ECLI:NL:CRVB:2013:1184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
29 juli 2013
Zaaknummer
12-5244 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Sociale verzekeringsbank over premies Algemene Ouderdomswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de premies voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb had eerder, met een besluit van 6 oktober 2011, aan appellante meegedeeld dat zij schuldig nalatig was geweest in het voldoen van de premies over het jaar 2006. Dit besluit werd gehandhaafd bij een beslissing op bezwaar van 25 januari 2012. Echter, met een nieuw besluit van 13 februari 2013 heeft de Svb appellante geïnformeerd dat er geen openstaande schuld meer is over het jaar 2006, waardoor appellante niet langer schuldig nalatig is.

Appellante heeft vervolgens een verzoek ingediend om schadevergoeding, specifiek gericht op het door haar betaalde griffierecht in zowel beroep als hoger beroep. De Raad overweegt dat, hoewel de Svb met het besluit van 13 februari 2013 volledig aan het beroep van appellante tegemoet is gekomen, er nog steeds belang bestaat bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak en het besluit van 25 januari 2012. De Raad heeft geoordeeld dat de aangevallen uitspraak en het besluit van 25 januari 2012 vernietigd dienen te worden.

Wat betreft het verzoek om schadevergoeding, heeft de Raad vastgesteld dat de grondslag voor vergoeding van griffierecht is geregeld in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek om vergoeding van schade, dat betrekking heeft op het griffierecht, niet kan worden gebaseerd op artikel 8:73 van de Awb. Desondanks heeft de Raad de Svb veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht, dat in totaal € 157,- bedraagt. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om de Svb te veroordelen tot vergoeding van proceskosten, aangezien de gemachtigde van appellante haar echtgenoot is, wat de beroepsmatige status van de verleende rechtsbijstand beïnvloedt.

De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/5244 AOW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van
18 september 2012, 12/142 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft A.A.J.M. van Overbeek hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is op 20 februari 2013 een nader besluit van de Svb van 13 februari 2013 ingezonden en is een verzoek om vergoeding van schade gedaan. Bij brief van 7 mei 2013 heeft appellante dit verzoek, desgevraagd, nader onderbouwd.
De Svb heeft bij brief van 17 mei 2013 een nadere reactie ingezonden.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Met een besluit van 6 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 25 januari 2012, heeft de Svb appellante laten weten dat zij over het jaar 2006 schuldig nalatig is geweest de premies voor de Algemene Ouderdomswet volledig te voldoen. Met het besluit van 13 februari 2013 heeft de Svb appellante laten weten van de belastingdienst vernomen te hebben dat appellante over het jaar 2006 geen openstaande schuld meer heeft, zodat zij over dat jaar niet langer schuldig nalatig is.
2.
Nu met het besluit van 13 februari 2013 volledig aan het beroep van appellante tegemoet is gekomen, is het hoger beroep, gezien artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet mede gericht tegen dit besluit.
3.1.
In reactie op het besluit van 13 februari 2013 heeft appellante verzocht om vergoeding van schade. Hieruit volgt dat appellante nog belang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak en het besluit van 25 januari 2012. Gezien het besluit van 13 februari 2013 dient de aangevallen uitspraak vernietigd te worden, evenals het besluit van 25 januari 2012.
3.2.
Uit de brief van 7 mei 2013 blijkt dat appellantes verzoek om vergoeding van schade ziet op het door haar betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep. De grondslag voor vergoeding van griffierecht is gelegen in artikel 8:74 van de Awb. In dit artikel is uitputtend geregeld welke mogelijkheden de bestuursrechter heeft om een partij te veroordelen tot een vergoeding in verband met de heffing van griffierecht. Hieruit volgt dat een vergoeding van schade, bestaande uit het griffierecht, niet op artikel 8:73 van de Awb gebaseerd kan worden. Het verzoek om vergoeding van schade zal dan ook afgewezen worden.
3.3.
Nu de Svb met het besluit van 13 februari 2013 geheel aan het beroep van appellante tegemoet is gekomen bestaat er aanleiding de Svb, op grond van artikel 25 van de Beroepswet, te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht. Dit wordt begroot op € 42,- in beroep en
€ 115,- in hoger beroep, totaal € 157,-.
3.4.
Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten ziet de Raad geen aanleiding. De gemachtigde van appellante is haar echtgenoot. Zoals blijkt uit rechtspraak van de Raad,
(LJN BV1989), de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BY2474) en de Hoge Raad (LJN BY0531), staat een familierelatie er op zichzelf niet aan in de weg dat de gemachtigde als derde wordt aangemerkt. Die familierelatie staat ook niet aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg, met dien verstande dat, als rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van de belanghebbende, in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend. De gemachtigde behoort tot het huishouden van appellante, zodat de familierelatie in casu aan het beroepsmatige karakter van de verleende rechtsbijstand in de weg staat.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 25 januari 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • wijst het verzoek tot vergoeding van schade af;
  • bepaalt dat de Svb aan appellante het betaalde griffierecht vergoedt van in totaal € 157,-.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) R.L. Rijnen
JvC