ECLI:NL:RBDHA:2023:19497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
AWB 22/8138 en AWB 22/8139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning onder beperking medische behandeling en beoordeling afhankelijkheidsrelatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 september 2023, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 22/8138 en AWB 22/8139, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'medische behandeling' beoordeeld. Eiser, geboren in 1962 en van Surinaamse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend op 21 november 2018, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op een onjuist standpunt heeft gesteld door te stellen dat een beroep op het arrest Chavez-Vilchez alleen kan slagen als er sprake is van een ouder en een minderjarig kind. De rechtbank is van mening dat de afwijzing van de aanvraag niet terecht was, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in Suriname geen toegang heeft tot noodzakelijke medische zorg, en de rechtbank concludeert dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor zijn medische behandeling. De rechtbank heeft ook de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn neef beoordeeld, maar oordeelt dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsband bestaat. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar handhaaft de afwijzing van de verblijfsvergunning. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.511,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 22/8138 (beroep)
AWB 22/8139 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer 7 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1962, van Surinaamse nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 november 2019 (het primaire besluit) afgewezen.
1.2.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 december 2019 ongegrond verklaard.
1.3.
Het beroep tegen dit besluit is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 29 juli 2021 gegrond verklaard en aan verweerder is opgedragen om een nieuw besluit te nemen. [1]
1.4.
Met het besluit van 27 december 2022 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Ook waren op de zitting aanwezig [zus 1] en [zus 2] [eiser] , de zussen van eiser. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
1.6.
Op 15 juni 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft aan eiser de gelegenheid gegeven om nadere stukken te overleggen waarmee eiser zou kunnen onderbouwen wat hij doet voor zijn neef [naam] . De rechtbank heeft hiervoor een termijn van vier weken gegeven.
1.7.
Op 5 juli 2023 heeft eiser nadere stukken overgelegd.
1.8.
Op 18 juli 2023 heeft verweerder gereageerd op de aanvullende stukken. Verweerder is met deze reactie bij het bestreden besluit gebleven.
1.9.
Op 20 juli 2023 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat de rechtbank van oordeel is dat het niet nodig is om de zaak opnieuw op een zitting te behandelen en dat de zitting achterwege wordt gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord. Geen van de partijen heeft gemeld te willen worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Over het griffierecht
2. Eiser heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van de griffierechten. Hij heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiser is vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierechten.
Over het beroep
3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. De rechtbank laat wel de rechtsgevolgen in stand. Dat betekent dat de afwijzing om aan eiser een verblijfsvergunning te verlenen gehandhaafd blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar deze zaak over gaat
5. Eiser is naar eigen zeggen in 1989 naar Nederland gekomen. In 1995 is hij teruggegaan naar Suriname. Daarna is hij in 1998 Nederland weer binnen gereisd en sindsdien heeft hij Nederland niet meer verlaten. Eiser heeft nooit over een verblijfsvergunning beschikt. Aan eiser is wel uitstel van vertrek verleend van 12 december 2017 tot 12 december 2018.
6. Uit informatie van de Justitiële Informatie Dienst blijkt dat eiser meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van misdrijven. Op [medio 1] november 1990 is hij veroordeeld tot 6 weken gevangenisstraf en op [medio 2] november 1993 is hij veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf waarvan drie maanden voorwaardelijk, allebei vanwege het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet. Vervolgens is eiser op [medio 3] september 2001 veroordeeld tot 8 maanden gevangenisstraf vanwege het overtreden van artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet. Daarna is hij op [medio 4] januari 2008 veroordeeld tot één maand voorwaardelijke gevangenisstraf en 120 uur taakstraf vanwege het overtreden van artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet.
7. Eiser heeft op 21 november 2018 een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier ‘medische behandeling’ ingediend.
8. Verweerder heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) om advies gevraagd. Op 24 januari 2019, 21 maart 2019, 9 mei 2022, 24 juni 2022 en 23 november 2022 heeft het BMA adviezen uitgebracht. Uit de adviezen blijkt kort gezegd dat eiser een Hiv-infectie heeft, een chronische depressieve stoornis en oogtrauma
.Het BMA verwacht bij het uitblijven van behandeling van eisers klachten een medische noodsituatie op korte termijn. De noodzakelijke medische behandeling is volgens het BMA in Suriname aanwezig.
