Beoordeling door de rechtbank
12. De rechtbank beoordeelt – kort gezegd – of de beschikking in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Uit die gronden heeft de rechtbank een aantal vragen afgeleid aan de hand waarvan de rechtbank zal beoordelen of de beschikking in stand kan blijven. Dat zijn de volgende hoofdvragen, die de rechtbank ook op de zitting van 12 oktober 2023 met partijen heeft besproken:
1. Is eiser een gevaar voor de openbare orde?
2. Is het, juridisch gezien, mogelijk om een asielvergunning voor bepaalde tijd in te trekken, en een aanvraag om een asielvergunning voor onbepaalde tijd af te wijzen, zonder een terugkeerbesluit uit te vaardigen?
3. Is het evenredig om eisers asielvergunning voor bepaalde tijd in te trekken, en de aanvraag om een asielvergunning voor onbepaalde tijd af te wijzen, zonder een terugkeerbesluit uit te vaardigen?
4. Is de intrekking in strijd met het recht op privéleven, zoals dat door artikel 8 van het EVRM wordt beschermd?
5. Kan de asielvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken met ingang van
20 februari 2018?
13. De rechtbank is van oordeel dat de beschikking niet in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1. Is eiser een gevaar voor de openbare orde?
14. Een asielvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde.Daarvan is sprake als hij door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging is die een fundamenteel belang van de samenleving aantast (hierna: actuele bedreiging).Bij zijn beoordeling of sprake is van een actuele bedreiging moet verweerder alle feitelijke en juridische gegevens betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Verweerder moet het resultaat van dit onderzoek laten blijken uit de motivering van een besluit.Een asielvergunning voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw wordt verder slechts ingetrokken als er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling een ernstig misdrijf heeft gepleegd.
15. Omdat verweerder in het bestreden besluit heeft vastgesteld dat eiser als verdragsvluchteling moet worden aangemerkt, heeft verweerder ook getoetst aan het beleid waarin het gaat over openbare orde als afwijzingsgrond voor verlening van een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw.Aan deze voorwaarden is volgens verweerder voldaan, omdat het misdrijf (ook) kan worden aangemerkt als een
bijzonderernstig misdrijf en eiser een gevaar vormt voor de gemeenschap.
16. Eiser betwist dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Een veroordeling is onvoldoende om dat aan te nemen, ook moet gekeken worden naar het recidiverisico. Dat laatste is er volgens eiser niet. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat verweerder te veel waarde hecht aan de houding van eiser tijdens het intrekkingsgehoor van 2 februari 2022, wat slechts een momentopname was. Verweerder hecht verder onvoldoende waarde aan de brief van 2 november 2022 van psycholoog Wichers van de PI Nieuwegein - een deskundige - die is gebaseerd op vele gesprekken met eiser en dus geen momentopname betreft. Die brief wordt ondersteund door de verklaringen die in beroep zijn overgelegd: een brief van 4 september 2023 van de vader van eiser, een brief van 14 september 2023 van een senior arbeidsmedewerker van de PI Nieuwegein, een aanvullende brief van 18 september 2023 van psycholoog Wichers, een brief van eisers mentor in de PI van 27 september 2023 en diverse getuigschriften en bewijzen van deelname aan trainingen. Eiser is inmiddels een andere persoon dan vijf jaar geleden en van gevaar voor herhaling is geen sprake.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser een actuele bedreiging vormt. Verweerder heeft daarbij terecht van belang geacht dat eiser wegens doodslag is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en dat hij met dit misdrijf heeft gezorgd voor onveilige gevoelens bij de nabestaanden van het slachtoffer en in de samenleving. Verweerder heeft ook terecht van belang geacht dat eiser jaren na het gepleegde misdrijf nog altijd geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, zoals mede blijkt uit het intrekkingsgehoor van 2 februari 2022. De rechtbank volgt eiser dat gedrag tijdens het intrekkingsgehoor op zich een momentopname is, maar verweerder heeft terecht opgemerkt dat eisers gedrag een constante lijn laat zien: zowel tijdens de strafzaak, als in de zienswijze, als tijdens het intrekkingsgehoor stelt eiser dat hij niet schuldig is. Daarmee geeft eiser er geen blijk van oog te hebben voor de ernst van het misdrijf dat hij heeft gepleegd en neemt hij geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat het niet hebben van schuldbesef een risico vormt voor het opnieuw plegen van een ernstig delict.
