ECLI:NL:RBDHA:2023:18739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
C/09/640857 / FA RK 23-83
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen, inclusief hoofdverblijfplaats, alimentatie en zorgregeling

In deze tussenbeschikking heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen de vrouw, [X], en de man, [Y]. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen, alimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw zal zijn, terwijl de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 3] voorlopig bij de man zal zijn. De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld voor [minderjarige 3] en de alimentatieverplichtingen van de man aan de vrouw voor de kinderen vastgesteld. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap besproken, waarbij de man de woning aan [adres 1] kan overnemen en de woning aan [adres 2] zal worden verkocht. De rechtbank heeft de verdere beslissingen over de definitieve zorgregeling en alimentatie aangehouden tot een pro forma zitting op 1 maart 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 23-83 (echtscheiding)
FA RK 23-3826 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/640857 (echtscheiding)
C/09/648357 (verdeling)
Datum beschikking: 23 november 2023

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 6 januari 2023 ingekomen verzoek van:

[X]

de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.S. Bijsterbosch te Maasdijk (gemeente Westland).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. K. van der Bijl te Bodegraven.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het op 6 januari 2023 ingekomen verzoekschrift, met producties 1 en 2, van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 7 februari 2023, met het betekeningsexploot en een kopie van de huwelijksakte en geboorteaktes als bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het op 23 maart 2023 ingekomen verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift, met producties 1 tot en met 45, van de zijde van de man;
  • het op 19 mei 2023 ingekomen verweer tegen het zelfstandig verzoek en aanvullend verzoek, met producties 3 tot en met 12, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 28 september 2023 van de zijde van de man;
  • de brief van 12 oktober 2023, houdende een wijziging en aanvulling van de zelfstandige verzoeken, met producties 46 tot en met 68, van de zijde van de man;
  • de brief van 14 oktober 2023, inhoudende een verweer op de gewijzigde en aangevulde verzoeken tevens houdende een wijziging en aanvulling van de verzoeken, met producties 13 tot en met 24, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 16 oktober 2023, inhoudende het gewijzigde petitum en een productieoverzicht, met producties 25 en 26, van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 16 oktober 2023 van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 17 oktober 2023, met een aanvulling op productie 26, van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 17 oktober 2023, met producties 69 en 70, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 17 oktober 2023, met productie 71, van de zijde van de man.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben ieder afzonderlijk in een brief en op 19 oktober 2023 in een gesprek met de voorzitter van de meervoudige kamer hun mening kenbaar gemaakt.
Op 24 oktober 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Door de advocaat van de vrouw is op de zitting een nader stuk overgelegd, namelijk een betaalspecificatie van het UWV van 18 oktober 2023.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2009 te [huwelijksplaats] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats 2] ;
  • [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedag 3] 2015 te [geboorteplaats 3] .
  • De kinderen verblijven op dit moment bij de vrouw.
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • De man en de vrouw zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
  • Deze rechtbank heeft op 5 december 2022 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende:
  • dat de minderjarigen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
  • dat de man
  • dat de man aan de vrouw, met ingang van 5 december 2022, voorlopig een kinderalimentatie voor voornoemde minderjarigen van € 830,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
  • dat de man aan de vrouw, met ingang van 5 december 2022, voorlopig een partneralimentatie van € 136,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
  • dat de man bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de voormalige echtelijke woning in ( [postcode 1] ) [plaatsnaam 1] aan de [adres 1] .

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 3] , waarbij [minderjarige 3] bij de man zal verblijven:
 maandag en dinsdag uit school tot 19:00 uur alsmede;
 om de week van vrijdagavond na sport/eten tot zaterdag 19:00 uur alsmede;
 een deel van de vakanties en feestdagen in goed overleg tussen partijen overeen te komen alsmede:
 een bijzondere curator te benoemen met bij voorkeur een pedagogische achtergrond teneinde de belangen en wensen van [minderjarige 3] te inventariseren en indien mogelijk uitbreiding van de zorgregeling te ondersteunen;
 althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te moeten behoren;
en ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :
 een bijzondere curator te benoemen met bij voorkeur een pedagogische achtergrond teneinde de belangen en wensen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te inventariseren en indien mogelijk contactherstel met de man te ondersteunen, alsmede alle drie de kinderen tezamen te ondersteunen in de huidige situatie waarin er geen contact en omgang is tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
 althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te moeten behoren;
vaststelling van kinderalimentatie van € 1.446,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van de beschikking, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 3.721,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen met ingang vanaf datum inschrijving echtscheiding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
bepaling dat ieder der partijen zijn kleding en sieraden behoudt zonder nadere verrekening over en weer;
primair: de woning aan de [adres 1] inclusief hypothecaire geldlening toe te delen aan de man tegen een waarde van € 825.000,- waarbij de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en onder verplichting van de man aan de vrouw de helft van de overwaarde te voldoen na verrekening van vergoedingsrechten ten aanzien van de aflossing en betaalde hypotheekrente,
subsidiar; indien de man geen wens heeft tot toedeling van de woning of het hem niet lukt de overname van de woning binnen drie maanden na de datum van de in dezen te wijzen beschikking aldus te financieren en realiseren, dient de woning te worden verkocht en geleverd aan een derde en dienen partijen gezamenlijk een opdracht tot verkoop te verstrekken aan een in gezamenlijk overleg aan te wijzen makelaar. Bij verkoop van de woning aan een derde dient de hierop rustende hypotheek te worden afgelost, partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde na verrekening van vergoedingsrechten ten aanzien van de aflossing en betaalde hypotheekrente;
de woning aan het [adres 2] dient te worden te worden verkocht en geleverd aan een derde en partijen dienen daartoe gezamenlijk een opdracht tot verkoop te verstrekken aan een in gezamenlijk overleg aan te wijzen makelaar. Bij verkoop van de woning aan een derde dient de hierop rustende hypothecaire geldlening te worden afgelost, partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde / onderwaarde na verrekening van vergoedingsrechten ten aanzien van de aflossing en betaalde hypotheekrente;
bepaling dat de inboedel inclusief de auto, merk [automerk] , inclusief hond [naam 1] reeds tussen partijen is verdeeld zodat dit geen nadere verdeling c.q. verrekening behoeft tussen partijen en subsidiair voorwaardelijk ten aanzien van de auto en hond [naam 1] te bepalen de vrouw de man niets verschuldigd is ten gevolge van de gemaakte kosten;
bepaling dat de bankrekening op naam van de vrouw wordt toegedeeld aan de vrouw onder de verplichting de helft van het saldo op peildatum te voldoen aan de man;
bepaling dat de twee bankrekeningen op naam van de man worden toebedeeld aan de man onder de verplichting de helft van het saldo op peildatum te voldoen aan de vrouw;
bepaling dat de man het saldo van de rekening op naam van partijen dient te vergoeden aan de drie minderjarige kinderen van partijen en het restant bij helfte dient te voldoen aan de vrouw;
toedeling van de aandelen in [verzekeringsmij 1] en [naam 2] aan de man onder de verplichting de helft van de waarde te voldoen aan de vrouw;
toedeling van de crypto portefeuille aan de man onder de verplichting de helft van de waarde te voldoen aan de vrouw;
verdeling van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] (100 stuks) bij helfte tussen partijen;
verdeling van de aandelen in [naam 3] bij helfte tussen partijen;
toedeling van de activa en passiva in de eenmanszaak [bedrijfsnaam 2] aan de vrouw zonder nadere verrekening met de man;
bepaling dat de vrouw geen aanspraken heeft op de nalatenschap van haar overleden moeder, zodat dit geen nadere verdeling c.q. verrekening behoeft tussen partijen;
bepaling dat de twee polissen levensverzekering gehouden bij [verzekeringsmij 2] welke niet zijn gekoppeld aan een hypothecaire geldlening worden verdeeld in die zin dat ieder een polis krijgt toewezen onder verrekening van de contante waarde bij afkoop;
bepaling dat tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort de lening bij de DUO welke dient te worden betrokken bij de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap;
bepaling dat tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort de lening van partijen bij de vader van de vrouw welke dient te worden betrokken bij de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw – verweer tegen het door de vrouw verzochte, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw en van [minderjarige 3] bij de man;
vaststelling van de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 3] :
 week 1: (oneven weken): maandag uit school tot woensdagochtend bij de man; woensdag uit school tot maandagochtend bij de vrouw.