Besluitvorming
9.1.
Verweerder heeft eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ met het primaire besluit afgewezen omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische zorg in het land van herkomst niet beschikbaar of toegankelijk is. Ook is Nederland niet het meest aangewezen land voor het ondergaan van zijn medische behandeling. Daarnaast vormt eiser een gevaar voor de openbare orde en wordt de aanvraag ook daarom afgewezen. Verder voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor de volgende verblijfsdoelen: artikel 8 van het EVRM [2] , overige tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
9.2.
Verweerder heeft eisers aanvraag met het bestreden besluit wederom afgewezen omdat uit de meest actuele BMA-adviezen van 9 mei 2022, 24 juni 2022 en 23 november 2022 blijkt dat bij het uitblijven van de behandeling van eisers medische klachten een noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, maar de behandeling is in Suriname aanwezig. Daarom is er onvoldoende reden om een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen aan te nemen en is Nederland niet het meest aangewezen land voor het ondergaan van zijn medische behandeling. Daarnaast is eisers aanvraag terecht afgewezen omdat hij een gevaar voor de openbare orde vormt. Ook is de afwijzing niet in strijd met artikel 8 van het EVRM en slaagt eisers beroep op het arrest Chavez-Vilchez [3] niet.
9.3
Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. De rechtbank zal hierna ingaan op de verschillende beroepsgronden.
Mag de rechtbank de brief van eiser van 18 juli 2023 met bijlagen bij haar oordeel betrekken?
10.1
Verweerder vindt het onjuist dat de rechtbank eiser in de gelegenheid heeft gesteld om nadere stukken in te brengen. Eiser heeft voldoende gelegenheid gehad om eerder stukken in te brengen. Deze stukken dienen daarom buiten beschouwing te worden gelaten.
10.2
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het is aan de rechtbank om te bepalen of een partij in de gelegenheid wordt gesteld om nadere informatie te overleggen. In dit geval heeft de rechtbank aanleiding gezien om eiser hierom te vragen met het oog op finalisering. De procedure duurt uitzonderlijk lang. Vanzelfsprekend kan eiser met nieuw bewijs een nieuwe aanvraag indienen, maar de afhandeling van zo’n aanvraag duurt geruime tijd. Daar is noch eiser noch de Staat bij gebaat. Wel moet de rechtbank verweerder de gelegenheid geven om te reageren. Dat is gebeurd. Daarnaast is het volgende van belang. Uit het navolgende volgt dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd omdat verweerder bij de beoordeling van het beroep op het arrest Chavez-Vilchez een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd. Bij de beoordeling of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten, dient een zogenaamde ex-nunc toetsing plaats te vinden. Dat betekent dat de door eiser overgelegde stukken hoe dan ook bij de beoordeling moeten worden betrokken evenals de reactie daarop van verweerder.
Voldoet eiser aan de voorwaarden voor een beroep op het arrest Chavez-Vilchez
11.1.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat een beroep op het arrest ChavezVilchez alleen kan slagen indien er sprake is van een ouder en minderjarig kind.
11.2.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het beroep op het arrest Chavez-Vilchez niet kan slagen. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden omdat [naam] 45 jaar oud is en niet zijn kind is.
11.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet met deze overweging heeft kunnen volstaan. Uit het arrest van het HvJEU van 27 februari 2020 [4] blijkt dat ook als tussen een meerderjarige derdelander en een meerderjarige Unieburger er een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat zij op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden in een uitzonderlijke situatie een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU [5] kan ontstaan. Dat betekent dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Enkel al hierom is het beroep gegrond.
