ECLI:NL:RBDHA:2023:19268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
SGR 22/2375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing proceskostenvergoeding in bezwaar wegens familierelatie en niet-professionele rechtsbijstand

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2023, in de zaak SGR 22/2375, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) om vergoeding van proceskosten in bezwaar beoordeeld. Eiseres, in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam], had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het CIZ om de proceskosten niet te vergoeden, omdat de gemachtigde, haar vader, tot hetzelfde huishouden behoort en er geen sprake zou zijn van beroepsmatige rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de proceskostenvergoeding terecht is, omdat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde, ondanks zijn ervaring, had moeten weten dat rechtsbijstand aan een familielid in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking komt. Eiseres had ook geen gerechtvaardigde verwachting dat de proceskosten vergoed zouden worden, gezien de omstandigheden en de kennis van de gemachtigde. Het beroep tegen het eerste bestreden besluit wordt niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond wordt verklaard. Eiseres krijgt wel het griffierecht vergoed, maar niet de proceskosten in bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2375

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam], uit [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: I.T. Martens),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg, het CIZ

(gemachtigde: mr. L.M.R. Kater).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het CIZ van haar verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
1.1.
Met het primaire besluit van 4 november 2021 heeft het CIZ [naam] een indicatie verstrekt voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Met bestreden besluit 1 van 29 maart 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het CIZ het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en [naam] het zorgprofiel VG (Besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering toegekend.
1.3.
Met bestreden besluit 2 van 4 april 2022 heeft het CIZ bestreden besluit 1 vervangen en bepaald dat de proceskosten van het bezwaar niet worden vergoed.
1.4.
Op 5 april 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Het CIZ heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Waar gaat deze zaak over?
3.1.
Met het primaire besluit heeft het CIZ [naam] een indicatie verstrekt voor zorg op grond van de Wlz met het zorgprofiel “VG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging” in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). In bestreden besluit 1 heeft het CIZ zonder een hoorzitting te houden het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het zorgprofiel gewijzigd naar “VG (Besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering”. In bestreden besluit 1 staat, wat betreft de proceskostenvergoeding, het volgende:
“Proceskostenvergoeding
Conform art. 7:15 Awb kan de verzekerde de kosten voor de behandeling van het bezwaar vergoed krijgen. Dit betreft € 541,- voor het schrijven van het bezwaarschrift. De vergoeding wordt overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer]. Conform art. 7:15 Awb komt de verzekerde niet in aanmerking voor vergoeding van proceskosten omdat:
  • het bestreden besluit niet herroepen is, alleen de gebreken in de motivering zijn hersteld.
  • het bestreden besluit herroepen is door gewijzigde omstandigheden/door gewijzigde wetgeving/nieuwe informatie door {u/de verzekerde} aangeleverd.
  • de onjuistheid van het bestreden besluit niet is veroorzaakt door het CIZ.
  • er geen sprake is van professioneel verleende rechtsbijstand.”
3.2.
Op 29 maart 2022 heeft het CIZ de gemachtigde van eiseres een brief gestuurd met de mededeling dat de proceskosten aan hem worden overgemaakt en met het verzoek om informatie ten behoeve van die betaling.
3.3.
Vervolgens heeft het CIZ bestreden besluit 2 genomen ter vervanging van bestreden besluit 1. Het CIZ stelt zich in bestreden besluit 2 op het standpunt dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar moet worden afgewezen. Volgens het CIZ is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand geen sprake, omdat de gemachtigde van eiseres de vader van [naam] is en [naam] tot zijn huishouden behoort.
Wat vindt eiseres?
4. Eiseres betoogt dat de proceskosten in bezwaar ten onrechte niet zijn vergoed. Bestreden besluit 1 is tweeslachtig. Volgens bestreden besluit 1 en de brief van 29 maart 2022 worden de proceskosten wel en niet vergoed. In de brief van 29 maart 2022 is een expliciete toezegging gedaan dat de proceskosten zullen worden vergoed. Verder is wel sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde heeft geen gezag over het kind en de rechtsbijstand is op zakelijke wijze verleend. De gemachtigde is een professionele rechtshulpverlener en is als specialist op het gebied van sociaal verzekeringsrecht door eiseres ingeschakeld. Eiseres heeft voor de rechtsbijstand een voorschot van € 500,- betaald. Verder komt ook bestreden besluit 2 niet volledig aan het bezwaar tegemoet, omdat meer zorg is vereist dan is toegekend. Tot slot is eiseres in strijd met de gemaakte afspraak ten onrechte in bezwaar niet gehoord.