 week 2: (even weken): maandag uit school tot woensdagochtend bij de man;
woensdag uit school tot vrijdagochtend bij de vrouw; vrijdag uit school tot woensdagochtend bij de man;
 de helft van de vakanties en feestdagen;
vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , in die zin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem zullen verblijven:
 week 1 na de te wijzen beschikking: omgang op maandagmiddag uit school en op dinsdagmiddag uit school, twee uur per keer onder begeleiding van [hulpverleningsintantie] ;
 week 2 na de te wijzen beschikking: omgang op maandag en dinsdag uit school tot 17.00 uur: één keer bij vader thuis en één keer bij [hulpverleningsintantie] ;
 week 3 na de te wijzen beschikking: op maandag en dinsdag uit school bij de vader thuis onder begeleiding, gedurende allebei de momenten;
 week 4 na de te wijzen beschikking: op maandag en dinsdag uit school tot 19.00 uur bij de vader thuis onder begeleiding;
 week 5 na de te wijzen beschikking: op maandag en dinsdag uit school tot 19.00 uur bij de vader thuis waarbij er het eerste en het laatste uur begeleiding is;
 week 6 na de te wijzen beschikking: op maandag en dinsdag uit school tot 19.00 uur bij de vader thuis waarbij er het eerste half uur begeleiding is;
 week 7 na de te wijzen beschikking: op maandag en dinsdag uit school bij de vader thuis zonder begeleiding.
 welke opbouw in de voorlopige zorgregeling wordt gecoördineerd door [naam 4] van [hulpverleningsintantie] , en waarbij – indien het prettig is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] – de contacten kunnen plaatsvinden op de zaterdagen in de weekends dat [minderjarige 3] ook bij de man is;
 waarna tussentijds wordt geëvalueerd hoe de zorgregeling verloopt en deze al dan niet wordt uitgebreid;
vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 84,- per maand per kind en vaststelling van door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 3] van € 75,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen,
primairmet ingang van de beschikkingsdatum en
subsidiairmet ingang van de datum van de echtscheiding;
vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man als opgenomen in randnummers 60 tot en met 91 van het verweerschrift;
bepaling dat er een onderzoek wordt gelast, uit te voeren door de Raad voor de Kinderbescherming, en waarbij de volgende onderzoeksvragen worden voorgelegd:
- welke hoofdverblijfplaats is in het belang van [minderjarige 3] ;
- welke zorgregeling is in het belang van [minderjarige 3] ;
- welke zorgregeling is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ?
de door de man verschuldigde voorlopige partneralimentatie zoals vastgelegd bij beschikking voorlopige voorziening, direct eindigt en de vrouw de door haar ontvangen partneralimentatie aan de man dient terug te betalen vanaf de periode dat zij duurzaam samenleeft met haar huidige partner [naam 5] , welke samenleving in ieder geval duurzaam is sinds februari 2023 omdat de vrouw op dat moment is gaan samenwonen met haar partner;
althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontbreken ouderschapsplan
De rechtbank stelt vast dat geen, door beide ouders ondertekend, ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van beide ouders over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
Uit de overgelegde stukken en het verloop van de procedure is de rechtbank gebleken dat het voor de man en de vrouw redelijkerwijs niet mogelijk is geweest om tot overeenstemming over regelingen voor de kinderen te komen. De man en de vrouw hebben verschillende hulpverleningstrajecten met elkaar doorlopen, zonder positief resultaat. Het is hen niet gelukt om samen afspraken te maken over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderalimentatie. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat het de ouders alsnog lukt om een ouderschapsplan op te stellen, en zij zal hierna beslissingen nemen op de verzoeken met betrekking tot de kinderen.
Alles afwegende zal de rechtbank dus voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv. Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank zowel de vrouw als de man ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw en de man hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Voorgeschiedenis
Uit de stukken in het dossier en wat op de zitting is besproken is de rechtbank het volgende gebleken.
De man en de vrouw zijn feitelijk medio 2022 uit elkaar gegaan, na een huwelijk van op dat moment bijna 13 jaar. Er was toen al enige tijd diverse hulpverlening betrokken vanuit Integraal Team ‘ [hulpverlenersinstantie] ’ (hierna: [hulpverlenersinstantie] ) en [hulpinstantie 2] (hierna: [hulpinstantie 2] ) in [plaatsnaam 2] , wegens verschillende problemen en onrust in het gezin.