11.4
De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn reactie van 18 juli 2023 een nader standpunt heeft ingenomen over het beroep van eiser op het arrest Chavez-Vilchez. Daarom zal de rechtbank onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
Aanvraag onder de beperking ‘medische behandeling
12.1
Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling worden verleend, als Nederland naar het oordeel van verweerder het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling. [6] Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de verblijfsvergunning is dat stopzetting van de medische behandeling leidt tot een medische noodsituatie. Dat doet zich voor als het achterwege blijven van een medische behandeling op korte termijn zal leiden tot een medische noodsituatie en de noodzakelijke behandeling niet aanwezig is in het land van herkomst. [7]
12.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische behandeling’ heeft afgewezen. Er zal volgens hem wel een medische noodsituatie ontstaan. Er is namelijk geen ondersteunend netwerk dat ervoor kan zorgen dat hij een regelmatig en stabiel leven lijdt. Dat is van belang vanwege zijn medische behandeling. Verder is de vereiste zorg volgens eiser niet in Suriname beschikbaar. Er is namelijk geen infectioloog en dat zal nadelige gevolgen voor eiser hebben. In dit verband heeft hij aangevoerd dat het niet zorgvuldig is dat het advies van het BMA van 23 november 2022 niet aan hem is toegestuurd, waardoor hij geen reactie heeft kunnen inbrengen. Eiser heeft erop gewezen dat hij in bewijsnood verkeert. Verweerder stelt ten onrechte dat het aan eiser is om te bewijzen dat Atripla in Suriname beschikbaar is en dat hij daar een ziektekostenverzekering kan afsluiten. Eiser verwijst naar de arresten Paposhvili [8] en Savran [9] waaruit blijkt dat er van de overheid een grote inspanningsverplichting wordt verlangd. Daarnaast betrekt verweerder ten onrechte niet de gevolgen van de corona pandemie in zijn besluitvorming. Ook meent eiser dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde en dat dit hem dan ook niet tegengeworpen kan worden. Volgens eiser hanteert verweerder een onjuiste maatstaf om te beoordelen of iemand een gevaar vormt voor de openbare orde. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling [10] .
12.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het achterwege blijven van de medische behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie, maar dat de noodzakelijke medische behandeling voor eiser in Suriname aanwezig is. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze zorg niet voor hem aanwezig is. Het beroep op het arrest Savran kan niet slagen, nu er bij het uitblijven de medische behandeling voor de psychische klachten van eiser geen medische noodsituatie ontstaat. Daarnaast vormt eiser een gevaar voor de openbare orde. Verweerder stelt dat indien er sprake is van het bij herhaling veroordeeld zijn voor misdrijven er geen sprake kan zijn van verjaring en uit informatie van de Justitiële Informatie Dienst blijkt dat eiser meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van misdrijven.
Het niet voor het nemen van het bestreden besluit toezenden van het antwoord van het BMA
12.4.
In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat de beschikbaarheid van een internist voor de behandeling van eiser onvoldoende is en dat een infectioloog noodzakelijk is. Verweerder heeft dit voorgelegd aan het BMA. Verweerder heeft het antwoord van het BMA niet aan eiser gestuurd voordat hij een besluit heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat uit het aan het primaire besluit ten grondslag gelegde advies blijkt dat het BMA de aanwezigheid van een internist voldoende vindt. In zijn antwoord heeft het BMA dit nader toegelicht. Het betreft dus niet een nieuw standpunt van het BMA. Daarom was verweerder niet verplicht eiser voorafgaande aan de besluitvorming om een reactie te vragen. [11] Het was wel netjes geweest om het antwoord aan eiser te sturen zodra dat beschikbaar was. Maar dat heeft voor de rechtmatigheid van het besluit geen gevolgen. Overigens heeft eiser inmiddels voldoende gelegenheid gehad om alsnog een reactie in te brengen van zijn arts. Dat heeft hij niet gedaan.
Is de vereiste behandeling voor eiser aanwezig?
12.5
Niet in geschil is dat het achterwege blijven van een medische behandeling voor de Hiv-infectie zal leiden tot een medische noodsituatie bij eiser. Wat partijen allereerst verdeeld houdt is of de voor eiser vereiste zorg in Suriname aanwezig is. Verweerder heeft zijn standpunt dat de zorg aanwezig is gebaseerd op meerdere rapporten van het BMA. Verweerder mag van deze adviezen uitgaan aangezien dit deskundigenadviezen zijn, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. [12]
12.6
De rechtbank stelt vast dat uit de adviezen van het BMA blijkt dat Atripla beschikbaar is. Eiser heeft één mail overgelegd waarin hij heeft gevraagd of Atripla beschikbaar is. Daarop heeft eiser geen reactie heeft ontvangen. Ook heeft hij vraagtekens gezet bij de betrouwbaarheid van de door de BMA gebruikte informatiebronnen. Daarmee heeft eiser nog geen begin van bewijs geleverd voor twijfel aan de adviezen van het BMA. Eiser heeft met wat hij heeft gedaan verder niet aannemelijk gemaakt dat hij niet meer bewijs kan overleggen. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder verder onderzoek had moeten doen naar de beschikbaarheid van Atripla. De rechtbank leidt dit ook niet af uit het arrest X, het zogenaamde Cannabisarrest [13] .