Dat eiser tijdens zijn detentie zou zijn veranderd, is in dit geval onvoldoende om geen actuele dreiging meer aan te nemen. In de brief van de psycholoog van 2 november 2022 staat dat eiser berouw heeft getoond en spijt heeft. Die mededeling staat op gespannen voet met de constante lijn in het gedrag van eiser zoals die hiervoor is beschreven. Onder die omstandigheden had van de psycholoog verlangd mogen worden dat was onderbouwd hoe die gedragsverandering tot stand is gekomen (bijvoorbeeld door de frequentie van gesprekken die zijn gevoerd te vermelden en meer inzicht te geven in de ontwikkeling naar dat gestelde schuldbesef). Omdat die onderbouwing niet is geleverd, heeft verweerder geen doorslaggevend gewicht aan de brief van de psycholoog hoeven toekennen. Verweerder heeft er voor wat betreft deze brief verder nog terecht op gewezen dat hieruit blijkt dat eiser vooral bezig is met wat de veroordeling voor hemzelf betekent, voor zijn toekomstwensen en zijn toekomstperspectief en tegen welke problemen hij aanloopt omdat de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning is verlopen. Uit de brief blijkt niet dat eiser oog heeft voor het slachtoffer en zijn nabestaanden.
Voor zover uit deze brief en de andere verklaringen die eiser heeft overgelegd al moet worden afgeleid dat sprake is van een positieve gedragsverandering, heeft verweerder die van beperkt gewicht kunnen achten. Die gedragsverandering heeft namelijk binnen de muren van de gevangenis plaatsgevonden en zegt niet zonder meer iets over het gedrag dat eiser buiten de muren van de gevangenis zal laten zien.
18. Ter zitting heeft verweerder op vragen van de rechtbank geantwoord dat, in het licht van het arrest XXX van het Hofvan 6 juli 2023, is bekeken of het misdrijf waarvoor eiser is veroordeeld moet worden aangemerkt als een
bijzonderernstig misdrijf. Verweerder meent dat dat het geval is, gelet op het misdrijf en de strafmaat: eiser is tot 10 jaar gevangenisstraf veroordeeld, wat hoog is in relatie tot het maximum dat op dit misdrijf stond (destijds 15 jaar). Eiser heeft verweerders standpunt dat sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf niet betwist.
19. Verder is niet in geschil dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 3.86 van het Vb.
20. De rechtbank concludeert dat verweerder niet ten onrechte stelt dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Daarmee is voldaan aan de materiële voorwaarden voor intrekking van de asielvergunning voor bepaalde tijd en afwijzing van de asielvergunning voor onbepaalde tijd. Verweerder had daarmee de bevoegdheid om de vergunning in te trekken, eiser geen verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw en om de aanvraag van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd af te wijzen.
21. Vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In dat kader bespreekt de rechtbank de volgende vragen.
2. Is het, juridisch gezien, mogelijk om een asielvergunning in te trekken, en een aanvraag om een dergelijke vergunning af te wijzen, zonder een terugkeerbesluit uit te vaardigen?
22. De rechtbank heeft partijen bij brief van 5 september 2023 gewezen op het arrest AA en gevraagd of 1. dit arrest op de zaak van eiser van toepassing is en 2. zo ja, wat dat betekent voor het bestreden besluit.
23. Verweerder stelt in zijn reactie dat het arrest van toepassing is en uit het arrest volgt dat artikel 5 van de Terugkeerrichtlijnzich ertegen verzet dat tegen een derdelander een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd als is vastgesteld dat terugkeer niet mogelijk is vanwege een risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder verzoekt daarom het beroep ten aanzien van het terugkeerbesluit en het inreisverbod gegrond te verklaren en het beroep voor het overige ongegrond te verklaren.
24. Eiser heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat dit arrest van toepassing is. Hij voert verder aan dat het niet mogelijk is een asielvergunning in te trekken zonder daarbij een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Het gedogen van verblijf op de wijze die verweerder kennelijk voor ogen staat is in strijd met de Terugkeerrichtlijn en het systeem van het Unierecht zoals het Hof dit een en andermaal heeft uitgelegd, bijvoorbeeld in het arrest TQ.Als en zolang verweerder geen terugkeerbesluit uitvaardigt vindt er geen vaststelling van illegaal verblijf plaats en kan er alleen maar sprake zijn van rechtmatig verblijf. Het gedogen van illegaal verblijf is volgens het systeem van het Unierecht niet toegestaan. Eiser wijst verder op artikel 3, punt 2, van de Terugkeerrichtlijn. Het arrest AA bevestigt het voorgaande. Voor intrekking is geen plaats als terugkeer is uitgesloten op grond van het beginsel van non-refoulement.