In augustus 2022 is de vrouw met de kinderen vertrokken uit de (voormalige echtelijke) woning: eerst hebben zij twee weken bij haar huidige partner [naam 5] verbleven en daarna zijn zij ingetrokken in de woning aan het [adres 2] . Door tussenkomst van de advocaten werd een voorlopige contactregeling tussen de man en de kinderen afgesproken, die in oktober 2022 is gestopt omdat de vrouw het niet veilig vond voor de kinderen bij de man. Door [hulpverlenersinstantie] is een verzoek tot onderzoek (VTO) gedaan bij de Raad op 3 november 2022, vanwege zorgen over de bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen door de langdurige onrust en spanningen in de thuissituatie en in de communicatie tussen de ouders waardoor ouder-kind relatieproblematiek is ontstaan. In de voorlopige voorzieningenprocedure is bij beschikking van 5 december 2022 bepaald dat het contact tussen de man en de kinderen voorlopig onder begeleiding van [hulpverlenersinstantie] (in december 2022 en januari 2023) en [hulpverleningsintantie] (vanaf januari 2023) plaats zou vinden. Op 13 december 2022 heeft een Jeugdbeschermingstafel plaatsgevonden, waarbij – onder meer – is afgesproken dat [hulpinstantie 2] de zorg zal coördineren. [minderjarige 3] heeft op advies van [hulpinstantie 2] de training [naam training] gevolgd, en de man heeft contact met een lotgenotengroep ouderverstoting bij [instantie 1] . De voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geadviseerde hulpverlening vanuit de [naam 6] groep is niet van de grond gekomen, omdat zij daar niet aan wilden deelnemen. Verder is [instantie 2] betrokken in verband met hulpverlening aan de vrouw.
De omgangsbegeleiding bij [hulpverleningsintantie] vond eerst gedurende 1,5 uur per twee weken plaats voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en vanaf februari 2023 is dit voor [minderjarige 3] uitgebreid naar elke week voor de duur van 2 uur en 15 minuten. Vanaf februari 2023 is de omgangsbegeleiding voor [minderjarige 2] gestopt. [minderjarige 3] heeft inmiddels onbegeleid contact met de man, van maandag uit school tot dinsdag 19.00 uur en vrijdag na freerunnen tot zaterdag 19.00 uur. Voor [minderjarige 1] is de omgangsbegeleiding bij [hulpverleningsintantie] niet van de grond gekomen. Zij is heel stellig in haar wens om geen contact te hebben met haar vader.
Op 11 september 2023 is een (tweede) terugmelding gedaan naar de Jeugdbeschermingstafel. Er zijn volgens de terugmelding nog steeds zorgen over de gezinssituatie, er is onvoldoende veranderd en het effect van de hulpverlening blijft uit. De kinderen zitten al lange tijd knel door spanningen in de gezamenlijke gezinssetting en daarna de echtscheiding. De Jeugdbeschermingstafel heeft de terugmelding nog niet doorgestuurd naar de Raad voor een beschermingsonderzoek, in afwachting van de beschikking van de rechtbank.
Hoofdverblijfplaats
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw kan worden bepaald, zodat de rechtbank het daartoe strekkende verzoek van de vrouw als niet weersproken zal toewijzen nu ook niet is gebleken dat het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich daartegen verzet.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 3] zijn de man en de vrouw het niet eens.
De man wil graag dat [minderjarige 3] zijn hoofdverblijfplaats bij hem krijgt, omdat hij – in tegenstelling tot de vrouw – beter bereid en in staat zou zijn het ouderschap op gelijkwaardige wijze vorm te geven. De vrouw is het hier niet mee eens. [minderjarige 3] verblijft het grootste deel van de tijd bij haar en zij regelt alle administratieve zaken voor [minderjarige 3] .
De rechtbank overweegt dat het gelet op de huidige verdeling van de zorg- en opvoedtaken niet in de rede ligt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 3] bij de man te bepalen. Daarnaast acht de rechtbank het niet in het belang van de kinderen een onderscheid in hoofdverblijfplaats te maken tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] enerzijds en [minderjarige 3] anderzijds. Dit betekent dat het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 3] bij haar te bepalen zal worden toegewezen, onder afwijzing van het verzoek van de man.
Zorgregeling
De man verzoekt samengevat een uitgebreide zorgregeling tussen hem en [minderjarige 3] vast te stellen, en een voorlopige opbouwregeling onder begeleiding van [hulpverleningsintantie] vast te stellen tussen hem en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook verzoekt hij een raadsonderzoek te gelasten.
De vrouw verzoekt, samengevat, voor [minderjarige 3] de huidige zorgregeling vast te stellen en een bijzondere curator voor de drie kinderen te benoemen teneinde hun belangen en wensen te inventariseren, en zo mogelijk te ondersteunen in een uitbreiding van de zorgregeling met [minderjarige 3] en contactherstel met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Tijdens de zitting is uitgebreid met partijen, in aanwezigheid van de Raad, gesproken over het belang van contactherstel tussen de man en alle kinderen. De man wil niets liever dan dat het contact met zijn dochters wordt hersteld. De vrouw ziet ook het belang van contactherstel, maar zij maakt zich zorgen over de (emotionele) veiligheid van de kinderen bij de man en wil dat dit begeleid wordt door iemand die verstand heeft van de problematiek in het gezin. Dit kan volgens de vrouw niet door [hulpverleningsintantie] worden gedaan, omdat er een vertrouwensbreuk tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is ontstaan met [hulpverleningsintantie] .
De Raad heeft er ter zitting op gewezen dat het voor de kinderen belangrijk is dat de ouders een gezamenlijke uitleg aan hen zouden geven over het verleden. De ouders kunnen hierin begeleid worden.
De rechtbank deelt het standpunt van partijen dat het in beginsel in het belang van alle kinderen, dus ook van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , is dat zij contact hebben met hun vader. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is het daarbij van belang dat er ruimte is om hun beleving van het verleden met hun vader te kunnen bespreken, en dat zij begeleiding krijgen in hoe ze daarmee om kunnen gaan. De rechtbank merkt daarbij op dat zij, ondanks dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] allebei hebben verteld dat zij hun vader niet (meer) willen zien, op basis van de stukken en wat is besproken met de ouders onvoldoende aanleiding ziet om het verzoek van de man ten aanzien van het contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu af te wijzen.
De rechtbank wil de ouders eerst in de gelegenheid stellen om te proberen er samen uit te komen, met behulp van de betrokken hulpverlening. Tijdens de zitting zijn de ouders het erover eens geworden dat [naam 7] die vanuit het [hulpinstantie 2] is betrokken als scheidingsbegeleider bij het gezin, kan worden gevraagd om de gesprekken te begeleiden. Hij heeft het vertrouwen van beide ouders en de kinderen kennen hem al. Besproken is dat [naam 7] wat partijen betreft zowel de gesprekken tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de man, als de gesprekken op ouderniveau om een gezamenlijk verhaal op te stellen kan begeleiden. Tijdens de zitting hebben zowel de man als de vrouw uitgesproken dat zij hiertoe bereid zijn en dat zij de noodzaak daarvan zien. Afgesproken is dat als het niet mogelijk is dat [naam 7] deze gesprekken begeleidt óf als na vijf gesprekken blijkt dat partijen er niet uit gaan komen, partijen dit terug zullen melden aan de rechtbank en daarbij zullen aangeven wat de volgens hen gewenste voortgang van de procedure is.