12.7
Volgens eiser is voor zijn behandeling ook een infectioloog noodzakelijk en is alleen een internist onvoldoende. De rechtbank overweegt dat uit het advies van het BMA blijkt dat eiser al jaren stabiel is en het “goed doet” op Atripla. Eiser gebruikt het middel sinds 2008 en niet blijkt dat een infectioloog nodig was. Volgens het BMA kan een internist eiser dan ook behandelen. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat een stabiele leefsituatie van belang is en dat hij in Suriname geen netwerk heeft om hem daarbij te helpen. Ook verwacht hij dat Atripla niet steeds leverbaar zal zijn zodat hij zal moeten wisselen van medicijn. Daarbij is een infectioloog nodig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser enkel met dit betoog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vereiste zorg voor hem niet beschikbaar is en dat daardoor op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan. Het beroep op het arrest Savran slaagt daarom niet.
Is de vereiste behandeling voor eiser toegankelijk?
12.8
Wat partijen verder verdeeld houdt is of de noodzakelijke medische behandeling voor eiser in Suriname toegankelijk is. Zoals volgt uit de arresten Paposhvili en Savran is het als de vereiste medische behandeling beschikbaar is, aan eiser om aannemelijk te maken dat de vereiste medische behandeling niet toegankelijk is voor hem. Daarbij wordt geen clear proof verwacht. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische behandeling voor eiser niet toegankelijk is. Eiser heeft in dat verband aangevoerd dat niet duidelijk is of er een verzekering mogelijk is voor hem. Hij heeft navraag gedaan maar geen enkele reactie gekregen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat eiser geen enkele bewijs kan overleggen. Ook hier is er daarom geen reden voor het oordeel dat verweerder verder onderzoek had moeten doen. Niet aannemelijk is daarom gemaakt dat de vereiste behandeling voor hem niet toegankelijk is.
Conclusie
12.9
De conclusie is dat niet aannemelijk is dat op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan als eiser moet terugkeren naar Suriname. Daarom heeft verweerder mogen concluderen dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een medische behandeling. Al op die grond heeft verweerder de vergunning terecht geweigerd. Daarom komt de rechtbank niet toe aan de beantwoording van de vraag of verweerder de vergunning ook mocht weigeren omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde.
Het beroep op artikel 8 van het EVRM
Is er beschermenswaardig familieleven
13.1
Eiser betoogt dat het weigeren van de verblijfsvergunning een schending oplevert van artikel 8 van het EVRM. Eiser is financieel, emotioneel en feitelijk afhankelijk van zijn familieleden. Eiser is de steun en toeverlaat van zijn neef [naam] die kampt met een handicap. Hij verleent zorg voor [naam] . Eiser gaat mee naar de medische afspraken, hij brengt bezorgingen met medische benodigdheden naar binnen in het huis, hij masseert de benen van [naam] , hij helpt bij het douchen en hij helpt ook om [naam] met de tillift in en uit bed te krijgen. Daarnaast biedt hij emotionele ondersteuning. Eiser is van mening dat er wel sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn familieleden.
13.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er tussen eiser en zijn zussen [zus 2] en [zus 1] geen meer dan de gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Verder is verweerder van mening dat eiser met de op 5 juli 2023 overgelegde stukken nog altijd niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en [naam] .
13.3.
Eiser en zijn zussen hebben verklaard dat zij een hechte band hebben. Eiser woont meestal bij [zus 2] . Hij helpt haar met de zorg voor [naam] . [zus 1] ondersteunt hem financieel. Eiser heeft gezegd dat hij afhankelijk is van zijn zussen, zowel emotioneel als wat betreft zijn dagelijks welzijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee onvoldoende onderbouwd dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen hem en zijn zussen.
