ECLI:NL:RBDHA:2023:19407

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.35827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en het verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 30 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. V. Senczuk, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 20 november 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door een tolk, en heeft de rechtbank de zaak behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft betoogd dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is, omdat de Marokkaanse autoriteiten nog geen laissez-passer hebben afgegeven, ondanks herhaalde verzoeken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk zicht op uitzetting is, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris in de gelegenheid moet worden gesteld om het lopende traject bij de Marokkaanse autoriteiten af te wachten.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat er lichter middelen beschikbaar zijn dan de maatregel van bewaring, omdat hij bij zijn moeder in Nederland wil verblijven. De rechtbank heeft dit argument verworpen, omdat er voldoende risico's zijn die de maatregel van bewaring rechtvaardigen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 november 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35827
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. V. Senczuk), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.S. Choukti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [1973] .
De gronden van de maatregel
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring konden dragen.
Zicht op uitzetting
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is, omdat uit de voortgangsrapportage (M120) van 16 november 2023 blijkt dat verweerder al ongeveer 36 keer heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten en nog steeds geen laissez-passer (lp) is afgegeven.
5. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 november 2022,¹ waaruit blijkt dat anders dan in het verleden is aangenomen, de Afdeling van oordeel is dat er een redelijk zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko is. Verweerder heeft op 11 juli 2023 een nieuwe lp-aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Ook blijkt uit de M120 dat op 5 december 2023 een presentatie in persoon bij de Marokkaanse autoriteiten gepland staat. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden op basis waarvan op dit moment moet worden aangenomen dat de Marokkaanse autoriteiten geen lp aan eiser verstrekken. Zij hebben in ieder geval niet laten weten dat zij dat niet zullen doen. Verweerder dient in de gelegenheid te worden gesteld om het lopende traject bij de Marokkaanse autoriteiten af te wachten en is daarvoor afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank overweegt dat het lp-traject nog niet dusdanig lang duurt dat afgifte van een lp op grond van de duur van het traject niet meer te verwachten valt.
Lichter middel
6. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, omdat eiser bij zijn moeder in Nederland wenst te verblijven.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser al sinds 2016 onrechtmatig in Nederland verblijft en geen gevolg heeft gegeven aan zijn vertrekplicht. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.