De rechtbank ziet voorshands onvoldoende aanleiding om – zoals tijdens de zitting door de man is geopperd – een ouderschapsonderzoek (voorheen: forensische mediation) te gelasten als de gesprekken bij [naam 7] niet slagen, omdat de rechtbank naar verwachting geen nadere informatie nodig heeft voor het nemen van een beslissing. Op de zitting hebben beide partijen zich bereid getoond om gebruik te maken van mediation voor het (verder) bespreken van de regelingen over de kinderen, als de gesprekken bij [naam 7] niet tot stand komen of niet slagen. Daarvoor is een ouderschapsonderzoek niet noodzakelijk. Partijen kunnen met behulp van hun advocaten zelf een mediator zoeken of contact opnemen met het mediationbureau van de rechtbank om een mediator in te schakelen, en daarbij aangeven dat het moet gaan om een mediator met een psychologische achtergrond (contactgegevens mediationbureau: telefoon: 06 11 03 09 24, email: mediation.rb.denhaag@rechtspraak.nl).
De rechtbank ziet op dit moment ook geen aanleiding om de Raad te verzoeken een beschermingsonderzoek uit te voeren, gelet op de nu gemaakte afspraken tussen partijen over het benaderen van [naam 7] . De rechtbank kan zich evenwel voorstellen dat – gelet op de door de hulpverlening geconstateerde zorgen – de Jeugdbeschermingstafel de terugmelding zal doen aan de Raad.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank iedere beslissing ten aanzien van de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, het gelasten van een raadsonderzoek en de benoeming van een bijzondere curator aanhouden tot
1 maart 2024 pro formain afwachting van het verloop van de gesprekken bij [naam 7] .
Omdat de huidige contactregeling tussen de man en [minderjarige 3] goed loopt, ziet de rechtbank aanleiding om deze regeling wel nu al voorlopig vast te stellen, en daarbij te bepalen dat die regeling in overleg tussen de ouders kan worden uitgebreid. De rechtbank merkt daarbij op dat zij geen belemmering ziet voor een uitbreiding op korte termijn.
Kinderalimentatie
De vrouw heeft verzocht dat te bepalen dat de man aan haar een bijdrage dient te voldoen voor alle kinderen. De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw aan hem een bijdrage ten behoeve van [minderjarige 3] dient te voldoen. Uit hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van de draagkracht en de verdeling van de kosten van de kinderen volgt dat er geen aanleiding is om een door de vrouw aan de man te betalen bijdrage ten behoeve van [minderjarige 3] te bepalen. De rechtbank komt dus slechts toe aan het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie.
Behoefte
Partijen zijn het erover eens dat kan worden aangesloten bij de in de voorlopige voorzieningenprocedure berekende behoefte van de kinderen van € 1.540,- in 2022, zodat de rechtbank dat bedrag tot uitgangspunt zal nemen. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt deze behoefte € 1.592,- per maand, en dus afgerond € 531,- per kind per maand.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding de ouders dienen bij te dragen in de kosten van de kinderen. De rechtbank volgt in dit opzicht het Rapport alimentatienormen, waaruit volgt dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.175,-)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.680,--) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht vrouw
In geschil is met welk inkomen van de vrouw moet worden gerekend bij de vaststelling van haar draagkracht. De vrouw is blijkens de door haar overgelegde salarisspecificatie van augustus 2023 (productie 15) van 19 september 2022 tot 18 september 2023 in dienst geweest als jurist bij de Consumentenbond. Uit de als productie 26 overgelegde brief van het UWV is zij op 2 december 2022 ziekgemeld, waarna zij 90% doorbetaling van haar salaris ontving. Ter zitting heeft de vrouw een betaalspecificatie van het UWV overgelegd over de periode 19 september 2023 tot en met 15 oktober 2023, waaruit blijkt dat zij een bruto ziektewetuitkering ontvangt van € 2.975,02 per maand (zijnde 70% van haar salaris).
Uit deze stukken is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gebleken dat de vrouw momenteel ziek is en een uitkering ontvangt, zodat de rechtbank geen reden ziet om – zoals door de man is gesteld – met een verdiencapaciteit te rekenen. De rechtbank gaat ook voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw inkomen kan verdienen met haar eenmanszaak ‘ [bedrijfsnaam 3] ’, nu de vrouw met haar toelichting ter zitting voldoende heeft onderbouwd dat het tot nu toe nog niet is gelukt hiermee inkomen te verwerven hoewel zij wel diensten aanbiedt en promoot.
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank dus uit van een inkomen van € 2.975,02 bruto per maand, inclusief vakantiegeld.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
De man heeft nog gesteld dat rekening moet worden gehouden met huurinkomsten van € 1.000,- per maand, te weten het bedrag dat de ex van de partner van de vrouw aan haar betaalt omdat zij (tijdelijk) woonachtig is in de woning aan het [adres 2] . Gelet op het feit dat die woning zal worden verkocht – zoals hierna zal blijken – en de vrouw heeft gesteld dat de ex van haar partner uiterlijk 31 december 2023 uit de woning zal vertrekken, zal de rechtbank geen rekening houden met huurinkomsten aan de zijde van de vrouw.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw in 2023 op € 2.742,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Tussen partijen is in geschil of bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw moet worden uitgegaan van haar werkelijke woonlast, in plaats van het woonbudget. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om van het woonbudget af te wijken. Daartoe is redengevend dat de vrouw zelf heeft gesteld dat haar woonsituatie zal gaan wijzigen met de verkoop van de woning aan het [adres 2] , zodat te verwachten is dat de woonlasten van de vrouw binnenkort zullen veranderen.
Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 1.930,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de hiervoor genoemde formule gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan € 521,- per maand.
Draagkracht man
De man is werkzaam bij [naam 3] als [functie] Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 5.750,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een 13de maand. De rechtbank gaat hierbij uit van de door de man overgelegde salarisspecificaties over de maanden juli tot en met september 2023.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met een bonus van € 12.500,- per jaar. De man heeft ter zitting verklaard dat hij tot 2021 een hogere bonus ontving van € 25.000,- per jaar, maar dat de grootste klant ( [naam 8] dat jaar is weggevallen. Het bruto maandsalaris is toen omhoog gegaan en de jaarlijkse bonus als flexibele component is omlaag gegaan. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk en gaat daarom voorbij aan de stelling van de vrouw dat met de hogere bonus, of een gemiddelde, zou moeten worden gerekend.