25. De rechtbank is van oordeel dat uit het arrest AA volgt dat het niet mogelijk is een terugkeerbesluit uit te vaardigen voor terugkeer naar het land waar een 3 EVRM-risico voor onbepaalde tijd dreigt. Artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn verzet zich daartegen. Dat de dreiging in het geval van eiser voor bepaalde tijd is, is in het terugkeerbesluit niet gesteld. De rechtbank is het daarom met partijen eens dat het terugkeerbesluit niet in stand kan blijven. Dat geldt ook voor het inreisverbod, dat op dit terugkeerbesluit is gebaseerd. Het beroep is daarom gegrond.
26. Dat betekent niet, anders dan eiser stelt, dat de asielvergunning om die reden niet kan worden ingetrokken. De rechtbank legt dat hieronder uit, waarbij zij in zal gaan op wat eiser in dit kader heeft aangevoerd
27. De rechtbank stelt allereerst vast dat het illegale verblijf van eiser niet ontstaat door het uitvaardigen van het terugkeerbesluit, maar door de intrekking van zijn asielvergunning voor bepaalde tijd in combinatie met de afwijzing van zijn aanvraag om een asielvergunning voor onbepaalde tijd. Het terugkeerbesluit is enkel de vaststelling daarvan. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat er zonder het uitvaardigen van een terugkeerbesluit alleen maar sprake kan zijn van legaal verblijf.
Uit overweging 41 en 42 van het arrest AA volgt verder dat wanneer aan de materiële voorwaarden voor intrekking van de vluchtelingenstatus is voldaan, de status mag worden ingetrokken. Daarbij wordt geen standpunt ingenomen over de vraag of deze persoon naar zijn land van herkomst kan worden uitgezet. Dat laatste dient in aanmerking te worden genomen wanneer wordt overwogen een terugkeerbesluit vast te stellen.
Eiser heeft gelijk als hij stelt dat het uitgangspunt is dat bij illegaal verblijf een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd, maar daarop zijn wel uitzonderingen mogelijk. De rechtbank wijst op artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn, waar in de leden 2 tot en met 5 een aantal situaties wordt opgesomd waar in geval van illegaal verblijf geen terugkeerbesluit hoeft te worden uitgevaardigd. De situatie in het arrest AA is naar het oordeel van de rechtbank nog zo’n uitzondering.
Dat het niet kunnen uitvaardigen van een terugkeerbesluit zou moeten leiden tot het verlenen van enige vorm van verblijfsrecht volgt de rechtbank niet. De rechtbank leidt dat af uit het arrest van het Hof van 22 november 2022waaruit volgt dat de Terugkeerrichtlijn niet de wijze regelt waarop aan derdelanders een verblijfsrecht wordt toegekend, noch de gevolgen van illegaal verblijf op het grondgebied van een lidstaat van derdelanders ten aanzien van wie geen besluit tot terugkeer naar een derde land kan worden vastgesteld. Anders dan eiser stelt, kan aan de (systematiek van de) Terugkeerrichtlijn dus geen verplichting worden ontleend tot het verlenen van verblijfsrecht. Eiser heeft ook geen andere grondslag aan kunnen wijzen waaruit de verplichting volgt dat dat verblijfsrecht wél moet worden toegekend, omdat hem geen terugkeerbesluit kan worden opgelegd. Eiser verwijst in dit verband vergeefs naar het arrest TQ, overwegingen 80 en 81, omdat de situatie die in dat arrest speelde niet vergelijkbaar is met de situatie van eiser. Tegen de vreemdeling in TQ was namelijk wel een terugkeerbesluit uitgevaardigd, maar werd verwijdering tijdelijk opgeschort.
28. Zoals de rechtbank hiervoor in overweging 25 heeft overwogen zijn het terugkeerbesluit en het inreisverbod ten onrechte opgelegd en is het beroep daarom al gegrond. Vervolgens dringt zich de vraag op of het voor de rechtbank op grond van artikel 45 van de Vw mogelijk is om het beroep gedeeltelijk, namelijk alleen ten aanzien van het terugkeerbesluit en het inreisverbod, gegrond te verklaren. Die vraag laat de rechtbank echter onbeantwoord, omdat zij van oordeel is dat de intrekking en de afwijzing ook niet in stand kunnen blijven, en wel vanwege het onderstaande.
