ECLI:NL:RBDHA:2023:19381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.36647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit van 20 november 2023 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht heeft gebaseerd op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat dit beginsel niet meer van toepassing is. Hij voert aan dat de rechtsbijstand in Duitsland tekortschiet en dat de opvangvoorzieningen voor asielzoekers onder de maat zijn. De rechtbank stelt echter vast dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen nader onderzoek naar de positie van Dublinterugkeerders in Duitsland hoefde te doen. De beroepsgronden van eiser slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld en dat eiser kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 8 december 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.36647
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag in het bestreden besluit van 20 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voert aan dat de beschikbaarheid van rechtsbijstand voor asielzoekers in Duitsland tekortkomingen kent. Asielzoekers kunnen zich laten bijstaan door een advocaat, maar moeten soms zelf het honorarium betalen. Ook wordt beschikbaarheidsstelling van rechtsbijstand afhankelijk gesteld van de kans op succes van de procedure. Verder voert eiser aan dat de opvangvoorzieningen in Duitsland onder de maat zijn. De opvanglocaties in Duitsland zijn overbelast vanwege de enorme asielinstroom van Oekraïense vluchtelingen. Ook zijn de leefomstandigheden in de opvangcentra slecht. Verder merkt eiser op dat uit cijfers blijkt dat het aantal aan Duitsland over te dragen vreemdelingen groter is dan het aantal
vreemdelingen dat daadwerkelijk wordt overgedragen. Bij gebrek aan inzicht in die keuzes moet volgens eiser van willekeur worden uitgegaan. Ter onderbouwing van zijn stellingen verwijst eiser naar passages uit het AIDA rapport van april 2023 (Country Report: Germany, 2022 Update). Verder voert eiser aan dat vluchtelingen in Duitsland steeds vaker met racisme en daarmee samenhangend geweld te maken krijgen. Hij verwijst hiervoor naar meerdere artikelen van de website [internetsite] . Klagen hierover bij de Duitse autoriteiten is volgens eiser zinloos. Omdat rechtshulp feitelijk ontbreekt, eiser de Duitse taal niet machtig is en hij geen sociale kring heeft, valt niet in te zien dat met succes kan worden geklaagd. Gelet op alle problemen in Duitsland, vindt eiser dat verweerder onderzoek moet doen naar de positie van Duitse Dublinterugkeerders voordat hij mensen terugstuurt naar Duitsland.
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de staatssecretaris niet langer van dit beginsel mag uitgaan.
6.1.
Uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten opzichte van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 november 2023.1 De Afdeling heeft met deze uitspraken een uitspraak van deze rechtbank bevestigd, waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.2 Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is. Het moet dan gaan om concrete aanwijzingen dat eiser bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van EU-Handvest omdat de Duitse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen. Daarvan is pas sprake als er sprake is van tekortkomingen in bijvoorbeeld de asielprocedure, de opvang of bij de medische zorg die structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.3 Daarin is eiser niet geslaagd.
6.2.
Over de stelling dat eiser vreest dat hij in Duitsland geen juridische bijstand krijgt, is van belang dat de Procedurerichtlijn geen onvoorwaardelijk recht biedt op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures. Uit artikel 20 en verder van de Procedurerichtlijn volgt dat kosteloze rechtsbijstand niet onbeperkt is en dat daaraan voorwaarden mogen worden gesteld.4 Niet is gebleken dat Duitsland zich hier niet aan houdt. Ook als de stellingen van eiser kloppen, is niet zonder meer sprake van een systeemfout. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem persoonlijk onmogelijk zou zijn om in Duitsland rechtsbijstand te verkrijgen bij zijn asielprocedure.
6.3.
Over de opvangvoorzieningen in Duitsland bevat het AIDA-rapport kritische kanttekeningen. Hieruit blijkt echter niet dat in Duitsland sprake is van een structurele tekortkoming in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. De Duitse autoriteiten garanderen met het claimakkoord dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verdragsverplichtingen. Dat betekent dat hij recht heeft op
3 Zie hiervoor het arrest [A] van het Hof van Justitie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018).
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:244).
opvang, net als elke Dublinterugkeerder. Dat op basis van cijfers geconcludeerd moet worden dat sprake is van willekeur over wie wel en wie niet aan Duitsland wordt overgedragen, volgt de rechtbank niet. Los van de vraag wat eiser met deze stelling wil bereiken, is deze stelling ook onvoldoende onderbouwd.
6.4.
Dat eiser in Duitsland vreest voor discriminatie, racisme en geweld, overweegt de rechtbank dat eiser daarvoor bescherming kan zoeken bij de Duitse autoriteiten. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de Duitse autoriteiten hem hiertegen niet zouden willen of kunnen beschermen. Uit de door eiser aangehaalde artikelen komt een zorgwekkend beeld naar voren, maar hieruit volgt niet dat het direct betrekking heeft op de situatie van asielzoekers. Ook duidt dit er niet op dat de Duitse autoriteiten eiser niet zouden willen of kunnen helpen. Dat sprake is van racisme in Duitsland levert, gelet op de genoemde aantallen incidenten afgezet tegen het aantal vreemdelingen in Duitsland, niet het beeld op dat eiser met zijn enkele aanwezigheid in Duitsland het reële risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest strijdige behandeling.
6.5.
Verder overweegt de rechtbank dat als eiser toch problemen ondervindt hij hierover in Duitsland zijn beklag kan doen. Dat klagen in Duitsland niet effectief zou zijn, is onvoldoende onderbouwd. De enkele verklaring dat eiser niet inziet dat hij succesvol kan klagen, vindt de rechtbank ontoereikend. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben.
7. De staatssecretaris heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Duitsland de internationale verplichtingen nakomt. Verweerder heeft dan ook geen nader onderzoek hoeven doen naar de positie van Dublinterugkeerders in Duitsland. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eiser kan overdragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.