De rechtbank houdt verder rekening met:
  • de pensioenpremie van € 242,49 per maand;
  • de aanvullende pensioenpremie van € 13,09 per maand;
  • de (netto) premie WGA-WHK van € 20,92 per maand.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2023 op € 4.658,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
De rechtbank ziet ook bij de man geen aanleiding om van het woonbudget af te wijken en van een lagere (werkelijke) woonlast uit te gaan. De huidige partner van de man, [naam 9] , is als vluchteling uit Oekraïne naar Nederland gekomen en de rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat zij geen eigen inkomen heeft en niet meebetaalt aan de woonlasten.
Omdat het NBI van de man ook hoger is dan € 1.930,- zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht dezelfde formule gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan € 1.460,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 1.981,- per maand (€ 521 + € 1.460). Dit is voldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.460 / 1.981 x 1.592 = € 1.173,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 521 / 1.981 x 1.592 =
€ 419,-
samen € 1.592,-
Van de totale behoefte van de kinderen komt een gedeelte van € 1.173,- per maand, wat neerkomt op € 391,- per maand per kind voor rekening van de man. Een gedeelte van € 419,- per maand, wat neerkomt op € 140,- per maand per kind komt voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
Tussen partijen is het te hanteren zorgkortingspercentage in geschil. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Rapport alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg.
Omdat de man gemiddeld minder dan twee dagen per week de zorg heeft voor [minderjarige 3] , geldt een percentage van 25. De zorgkorting bedraagt dan € 133,- per maand (25% van € 531,-).
Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal de rechtbank rekening houden met een percentage van 15, ervan uitgaande dat er weer contact zal gaan komen tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De zorgkorting bedraagt dan € 80,- per kind per maand (15% van € 531,-).
Conclusie
De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel. De door de man te betalen bijdrage bedraagt voor [minderjarige 3] (€ 391,- min € 133,-) € 258,- per maand en voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (€ 391,- min € 80,-) € 311,- per kind per maand.
De rechtbank zal de kinderalimentatie vaststellen met ingang van de datum van de beschikking.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank als na te melden beslissen.
Partneralimentatie
De vrouw verzoekt een door de man te betalen partneralimentatie van € 3.721,- per maand vast te stellen. De man stelt dat de vrouw samenwoont met een ander als waren zij gehuwd, zodat de man niet (langer) alimentatieplichtig is op grond van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De rechtbank zal eerst dit meest verstrekkende verweer van de man beoordelen, voordat zij aan de (inhoudelijke) beoordeling van de partneralimentatie toekomt.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. HR 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1246 en HR 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:724) volgt dat voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een samenleven met een ander als waren zij gehuwd als bedoeld in art. 1:160 BW de volgende voorwaarden gelden: tussen de samenwonenden bestaat een affectieve relatie van duurzame aard, die meebrengt dat zij elkaar wederzijds verzorgen, en zij met elkaar samenwonen, waarbij zij een gemeenschappelijke huishouding voeren. Hierbij geldt dat volgens vaste rechtspraak ieder vereiste voor de toepassing van artikel 1:160 BW afzonderlijk moet worden gesteld en zo nodig bewezen. De omstandigheid dat aan sommige voorwaarden van artikel 1:160 BW is voldaan, heeft geen invloed op de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de andere voorwaarden.
De man heeft onder verwijzing naar productie 8 van de vrouw (verklaring van [naam 5] partner van de vrouw) gesteld dat sprake is van een affectieve relatie van duurzame aard, die meebrengt dat zij elkaar wederzijds verzorgen. Immers hebben de vrouw en [naam 5] sinds september 2022 een relatie en stelt hij zelf een rol als opvoeder te hebben en nauw betrokken te zijn bij de hulpverlening. Volgens de man wonen de vrouw en [naam 5] sinds maart 2023 samen in de woning aan het [adres 2] . Inmiddels wonen zij samen in de (nieuwe) koopwoning van [naam 5] , waarvan de man als productie 71 foto’s heeft overgelegd van het naambordje bij de woning waarop de namen van de vrouw en de kinderen ook staan. Hieruit volgt volgens de man dat zij met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
De vrouw betwist uitdrukkelijk dat sprake is van samenwoning als waren zij gehuwd. Haar partner en zij bleven wel bij elkaar slapen, maar zij woonden niet samen in de woning van de vrouw. De vrouw verblijft sinds één maand bij [naam 5] in de woning en de ex van [naam 5] verblijft in de woning aan het [adres 2] . De vrouw stelt dat zij de hypotheek aan het [adres 2] niet meer kon betalen. Dit is volgens de vrouw een tijdelijke situatie, totdat de woning aan het [adres 2] is verkocht en zij een andere woning kan gaan huren of kopen. Ten aanzien van het naambordje heeft de vrouw gesteld dat zij dit cadeau hebben gekregen en de kinderen het leuk vonden om het bordje op te hangen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op het feit dat de vrouw en [naam 5] sinds september 2022 een relatie hebben – wat door de vrouw niet is betwist – is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een affectieve relatie die duurzaam van aard is. Dat de vrouw nog niet weet of de relatie bestendig is, doet daar niet aan af. Daarnaast staat vast dat de vrouw en de kinderen sinds enkele maanden bij [naam 5] wonen. De rechtbank is er onvoldoende van overtuigd geraakt dat deze samenwoning tijdelijk van aard zou zijn en dat de vrouw een eigen woning zal zoeken en dus opnieuw zal gaan verhuizen met de kinderen zodra de woning aan het [adres 2] is verkocht. Ook is de rechtbank van oordeel dat uit de overgelegde stukken en wat op zitting is besproken volgt dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging. [naam 5] is nauw betrokken bij de vrouw, de kinderen en de hulpverlening.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden dat tussen de vrouw en [naam 5] sprake is van een bestendige invulling van hun affectieve relatie op een wijze die getuigt van een (praktisch) dagelijks samenleven in lotsverbondenheid gedurende zekere tijd, waardoor dit samenleven kenmerken draagt van een huwelijksverhouding en wel in die mate dat aan de vereisten van artikel 1:160 BW is voldaan.