3. Is het evenredig om eisers asielvergunning in te trekken en de aanvraag om een andere asielvergunning af te wijzen, zonder een terugkeerbesluit uit te vaardigen?
29. De rechtbank is het eens met eiser dat, zo begrijpt de rechtbank eiser, verweerder zich in het kader van de evenredigheid onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van de intrekking van de asielvergunning zonder daarbij een terugkeerbesluit uit te vaardigen. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat vindt.
30. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de intrekking en afwijzing niet onevenredig zijn. In het verweerschrift van 3 oktober 2023 heeft verweerder dit aangevuld door te stellen dat er geen andere maatregelen mogelijk zijn die even doeltreffend zijn om de samenleving te beschermen, gelet op het ernstige openbare orde belang dat speelt in onderhavige zaak. Verweerder vindt het belang van de Staat om te handhaven en om de verblijfsvergunning in te trekken zwaarder wegen dan het belang van eiser om hier rechtmatig verblijf te houden. Verweerder verwijst in dat kader naar de belangenafweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM is gemaakt. Eiser heeft als erkend vluchteling bepaalde rechten, ook zonder een verblijfsvergunning, maar dat valt volgens verweerder buiten de omvang van dit geding, waarbij verweerder heeft verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2022.
31. De rechtbank overweegt als volgt. In de uitspraak van 14 maart 2022 heeft de Afdeling geoordeeld dat de vraag of het, gelet op het arrest M, X en X, mogelijk is dat een vreemdeling alle rechten en voorzieningen worden onthouden tijdens zijn illegale verblijf, terwijl artikel 3 van het EVRM aan zijn uitzetting in de weg staat, valt buiten de omvang van het voorliggende geding. De intrekking en weigering van de verblijfsvergunning asiel en het terugkeerbesluit zien volgens de Afdeling namelijk alleen op de rechtmatigheid van het verblijf van de vreemdeling in Nederland en niet op de rechten en voorzieningen die een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling al dan niet heeft.
De rechtbank stelt echter vast dat het Hof in het eerder genoemde arrest XXX van 6 juli 2023 heeft geoordeeld dat -als is voldaan aan de materiële voorwaarden- een vluchtelingenstatus kán worden ingetrokken (of geweigerd of beëindigd), het hoeft niet. Als van die intrekkingsmogelijkheid gebruik wordt gemaakt, moet met name het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen. In overweging 67 tot en met 70 licht het Hof toe hoe daaraan invulling moet worden gegeven. Uit overweging 69 volgt dat de bevoegde autoriteit bij die evenredigheidsbeoordeling ook rekening moet houden met de omstandigheid dat iemand die de hoedanigheid van vluchteling behoudt op grond van artikel 14, zesde lid, van de Kwalificatierichtlijnwel een aantal rechten blijft genieten die zijn vastgelegd in het Verdrag van Genève. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet meer kan worden uitgegaan van het oordeel zoals de Afdeling dat in de uitspraak van
14 maart 2022 heeft neergelegd. Uit het arrest van het Hof volgt immers dat de rechten die iemand nog heeft een onderdeel vormen van de beoordeling van de vraag of de verblijfs-vergunning van een vluchteling mag worden ingetrokken (of geweigerd of beëindigd).
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de beschikking, maar ook uit het verweerschrift, niet blijkt dat verweerder de evenredigheidsbeoordeling heeft gemaakt zoals het Hof die voorschrijft. In de beschikking is voor wat betreft de evenredigheid enkel verwezen naar de afweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM is gemaakt. Dat is onvoldoende, omdat daarmee niet, zoals het Hof vraagt, de wederzijdse belangen tegen elkaar zijn afgezet of onderzocht is of met een andere maatregel dan intrekking van het verblijfsrecht hetzelfde effect kan worden bereikt. Tijdens de zitting heeft verweerder gesteld dat de rechten die eiser als vluchteling heeft al in artikel 10 van de Vw zijn opgenomen en dat verweerder niet verplicht is meer rechten toe te kennen. Wat van dat laatste ook zij, dat doet er niet aan af dat uit overweging 70 van het arrest XXX volgt dat verweerder verplicht is om aan de vluchteling die in één van de in artikel 14, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn bedoelde situaties verkeert en die zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt, op zijn minst de in het Verdrag van Genève vastgelegde rechten toe te kennen waarnaar uitdrukkelijk wordt verwezen in artikel 14, zesde lid, van de Kwalificatierichtlijn, alsmede de in dat verdrag vastgestelde rechten voor het genot waarvan geen rechtmatig verblijf vereist is, en dit onverminderd eventuele voorbehouden van de betrokken lidstaat. Verweerder heeft dat niet gedaan. De rechtbank acht de enkele verwijzing naar artikel 10 van de Vw daarvoor niet voldoende. Eiser wijst er terecht op dat als hij de rechten wil uitoefenen die hij als vluchteling volgens artikel 10 van de Vw heeft, hij tegenover organisaties of instanties die hij daarvoor nodig heeft zal moeten kunnen bewijzen dát hij die rechten heeft.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beschikking op het punt van de evenredigheid niet deugdelijk is gemotiveerd.
