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet voordat hun asielverzoek is behandeld. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan aan die informatie van de Kroatische autoriteiten moet worden getwijfeld. De Kroatische autoriteiten hebben in de brief van 15 november 2022 wellicht een rooskleurig beeld geschetst door daarin op te nemen dat zijn nooit een asielzoeker hebben uitgezet zonder een onderzoek te hebben verricht naar de gegrondheid van het asielverzoek of voordat de asielprocedure was afgerond, terwijl niet ter discussie staat tussen partijen dat er pushbacks ten aanzien van vreemdelingen plaatsvinden, maar dit betekent niet dat aan die brief in het geheel geen waarde kan worden gehecht nu dat niets zegt over de situatie ten aanzien van specifiek
3 https:
/www.rijksoverheid.nl/documenten/beleidsnotas/2023/01/20/tk-beslisnota-bij-kamerbrief-inzake-dublinoverdrachten-aan-kroatie.
Dublinterugkeerders in Kroatië. De Kroatische autoriteiten hebben zich niet onverschillig opgesteld tegenover de situatie door te reageren op de vragen van verweerder. Daarnaast vindt de rechtbank van belang dat de Kroatische autoriteiten in de brief ook vermelden dat zij bereid zijn bij twijfel ten aanzien van iedere Dublinclaimant waarvoor zij verantwoordelijk zijn individuele garanties af te geven waarin wordt verklaard dat hun grondrechten bij hun overdracht zullen worden gerespecteerd.
8. De rechtbank is tevens van oordeel dat de situatie aan de buitengrenzen van Kroatië zich niet laat vergelijken met de situatie van een overgedragen Dublinclaimant. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 april 2022 nog geoordeeld dat het feit dat pushbacks aan de buitengrenzen plaatsvinden op zichzelf niet maakt dat Dublinclaimanten niet aan Kroatië kunnen worden overgedragen. Verder zijn er op dit moment ook geen concrete aanwijzingen dat er pushbacks plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten in Kroatië. Het artikel en rapport van Human Rights Watch van 3 mei 20236 waar eiser naar verwijst, ziet op pushbacks in het grensgebied van Kroatië en ziet niet op Dublinclaimanten. In de hiervoor genoemde uitspraak van 1 juni 2023 wordt verwezen naar enkele voorbeelden. Bijvoorbeeld de situatie beschreven in een artikel van ECRE,7 waarin een getuigenis van een Algerijnse man wordt beschreven die op 4 januari 2023 te maken heeft gehad met een pushback vanuit Kroatië naar Bosnië en Herzegovina. Hij heeft verklaard dat hij is opgepakt in een café. Ook wordt in een rapportage van Border Violence Monitoring Network van 13 februari 20238 vermeld dat twee mannen uit Marokko op het Kroatische treinstation Srijemske Laze door politieagenten zijn opgepakt en met een auto de grens over zijn gezet naar Servië. In deze gevallen is het naar het oordeel van de rechtbank onduidelijk wat de situatie was van deze personen en is niet gebleken dat het ging om Dublinterugkeerders. De situatie ten aanzien van mensen die al kilometers vanaf de grens hadden gelopen en vervolgens met pushbacks te maken hebben gehad is ook onduidelijk. Dit levert dus al geen concrete aanknopingspunten op dat Dublinterugkeerders vanaf het grondgebied te maken zullen krijgen met pushbacks. Ook de door eiser aangehaalde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, leiden niet tot een ander oordeel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de in die uitspraken vermelde rapportages en artikelen weliswaar pushbacks worden beschreven, maar nergens wordt beschreven dat het gaat om pushbacks jegens Dublinclaimanten. Dit geldt tevens voor de door eiser aangehaalde rapportage van Border Violence Monitoring Network van maart 20239 en het – verouderde – artikel van The Guardian van 13 december 2019.10 Naar het oordeel van de rechtbank zijn er aldus geen concrete aanknopingspunten gebaseerd op informatie van na de brief van 15 november 2022 op grond waarvan niet op de informatie van de Kroatische autoriteiten mocht worden afgegaan.
6 https:
/www.hrw.org/de/news/2023/05/03/kroatien-anhaltende-gewaltsame-pushbacks/;enRapport van Human Rights Watch van 3 mei 2023, “Like we were just animals”Pushbacks of people seeking protection from Croatia to Bosnia and Herzegovina.
7 https:
/ecre.org/balkan-route-arrivals-to-eu-up-pushbacks-and-violations-continue-ecthr-rulings- against-hungary-and-croatia/.
8 https:
/borderviolence.eu/testimonies/february-13-2023-2-km-from-the-croatian-town-podgrade/.
9 Rapport van Border Violence Monitoring Network van maart 2023, ‘Illegal pushbacks and border violence reports’.
10 https:
/www.theguardian.com/world/2019/dec/13/nigerian-student-student-table-tennis-players-deported-croatia-had-visas/.
9. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het feit dat de Kroatische autoriteiten het claimakkoord geaccepteerd hebben op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening, niet tot een ander oordeel. De Kroatische autoriteiten hebben met het uitdrukkelijke claimakkoord van 8 mei 2023 gegarandeerd dat zij het verzoek van eiser om internationale bescherming zullen behandelen (op de wijze als beschreven in artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening) en gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan worden uitgegaan dat de Kroatische autoriteiten hierbij hun verdragsverplichtingen en verplichtingen die voortvloeien uit de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van het asielrecht zullen naleven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Kroatië Dublinclaimanten, ondanks een claimakkoord (op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening), in strijd met de Europese regels terugstuurt naar hun land van herkomst. Er zijn evenmin aanwijzingen dat Kroatië een ander land zal verzoeken tot overname of terugname. Als eiser problemen ervaart in Kroatië met betrekking tot het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure of indien hij andere problemen ervaart, dient hij zich daarover te beklagen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Het is niet gebleken dat dit voor eiser onmogelijk is of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om deze zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de beantwoording van de vragen over de strekking en reikwijdte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de bewijsmaatstaf geen verandering kan brengen in haar beoordeling van deze zaak.

Conclusie en gevolgen

11. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 juli 2023

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.