De man stelt zich op het standpunt dat de alimentatieverplichting op grond van 1:160 BW direct eindigt en dat de vrouw de door haar ontvangen voorlopige partneralimentatie dient terug te betalen vanaf het moment dat de duurzame samenleving is begonnen, derhalve sinds – zo stelt de man – februari 2023.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Volgens artikel 1:160 BW eindigt de verplichting van een gewezen echtgenoot tot het betalen van partneralimentatie wanneer de wederpartij is gaan samenleven als waren zij gehuwd. De rechtbank overweegt dat dit artikel, onder andere gelet op de bewoording ‘gewezen echtgenoot’, ziet op een situatie die zich voordoet nadat het huwelijk is geëindigd. In het onderhavige geval is het huwelijk tussen partijen nog niet ontbonden. De rechtbank zal daarom niet bepalen dat de alimentatieverplichting van de man is geëindigd. Wel ziet de rechtbank in voornoemde feiten en omstandigheden aanleiding om het verzoek tot partneralimentatie van de vrouw af te wijzen. De man heeft daarnaast verzocht te bepalen dat de vrouw de op grond van de voorlopige voorzieningen verschuldigde partneralimentatie dient terug te bepalen. De rechtbank gaat aan dit verzoek voorbij, nu dit verzoek niet in deze procedure gedaan kan worden. Voor een verzoek tot wijziging van een voorlopige voorziening staat een andere procedure open.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen partneralimentatie afwijst.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
Gesteld noch gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW, zoals dat gold voor 1 januari 2018, moet worden aangenomen dat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de huwelijksgemeenschap ingevolge artikel 1:100 BW bij helfte tussen de man en de vrouw wordt verdeeld.
Peildatum omvang en samenstelling
De rechtbank overweegt dat voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap als peildatum 6 januari 2023, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, heeft te gelden. Voor de waardering heeft – voor zover de echtgenoten niet anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard – de datum van de feitelijke verdeling te gelden.
Omvang
De man en de vrouw hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die (eventueel) in de verdeling dienen te worden betrokken:
de (voormalige) echtelijke woning aan het adres [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaatsnaam 2] , met de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij [bank 1] (kenmerk [nr. 1] en [nr. 2] );
de woning aan het adres [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaatsnaam 2] , met de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij [bank 2] (kenmerk [nr. 3] );
de inboedel;
de auto van het merk [automerk] (kenteken [kenteken] );
de hond [naam 1] ;
de bank- en spaarrekeningen;
de aandelen van de man bij [verzekeringsmij 1] en [naam 2] ;
de cryptoportefeuille van de man bij [naam 10] en [naam 11] (nu: [naam 12] );
de aandelen van de man in de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] ;
de (activa en passiva van de) eenmanszaak ‘ [bedrijfsnaam 3] ’ van de vrouw;
de belastingaanslagen/-teruggaven 2021 en 2022;
de aanspraken van de vrouw in de nalatenschap van haar moeder;
de studieschuld van de vrouw bij DUO;
de lening bij de vader van de vrouw.
De rechtbank overweegt dat de vrouw onder XVI. heeft verzocht de aandelen in [naam 3] te verdelen tussen partijen. Ter zitting is besproken dat deze aandelen niet in de gemeenschap van goederen vallen, zodat de rechtbank deze aandelen niet kan verdelen en dit verzoek van de vrouw dus zal afwijzen.
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw onder XIX. met betrekking tot de twee polissen levensverzekering gehouden bij [verzekeringsmij 2] overweegt de rechtbank dat ter zitting is besproken dat iedere partij de eigen polis voor eigen rekening zal voortzetten en de begunstiging ervan zal doen wijzigen. Dit verzoek hoeft dan ook geen verdere bespreking meer, zodat het niet bij de te verdelen bestanddelen is opgenomen.
Ad 1 en 2. De woningen aan het [adres 1] en het [adres 2] en de daaraan verbonden hypothecaire geldleningen
De man en de vrouw hebben na een schorsing van de zitting over en weer afspraken gemaakt over de woningen aan het [adres 1] en aan het [adres 2] . Zij hebben het volgende afgesproken.
De woning aan het [adres 1] kan worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 817.500,-, waarbij de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en onder verplichting van de man de helft van de overwaarde aan de vrouw te voldoen. Daarbij geldt dat het rentecontract binnen de hypotheek volledig wordt overgenomen door de man, inclusief het aflossingsvrije deel. Partijen hebben daarbij ook afgesproken dat binnen twee weken na afgifte van de echtscheidingsbeschikking een akte van berusting ter zake de echtscheiding zal worden getekend, zodat de echtscheiding kan worden ingeschreven. De man krijgt een termijn van drie maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking om de woning tegen deze waarde over te nemen. Als de man hierin niet binnen deze termijn slaagt, dan zal de woning worden verkocht. De rechtbank zal voor het geval van verkoop van de woning het gebruikelijke ‘spoorboekje’ opnemen in de beslissing.
De woning aan het [adres 2] zal worden verkocht. Na aflossing van de hierop rustende hypothecaire geldlening zijn partijen vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde / onderwaarde. De vrouw zal op 25 oktober 2023 [makelaar] NVM Makelaars een opdracht tot verkoop verstrekken. De man zal medewerking verlenen aan de verkoop en hiervoor tekenen. De vraag- en laatprijs wordt bepaald door de makelaar. De woning is beschikbaar vanaf 1 januari 2024.
Vergoedingsrechten
De man en de vrouw zijn het er verder over eens dat er over en weer vergoedingsrechten zijn ontstaan in verband met afspraken die zij hebben gemaakt over de betalingen van de rente en aflossing van de aan de woningen verbonden hypotheken per september 2022. Vanaf die datum heeft de man de volledige hypotheekrente en -aflossing van de woning aan het [adres 1] betaald en heeft de vrouw de volledige hypotheekrente en -aflossing van de woning aan het [adres 2] betaald.
Partijen dienen deze vergoedingsrechten met elkaar te verrekenen bij de feitelijke overdracht van beide woningen. Deze afspraak leent zich niet voor opname in de beslissing, maar de rechtbank gaat er evenwel vanuit dat partijen zich aan die afspraak zullen houden.
Ad 3. De inboedel
Op basis van de stukken en wat ter zitting is besproken, is de rechtbank gebleken dat partijen de inboedel feitelijk al hebben verdeeld. De vrouw stelt dat er niets meer te verdelen of verrekenen valt, zij is er daarbij van uitgegaan dat de auto en de hond tot de inboedel behoren. De man stelt dat de vrouw is overbedeeld, maar hij heeft ter zitting afstand gedaan van zijn vordering in dat verband mits de auto en de hond buiten de verdeling van de inboedel worden gelaten.
De rechtbank zal hierna de verzoeken met betrekking tot de auto en de hond afzonderlijk beoordelen, omdat deze bestanddelen doorgaans geen onderdeel uitmaken van de inboedel en omdat niet is gebleken dat partijen daarover een afspraak hebben gemaakt. Met betrekking tot de verdeling van de inboedel is de rechtbank van oordeel dat voor zover één van partijen stelt dat de ander is overbedeeld bij de feitelijke verdeling van de inboedel dit onvoldoende (met stukken) is onderbouwd. Dit betekent dat de rechtbank zal vaststellen dat de inboedel tussen partijen reeds feitelijk is verdeeld en dat ieder houdt wat hij of zij onder zich heeft zonder nadere verrekening.