13.4
Ten aanzien van de band tussen eiser en [naam] overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder stelt dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd die zien op de medische situatie van [naam] . Dat is juist. Niettemin ziet de rechtbank geen aanleiding om eraan te twijfelen dat [naam] een dwarslaesie heeft en dat hij deze 25 jaar geleden bij een operatie heeft opgelopen. Verder acht de rechtbank aannemelijk dat [naam] rolstoelafhankelijk is, dat hij met een tillift uit bed moet worden gehaald en dat hij hulp nodig heeft bij bijvoorbeeld het douchen. De overgelegde foto’s ondersteunen dit. Van belang is daarom wat de band is tussen eiser en [naam] .
13.5
Eiser heeft verschillende brieven overgelegd om dit duidelijk te maken. [naam] meldt in zijn brief dat eiser van onschatbare waarde is. Hij staat hem mentaal bij. Met eiser heeft [naam] gesprekken die hij niet met zijn moeder kan voeren, bijvoorbeeld als hij zich niet lekker voelt. [naam] heef spasticiteit en eiser masseert zijn benen. Eiser speelt ook basketbal met hem. Daarnaast brengt eiser allemaal pakketten naar boven met spullen die hij nodig heeft voor zijn verzorging. Zijn moeder kan dit niet omdat zij slecht ter been is. De beide zussen hebben gezamenlijk een verklaring geschreven. Daarin wijzen zij erop dat eiser [naam] begeleidt bij medische bezoeken. Hij geeft [naam] massages. Eiser is een vaderfiguur voor [naam] en [naam] luistert naar eiser. Op zitting heeft [zus 2] verklaard dat haar zoon in moeilijke situaties naar eiser luistert, maar naar haar niet zo. In een aanvullende brief vermeldt [zus 2] dat eiser haar helpt met de tillift om [naam] uit bed te halen en dat hij ook helpt bij het douchen. Een derde vermeldt in een brief dat eiser een vaderfiguur en een mantelzorger is en dat hij [naam] begeleidt bij doktersafspraken. Een derde die werkzaam is in het appartementengebouw waar [zus 2] en [naam] wonen, verklaart dat eiser pakketten sjouwt en [naam] in de rolstoeltaxi begeleidt. Er is volgens hem sprake van een stevige band. Ten slotte is er een verklaring overgelegd van de orthopeed van [zus 2] , waaruit blijkt dat zij last heeft van beide knieën en dat zij daarvan bij lopen soms meer en soms minder last heeft.
13.6
De rechtbank overweegt dat geen sprake hoeft te zijn van exclusieve afhankelijkheid. Er moet sprake zijn van een meer dan gemiddelde afhankelijkheid, maar dit hoeft niet uitzonderlijk te zijn. [14] Gelet op de verklaringen acht de rechtbank aannemelijk dat er een sterke band is tussen eiser en zijn neef bestaat en dat eiser belangrijk is voor zijn neef. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de verklaringen in combinatie met de overgelegde foto’s blijkt dat er eiser betrokken is bij de zorg voor [naam] , maar nog steeds is niet helder in welke mate hij betrokken is en wat hij precies doet. Uit de brieven blijkt dit onvoldoende en bijvoorbeeld een dagschema ontbreekt. Verweerder wijst er verder terecht op dat niet duidelijk is sinds wanneer dit is. Ook is niet duidelijk sinds wanneer eiser in huis woont bij [zus 2] en [naam] . Uit de stukken blijkt dat dit in ieder geval in 2015 niet zo was. Verder wordt eiser niet door [naam] maar door zijn zus [zus 1] financieel ondersteund. Alles bij elkaar heeft eiser daarom niet aannemelijk gemaakt dat er een meer dan de gebruikelijke afhankelijkheidsband is tussen hem en zijn neef.