Wat is het beoordelingskader?
5. In artikel 7:3, eerste lid, onder e, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb staat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
In artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht staat dat een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van Awb uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Wat oordeelt de rechtbank?
6.1.
Omdat het CIZ bestreden besluit 1 met bestreden besluit 2 heeft vervangen, is het beroep van eiseres van rechtswege mede gericht tegen bestreden besluit 2. [1] Niet is gebleken dat eiseres nog een belang heeft bij haar beroep tegen bestreden besluit 1. In zoverre is haar beroep niet-ontvankelijk.
6.2.
Eiseres heeft in bezwaar verzocht om toekenning van het zorgprofiel 7 VG, oftewel het zorgprofiel “VG (Besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering”. Het CIZ heeft dit zorgprofiel in bestreden besluit 2 toegekend. Dat bestreden besluit 2 nog niet geheel aan de bezwaren van eiseres tegemoetkomt en dat hierover nadere besluitvorming van het CIZ heeft plaatsgevonden, is de rechtbank niet gebleken. Eiseres heeft deze nadere besluiten niet overgelegd. De rechtbank stelt daarom vast dat met bestreden besluit 2 aan de bezwaren van eiseres is tegemoetgekomen, zodat het CIZ op grond van artikel 7:3, eerste lid, onder c, van de Awb van het horen van eiseres in bezwaar heeft kunnen afzien.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak staat een familierelatie er op zichzelf niet aan in de weg dat de gemachtigde als derde wordt aangemerkt. Die familierelatie staat ook niet aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg, met dien verstande dat, als rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van de belanghebbende, in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend. Eiseres betwist niet dat tussen de gemachtigde van eiseres (de vader van [naam]), eiseres (de moeder van [naam]) en [naam] een familierelatie bestaat en zij tot hetzelfde huishouden behoren. Dat de gemachtigde van eiseres geen gezag over [naam] heeft, staat aan het hebben van een familierelatie niet in de weg. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend. [2] Wat eiseres betoogt, geeft de rechtbank geen reden voor het oordeel dat de gemachtigde van eiseres de rechtsbijstand op zakelijke basis heeft verleend. De door eiseres genoemde betaling is daarvoor onvoldoende. Uit het door eiseres overgelegde bankafschrift blijkt namelijk alleen dat op 24 december 2021 een bedrag van € 500,- is overgemaakt van een ondernemersrekening naar haar bedrijf, [bedrijfsnaam]. Niet gebleken is echter dat dit bedrag is bedoeld voor de betaling van rechtsbijstandverlening door haar gemachtigde, waarbij de rechtbank opmerkt dat eiseres in dit geval als natuurlijk persoon en als wettelijk vertegenwoordiger van [naam] optreedt, en niet namens haar bedrijf. Nu eiseres ook anderszins niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gemachtigde de rechtsbijstand op zakelijke basis heeft verleend, is de rechtbank van oordeel dat het CIZ in bestreden besluit 2 terecht heeft besloten de proceskosten in bezwaar niet te vergoeden.
6.4.
Tot slot doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Er is geen sprake van een gerechtvaardigde verwachting als de betrokkene gelet op zijn specifieke kennis of deskundigheid had moeten beseffen dat de uitlating of gedraging in strijd was met de toepasselijke rechtsregels. [3]
6.4.1.
In dit geval heeft het CIZ uitlatingen gedaan waaruit kan worden afgeleid dat het CIZ tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar zou overgaan. Met het CIZ is de rechtbank evenwel van oordeel dat de gemachtigde van eiseres, op grond van zijn kennis van het bestuursrecht en ervaring als rechtsbijstandverlener, had moeten weten dat het niet op zakelijke basis verlenen van rechtsbijstand aan een familielid die tot hetzelfde huishouden behoort, niet tot vergoeding van de proceskosten (in bezwaar) had kunnen leiden. Van een gerechtvaardigde verwachting is daarmee geen sprake. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen vergoeding van haar proceskosten in bezwaar krijgt. Het CIZ moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. Dit omdat het CIZ bestreden besluit 1 heeft vervangen met bestreden besluit 2. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om vergoeding van de proceskosten in beroep af, om dezelfde reden als genoemd in 6.3.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- bepaalt dat het CIZ het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1184.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 27 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2110.