De rechtbank zal daarbij ook vaststellen dat, zoals de vrouw onder VI. heeft verzocht en door de man verder niet is weersproken, ieder zijn kleding en sieraden behoudt, zonder nadere verrekening.
Ad 4. De auto van het merk [automerk]
De man heeft verzocht de auto aan de vrouw toe te delen tegen een waarde van € 3.610,- zoals blijkt uit de door hem overgelegde ANWB koerslijst. De vrouw heeft deze waarde betwist, stellende dat vanwege de kilometerstand en geleden schade de auto € 1.616,- waard is. Omdat de vrouw veel kosten heeft gemaakt voor de auto stelt de vrouw echter dat de auto geen waarde meer heeft.
De rechtbank overweegt dat partijen het erover eens zijn dat de auto aan de vrouw kan worden toegedeeld, maar tussen hen is in geschil tegen welke waarde. Dat de vrouw veel kosten heeft gemaakt voor de auto heeft zij niet met stukken onderbouwd. De vrouw heeft wel foto’s overgelegd van de schade aan de auto (productie 23).
De rechtbank acht het redelijk om bij de waardebepaling uit te gaan van het gemiddelde van de door de man genoemde waarde op basis van de ANWB-koerslijst van € 3.610,- en de door de vrouw genoemde waarde op basis van “wijkopenautos.nl” van € 1.616,-.
Het gemiddelde daarvan komt afgerond en in redelijkheid neer op een bedrag van € 2.500,-. De rechtbank zal de auto dus toedelen aan de vrouw, onder verrekening van de helft van de waarde van € 2.500,- met de man.
Ad 5. De hond [naam 1]
De man verzoekt de hond aan de vrouw toe te delen onder verrekening van de helft van de aankoopwaarde van € 2.399,-. De vrouw verzoekt de hond aan haar toe te delen zonder nadere verrekening, omdat de gestelde aankoopkosten inclusief reiskosten en inentingen waren en gelet op het feit dat zij alle kosten van de hond sinds het uiteengaan van partijen volledig heeft voldaan.
Onweersproken is door de vrouw gesteld dat de hond er voor de kinderen was en nog steeds is. De man heeft ter zitting bovendien aangegeven dat hij de hond niet wil en ook nooit heeft gewild. De rechtbank acht het redelijk om de hond daarom zonder nadere verrekening aan de vrouw toe te delen.
Ad 6. De bank- en spaarrekeningen
De man en de vrouw zijn het erover eens dat ieder de eigen bank- en spaarrekeningen houdt, onder verrekening van de helft van de saldi per de peildatum. Partijen dienen elkaar hiertoe nog inzage te verschaffen van de saldi van de bank- en spaarrekeningen op de peildatum 6 januari 2023.
Geld dat de man heeft onttrokken van de gezamenlijke rekening
Ten aanzien van de gezamenlijke bankrekening van partijen heeft de vrouw gesteld dat de man van deze rekening bedragen heeft onttrokken in mei 2022, en dat de man deze bedragen dient te vergoeden. Als productie 11 heeft de vrouw een overzicht van deze bankrekening overgelegd, waaruit blijkt dat partijen verschillende spaarpotjes op die rekening hadden voor – onder andere – de kinderen. De man heeft verklaard dat hij deze bedragen heeft overgemaakt naar zijn eigen bankrekening en dat de bedragen nog op die rekening staan. Volgens de vrouw heeft de man voor de peildatum advocaatkosten voldaan van deze bankrekening.
De rechtbank overweegt dat niet is weersproken dat de man bedragen van de gezamenlijke bankrekening heeft overgeboekt naar zijn eigen bankrekening in mei 2022, voor de peildatum. Niet dan wel onvoldoende is komen vast te staan dat de man van deze bedragen advocaatkosten heeft voldaan. Het saldo van deze bankrekening wordt per de peildatum 6 januari 2023 tussen partijen bij helfte verdeeld, en de man dient nog inzage te geven van het saldo op deze bankrekening op die datum. Omdat de bedragen hiermee dus alsnog in de verdeling worden betrokken, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man de onttrokken bedragen dient te vergoeden afwijzen.
De rechtbank geeft partijen in overweging om een aparte (spaar)rekening voor de kinderen te openen om het tot nu toe voor hen gespaarde geld op te storten.
Ad 7. De aandelen bij [verzekeringsmij 1] en [naam 2]
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de aandelen bij [verzekeringsmij 1] en [naam 2] aan de man kunnen worden toegedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw op de peildatum 6 januari 2023. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad 8. De cryptoportefeuille
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de cryptoportefeuille aan de man kan worden toegedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde per datum feitelijke verdeling. De rechtbank zal aldus beslissen, met dien verstande dat de man nog inzage dient te geven van de waarde op de datum van deze beschikking.
Ad 9. De aandelen in de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1]
De man is enig aandeelhouder in de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] en deze B.V. houdt 10,5% aandelen in [naam 3] De man verzoekt de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] inclusief de aandelen die hij daarmee houdt in [naam 3] aan hem toe te delen, waarbij hij de helft van de waarde voldoet aan de vrouw. De vrouw is het hiermee niet eens, zij wenst een verdeling van de aandelen bij helfte tussen partijen omdat zij mee wil profiteren van de waardestijging.
De rechtbank overweegt dat het niet voor de hand ligt om de helft van de aandelen aan de vrouw toe te delen, omdat de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] een holding van de man is en niet valt in te zien dat de vrouw daarin een rol zal gaan spelen.
De rechtbank zal daarom het verzoek van de man om de aandelen in [bedrijfsnaam 1] aan hem toe te delen onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw toewijzen.
Op basis van de stukken kan de rechtbank onvoldoende vaststellen wat de waarde van de aandelen is. De man heeft als productie 40 een overzicht overgelegd, en heeft gesteld dat de waarde van de aandelen is berekend door [naam 3] Uit de toelichting van de man ter zitting, begrijpt de rechtbank uit dat overzicht kan worden opgemaakt dat de waarde van het door [bedrijfsnaam 1] gehouden pakket aandelen in [naam 3] per ultimo 2022 is berekend op een bedrag van € 42.792,75. Op basis van de genoemde waarde zou de man bij toedeling aan hem een 50% afkoopwaarde van € 21.396,38 aan de vrouw moeten betalen in plaats van de door de man in zijn verweerschrift genoemde afkoopwaarde van € 11.435,-, zo heeft de man ter zitting bevestigd.