De belangenafweging
14.1
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen gewicht lijkt toe te kennen aan de hechtheid van de familiebanden en aan het feit dat eiser al 30 jaar in Nederland woont. Daarnaast heeft eiser genoegzaam laten zien dat hij een bijdrage levert aan de Nederlandse samenleving. Eiser heeft dus familie- en privéleven in Nederland. Daarnaast hanteert verweerder een onjuiste maatstaf voor zover wordt gesteld dat alleen rechtmatig verblijf relevant zou zijn voor de duur van het verblijf in Nederland. Ook ontkent eiser dat hij geen verblijfsvergunning heeft gehad. Daarnaast heeft verweerder een verkeerde belangenafweging gemaakt door de Boultif [15] criteria te hanteren die passen bij een intrekking van een verblijfsrecht. Bovendien is het tijdsverloop sinds de gepleegde misdrijven te lang om een serieuze rol te kunnen spelen en kan verweerder daar daarom geen zwaarwegend belang aan hechten.
14.2
Verweerder heeft aan zijn belangenafweging voor het familieleven en het privéleven dezelfde factoren ten grondslag gelegd. Volgens verweerder heeft hij er belang bij de regels ten aanzien van toelating en verblijf te handhaven. Eiser voldoet niet aan de eisen voor het verlenen van een verblijfsvergunning op medische gronden. Dat weegt in het nadeel van eiser. Verweerder heeft verder de zogenaamde Boultif-criteria bij zijn beoordeling betrokken. In dat verband weegt in het nadeel van eiser dat hij een strafblad heeft. Het gaat om vier veroordelingen voor misdrijven wegens overtreding van de Opiumwet. Eiser is sinds het laatste veroordeling voor een misdrijf in 2008 niet meer veroordeeld. Wat betreft het verblijf in Nederland heeft verweerder betrokken dat eiser tussen 1989 en 1995 in Nederland heeft verbleven. In 1995 is hij uitgezet naar Suriname. Vervolgens is eiser in 1998 teruggekeerd naar Nederland. Eiser is nooit in het bezit geweest van een verblijfsvergunning. Eiser heeft alleen één jaar uitstel van vertrek gehad. Verweerder heeft verder betrokken dat eiser Surinaams is en zijn familieleden de Nederlandse nationaliteit hebben. Eiser heeft de eerste 27 jaar van zijn leven in Suriname gewoond en ook tussen 1995 en 1998. Omdat eiser een substantieel deel van zijn leven in Suriname heeft gewoond neemt verweerder aan dat eiser nog wel binding heeft met Suriname, de cultuur kent en de taal spreekt. Eiser heeft verklaard in Suriname geen familie en vrienden te hebben. Dit betekent volgens verweerder niet dat aan hem verblijf in Nederland moet worden toegekend. Verwacht mag worden dat eiser zijn leven weer opbouwt in Suriname. In Nederland wonen twee zussen, een broer en de neef van eiser. Dat weegt in eisers voordeel. Maar dat betekent niet dat aan eiser verblijf moet worden toegestaan. Zijn familie kan als deze daarvoor kiest in Suriname gaan wonen. Eiser heeft verklaard buiten zijn familie geen contacten te hebben. Daarnaast wegen banden die zijn ontwikkeld in de tijd dat niet over een verblijfsvergunning wordt beschikt, minder zwaar. Medisch gezien kan hij terug naar Suriname. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn neef specifiek voor zorg van hem afhankelijk is. Zijn moeder is in eerste instantie verantwoordelijk voor de zorg en niet gebleken is dat zij dit niet al dan niet met hulp van professionele zorg kan doen. De conclusie is daarom dat eisers banden met Nederland beperkt zijn. Er is ook geen “certain degree of hardship” omdat er voor eiser medische zorg aanwezig is in Suriname. Zijn zussen hebben eerder ook in Suriname gewoond en zouden daar weer kunnen gaan wonen. Dat weegt in het nadeel van eiser. Verweerder neemt in het voordeel van eiser mee dat zijn zus [zus 1] hem onderhoudt. In het voordeel weegt ook dat hij ten tijde van de aanvraag beschikte over een geldig paspoort. Omdat eiser nooit een verblijfsvergunning heeft gehad, gaat het om een eerste toelating. Dat weegt in eisers nadeel. Tot slot zijn er geen objectieve belemmeringen waardoor eiser niet in Suriname kan wonen. Dat weegt in eisers nadeel. Alles bij elkaar concludeert verweerder ten aanzien van het familieleven dat de belangen van de Staat zwaarder wegen dan de belangen van eiser.