3. Is de intrekking en afwijzing in strijd met het recht op privéleven, zoals dat door artikel 8 van het EVRM wordt beschermd?
32. Verweerder stelt zich in de beschikking op het standpunt dat het belang van de Nederlandse overheid bij de bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van eiser om zijn privéleven in Nederland te kunnen uitoefenen. Verweerder heeft in deze belangenafweging gewicht toegekend aan het feit dat op eiser een vertrekplicht rust. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het wegvallen van het terugkeerbesluit betekent dat op eiser geen vertrekplicht meer rust, maar verweerder benadrukt dat eiser nog steeds geen rechtmatig verblijf heeft. Het staat volgens verweerder ook niet vast dat eiser de Europese Unie niet kan verlaten. Eiser zou namelijk wel ergens anders heen kunnen, om zo te voorkomen dat hij in de illegaliteit geraakt. Volgens verweerder moet het gedeelte in de belangenafweging dat over de terugkeerplicht gaat, worden vervangen door wat hiervoor is aangevoerd over het vertrek uit de Europese Unie. Ook heeft verweerder in dit kader gewicht toegekend aan de mogelijkheid voor eiser om vrijwillig naar Afghanistan terug te keren en zijn sociale en culturele banden met dat land benoemd.
33. De rechtbank overweegt als volgt. Het is niet in geschil dat op eiser geen vertrekplicht (meer) rust terwijl hij ook geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Die situatie is niet bij de belangenafweging betrokken en maakt die afweging onvolledig. Dat eiser de Europese Unie (theoretisch) zou kunnen verlaten en dat die mogelijkheid moet worden ingelezen in de belangenafweging waar over een vertrekplicht wordt gesproken, maakt die afweging nog niet volledig. De mogelijkheid van eiser om de Europese Unie te verlaten, wat daar verder ook van zij, is naar het oordeel van de rechtbank naar haar aard van een ander gewicht dan een vertrekplicht. Verweerder heeft in die afweging verder niet kunnen laten meewegen dat eiser vrijwillig terug kan keren naar Afghanistan, omdat verweerder heeft erkend dat eiser daar een gegronde vrees voor vervolging heeft. De beschikking is ook in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd.
5. Kan de asielvergunning worden ingetrokken met ingang van 20 februari 2018?
34. De rechtbank is van oordeel dat dat kan. Eisers betoog dat intrekking met terugwerkende kracht niet kan, omdat eisers veroordeling pas in 2019 onherroepelijk is geworden en eiser er tot dat moment op mocht vertrouwen dat zijn verblijfsrecht in stand zou blijven, slaagt niet. Verweerder heeft er in het verweerschrift van 20 februari 2023 terecht op gewezen dat uit uitspraken van de Afdeling volgt dat bij een intrekking van een verblijfsvergunning uitgegaan wordt van de pleegdatum van het misdrijf die intrekking mogelijk maakt.De rechtbank wijst verder op artikel 19, derde lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn, geïmplementeerd in artikel 3.105f van het Vb, waarin staat dat een onderdaan van een derde land of staatloze wordt uitgesloten van subsidiaire bescherming wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat hij een ernstig misdrijf heeft gepleegd. In deze bepaling wordt dus uitgegaan van het moment waarop het misdrijf is gepleegd, niet van het moment waarop de dader door de rechter is veroordeeld dan wel deze veroordeling onherroepelijk is geworden. Eiser kon er daarom vanaf het moment van plegen van het misdrijf niet op vertrouwen dat zijn verblijfsrecht in stand zou blijven.