ECLI:NL:RBDHA:2023:21228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.38750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en schadevergoeding na onvoldoende voortvarende uitzettingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die in Utrecht is aangetroffen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 30 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was, maar dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag voor een laissez-passer (lp) bij het juiste consulaat had moeten indienen, namelijk het consulaat in Utrecht, in plaats van in Amsterdam. Dit leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was met ingang van 21 november 2023. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van 22 december 2023 en heeft eiser een schadevergoeding van € 3.200,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 december 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.38750
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. V. Senczuk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Verweerder heeft op 30 oktober 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 november 20231 volgt dat de maatregel van bewaring tot en met 20 november 2023, het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek. Dat is dus de periode met ingang van 21 november 2023 tot heden.
2. Op 11 juli 2023 heeft verweerder ten behoeve van de voorgenomen uitzetting van eiser een aanvraag tot verstrekking van een laissez-passer (lp) ingediend bij het consulaat van Marokko in Amsterdam. In dat verband stond op 5 december 2023 de presentatie in persoon van eiser gepland. Op die dag hebben de Marokkaanse autoriteiten evenwel meegedeeld dat
zij de lp-aanvraag niet in behandeling nemen, omdat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de lp-aanvraag bij het consulaat van Marokko in Utrecht ligt.
3. Eiser stelt dat verweerder zijn voorgenomen uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen, door de lp-aanvraag op 11 juli 2023 niet al direct bij het consulaat in Utrecht in te dienen.
4. De rechtbank heeft verweerder de volgende vragen gesteld over de bevoegdheidsverdeling tussen de Marokkaanse consulaten:
1.
In Nederland zijn diverse Marokkaanse consulaten. Zijn er algemene criteria aan de hand waarvan u bepaalt tot welke consulaat u zich richt voor een lp-aanvraag?
2.
Waarop zijn deze criteria gebaseerd? Zijn deze criteria ergens vastgelegd?
3.
Op basis waarvan heeft u er in de onderhavige zaak voor gekozen om zich aanvankelijk te richten tot het consulaat in Amsterdam en níet in Utrecht?
5. Verweerder heeft op deze vragen als volgt gereageerd:
1.
Ja, er zijn algemene criteria aan de hand waarvan bepaald wordt tot welk consulaat de DT&V zich dient te richten. De Marokkaanse autoriteiten hebben een geografische indeling van Nederland gemaakt. Afhankelijk van de regio waarin een vreemdeling aangetroffen wordt, dient de DT&V de lp-aanvraag in bij het betreffende consulaat.
2.
De criteria zijn gebaseerd op een door de Marokkaanse autoriteiten opgestelde lijst.
3.
Betrokkene is in 2016 gepresenteerd aan de vertegenwoordiger van het Marokkaanse consulaat te Amsterdam. De nationaliteit van betrokkene is in 2018 door de DGSN (Direction Générale de la Sureté Nationale, de instantie welke verantwoordelijk is voor het onderzoek op de originele natte dacty) via het Marokkaanse consulaat in Amsterdam bevestigd. Aangezien het Marokkaanse consulaat in Amsterdam eerder betrokken is geweest bij een presentatie en nationaliteitsbevestiging, is de nieuwe LP-aanvraag ook ingediend bij het Marokkaanse consulaat in Amsterdam. De Marokkaanse ambassade heeft de nationaliteit van betrokkene op 16 november 2023 nogmaals bevestigd op basis van de ingediende LP aanvraag bij het consulaat in Amsterdam.
Verweerder heeft voorts toegelicht dat in het verleden aan eiser een paspoort is verstrekt en de dat geldigheid daarvan nadien via het consulaat in Amsterdam is verlengd. Ook eind 2020 heeft verweerder een lp-aanvraag ingediend bij het consulaat in Amsterdam. Naar aanleiding van de huidige aanvraag hebben de Marokkaanse autoriteiten de nationaliteit van eiser nogmaals bevestigd en hebben zij eiser uitgenodigd voor een presentatie in persoon.
Volgens verweerder was er al met al geen aanleiding om te vermoeden dat de lp-aanvraag van 11 juli 2023 bij het onbevoegde consulaat was ingediend.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Zoals blijkt uit de beantwoording van vraag 1, dient verweerder een lp-aanvraag te richten tot het consulaat in de regio waar een vreemdeling is aangetroffen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat onder “de regio van aantreffen” verstaan moet worden: de regio waarin de vreemdeling is staande gehouden. Het is tussen partijen niet in geschil dat dit in het geval van eiser Utrecht was. Het criterium aan de hand waarvan de Marokkaanse autoriteiten de bevoegdheid van een consulaat hebben bepaald, is ogenschijnlijk eenduidig gebaseerd op “de regio van aantreffen”. Verweerder heeft niet aangetoond dat er naast dit criterium nog andere criteria zijn waarop een consulaat de bevoegdheid kan ontlenen om een lp-aanvraag in behandeling te nemen. In de omstandigheid dat het consulaat in Amsterdam in het verleden diverse handelingen met
betrekking tot eiser heeft verricht, ligt dus geen aanknopingspunt voor de veronderstelling van verweerder dat dit consulaat bevoegd zou zijn geweest om de lp-aanvraag van 11 juli 2023 te behandelen. Die veronderstelling heeft verweerder ook niet mogen baseren op de handelingen die het consulaat in Amsterdam nadien heeft verricht in verband met deze lp-aanvraag.
7. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het verweerder al op 11 juli 2023 bekend had kunnen en moeten zijn dat de lp-aanvraag ten behoeve van eiser ingediend moest worden bij het Marokkaanse consulaat in Utrecht in plaats van in Amsterdam. In zoverre heeft verweerder de uitzetting van eiser onvoldoende voortvarend ter hand genomen. Hieraan doet niet af dat verweerder na 5 december 2023 alsnog binnen korte termijn een lp-aanvraag bij het consulaat in Utrecht heeft ingediend. Het beroep is dus gegrond en de maatregel van bewaring is onrechtmatig met ingang van 21 november 2023 (zie
rechtsoverweging 1). De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 december 2023.
8. De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe voor 32 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel in een detentiecentrum. Voor elke dag krijgt eiser € 100,-, in totaal dus € 3.200,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 december 2023;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.