14.3
De rechtbank overweegt dat het arrest Boultif gewezen is in een zaak waarbij het verblijfsrecht werd beëindigd. Dat neemt niet weg dat de in dit arrest genoemde criteria op zichzelf ook relevant zijn als richtsnoer bij de belangenafweging in het kader van een vergunningverlening. Ook daarbij dienen alle belangen te worden betrokken. Het gewicht dat dan toekomt aan de verschillende criteria kan dan vanzelfsprekend wel anders zijn.
14.4
De rechtbank overweegt dat verweerder bij zijn standpunt heeft betrokken dat eiser geruime tijd in Nederland woont. Hij heeft daaraan niet ten onrechte minder gewicht toegekend, omdat eiser illegaal in Nederland verbleef. Verweerder heeft in het voordeel van eiser betrokken dat hij in Nederland familie heeft en dat hij betrokken is bij de zorg voor zijn neef. Verweerder heeft daar niet ten onrechte geen doorslaggevend gewicht aan toegekend. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser dat het uitstel van vertrek dat aan hem is verleend als een verblijfsvergunning moet worden aangemerkt. Dat na enkele keren verlenen van uitstel van vertrek onder omstandigheden een verblijfsvergunning kan worden verleend op medische gronden, betekent niet dat dit uitstel zelf als een verblijfsvergunning kan worden aangemerkt. De rechtbank volgt eiser wel in zijn standpunt dat [naam] vanwege zijn handicap niet zomaar mee kan gaan naar Suriname. Verweerder verwacht dat echter ook niet van zijn neef en heeft in dat verband terecht [16] overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat [naam] voor zijn zorg exclusief van eiser afhankelijk is. De rechtbank volgt evenmin het standpunt dat verweerder zijn strafblad zo zwaarwegend acht dat alleen daarom al de belangenafweging in zijn nadeel is uitgevallen. Verweerder heeft een zeer uitgebreide belangenafweging gemaakt waarbij meerdere aspecten in het nadeel van eiser zijn meegewogen. Verweerder heeft daarbij ook het tijdsverloop sinds zijn laatste veroordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante omstandigheden bij zijn oordeel betrokken. Verweerder heeft aan het belang van de Staat niet ten onrechte een zwaarder gewicht heeft toegekend dan aan het belang van eiser bij een verblijfsvergunning.
Het beroep op het arrest Chavez-Vilchez
15.1.
Eiser voert aan dat zijn beroep op het Chavez-Vilchez arrest moet slagen omdat verweerder zelf erkent dat tussen hem en zij neef sprake is van een afhankelijkheidsrelatie.
15.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen hem en [naam] dat zij op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden. [17] De rechtbank verwijst daarvoor naar hetgeen zij onder 13.6 heeft overwogen. Daarom heeft eiser niet een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De reden daarvoor is dat het besluit met de reactie van verweerder van 18 juli 2023 deugdelijk is gemotiveerd. Gelet hierop heeft verweerder de aanvraag voor de verblijfsvergunning terecht afgewezen. Daarom blijft de weigering gehandhaafd.
17. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht aan hem te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.
18. Omdat met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 22/8138:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 27 december 2022;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 22/8139:
- - -wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in alle zaken:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2023.
de griffier is niet in de gelegenheid
(voorzieningen)rechter

om te tekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummer: AWB 20/87.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Arrest van het Hof van Justitie de Europese Unie (HvJEU) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Subdelegación del Gobierno en Ciudad Real tegen RH, ECLI:EU:C:2020:119.
5.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
6.Zie artikel 3:46, eerste lid, van het Vb 2000.
7.Zie paragraaf 9.1.2 in samenhang met paragraaf 7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. In de Vc wordt een termijn van 3 maanden genoemd.
8.Arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
9.Arrest van het EHRM van 1 oktober 2019, ECLI:CE:ECHR:2019:1001JUD005746715.
10.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
11.Zie artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1975.
13.Arrest van 22 november 2022 van het HvJEU, X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, ECLI:EU:C:2022:913.
14.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 juli 2023, ECLI:RBAMS:2023:4967.
15.Dit zijn criteria genoemd in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 2 augustus 2001, Boultif tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300.
16.Zie overweging 13. [medio 3] .
17.Zie het in voetnoot 4 genoemde arrest van het HvJEU.