De man zal inzichtelijk moeten maken hoe deze afkoopwaarde is berekend, door overlegging van jaarstukken van [naam 3] en de onderliggende e-mails van de berekening zoals opgenomen in productie 40, zodat duidelijk is hoe deze berekening tot stand is gekomen. Partijen hebben ter zitting afgesproken dat zij zullen bekijken of zij door overlegging van deze stukken door de man aan de vrouw gezamenlijk tot een waarde van de aandelen kunnen komen.
Voor het geval partijen niet in staat zijn om de waarde van de aandelen binnen vier weken na heden gezamenlijk vast te stellen, zal de rechtbank bepalen dat de man drie registeraccountants aan de vrouw voorstelt, waarbij de vrouw er één mag kiezen die aan de hand van de financiële gegevens van beide vennootschappen de waarde van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V op de peildatum van 6 januari 2023 vaststelt. De rechtbank acht een waardebepaling per die datum in de rede liggen, omdat partijen al geruime tijd feitelijk uit elkaar zijn en deze peildatum bovendien aansluit bij het einde van het laatste boekjaar. Partijen dienen de kosten van de registeraccountant bij helfte te dragen. Zodra partijen het bindend advies van de registeraccountant hebben ontvangen, dient de man de helft van de waarde van de aandelen per de peildatum aan de vrouw te voldoen.
Ad 10. De (activa en passiva van de) eenmanszaak [bedrijfsnaam 3]
Blijkens het door de vrouw als productie 12 overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel heeft de vrouw op 12 oktober 2021 de eenmanszaak ‘ [bedrijfsnaam 3] ’ opgericht, waarin zij ‘ [omschrijving bedrijf] aanbiedt. De vrouw stelt dat de eenmanszaak geen activa en passiva bezit, en dat zij in deze eenmanszaak vrijwel geen activiteiten heeft ontplooid. Zij heeft tot nu toe ‘nihilaangiften’ gedaan en zij houdt met behulp van een vriendin de boekhouding bij in Excel.
De man stelt dat de vrouw het afgelopen jaar activiteiten heeft ontplooid omdat zij haar diensten promoot en aanbiedt, en dat zij een computer heeft aangeschaft voor haar eenmanszaak.
De rechtbank overweegt dat zij niet beschikt over stukken op basis waarvan zij kan vaststellen welke activa en passiva de eenmanszaak van de vrouw (eventueel) bezit.
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat de laptop (enkel) voor de eenmanszaak is aangeschaft, stellende dat zij deze privé heeft aangekocht. Uit de door de man als productie 42 overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2021 blijkt dat de eenmanszaak in ieder geval in dat (opstart)jaar niets heeft opgeleverd. Uit het enkele feit dat de vrouw haar bedrijf promoot blijkt niet dat de activa en passiva van de eenmanszaak (al) een waarde vertegenwoordigen. De vrouw heeft geen zakelijke bankrekening. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft onderbouwd, mede gelet op de aard van de onderneming en het feit dat de vrouw al een jaar is ziekgemeld, dat zij het afgelopen jaar geen activiteiten heeft ontplooid die significante omzet hebben gegenereerd en dat de eenmanszaak geen activa en passiva omvat. De rechtbank zal de eenmanszaak daarom toedelen aan de vrouw, zonder nadere verrekening.
Ad 11. De belastingteruggaven/-aanslagen 2021 en 2022
De rechtbank zal opnemen dat eventuele belastingteruggaven en/of belastingaanslagen van partijen, voor zover betrekking hebbende op de periode tot aan de ontbinding van de huwelijksgemeenschap bij helfte tussen partijen zullen worden verdeeld, in die zin dat de betreffende belastingteruggaven en/of belastingaanslagen zullen worden toe gescheiden aan dan wel voor rekening komen van degene op wiens naam zij staan, onder de verplichting om de helft van de teruggave(n) in voorkomend geval uit te keren aan de ander, respectievelijk onder de verplichting van die ander om de helft van deze aanslag(en) voor zijn respectievelijk haar rekening te zullen nemen, zodat zij voor de helft van die aanslag(en) draagplichtig zijn.
Ad 12. De aanspraken van de vrouw in de nalatenschap van haar overleden moeder
De moeder van de vrouw, [naam 13] is overleden op 15 mei 2015. De man stelt dat aan hem de helft toekomt van het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar moeder.
De vrouw stelt dat zij geen aanspraken (meer) heeft op de nalatenschap omdat de nalatenschap naar haar vader is gegaan.
De rechtbank stelt vast dat op dit moment sprake is van een niet opeisbare vordering van de vrouw op haar vader ter zake van de nalatenschap van de moeder (erflater) van de vrouw. Dat die zou zijn verjaard omdat de vrouw niet binnen vijf jaar aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie, volgt de rechtbank niet. Op grond van de hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 (oud) BW valt de niet opeisbare vordering van de vrouw op haar vader in de huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat haar moeder geen testament had gemaakt, zodat er geen sprake is van een uitsluitingsclausule.
Omdat de vordering van de vrouw op haar vader op dit moment niet opeisbaar is en de hoogte ervan nog onbepaald is, zal de rechtbank volstaan met de vaststelling zodra en voor zover het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar moeder opeisbaar is en door de vrouw wordt geïnd, dat gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld.
Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat zij geen aanspraken heeft op de nalatenschap van haar overleden moeder zal de rechtbank gezien het voorgaande afwijzen.
Ad 13. De studieschuld van de vrouw bij DUO
Tussen de man en de vrouw is niet in geschil dat beide partijen ieder de helft van de studieschuld van de vrouw bij DUO dienen te dragen. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen in hun interne verhouding draagplichtig zijn voor de helft van de studieschuld van de vrouw bij DUO per peildatum.
Ad 14. De lening bij de vader van de vrouw
Op basis van de door de man als productie 65 overgelegde stukken stelt de rechtbank vast dat de man en de vrouw op 26 augustus 2009 een bedrag van € 48.000,- hebben geleend bij de ouders van de vrouw. Verder is gebleken dat de aflossingen op deze lening in 2013 zijn gestopt, en daarna door de vader van de vrouw hierop geen aanspraak meer is gemaakt tot hij op 6 september 2023 een brief heeft geschreven aan de man waarin hij hem aansprakelijk stelt voor de totale nog openstaande schuld van € 25.300,- te vermeerderen met rente.
De vrouw stelt dat de lening in de verdeling moet worden betrokken. De man stelt dat sprake is van een schenking en voor zover de vordering er wel zou zijn, dat deze is verjaard.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat zij een geldlening zijn aangegaan bij de ouders van de vrouw en dat een gedeelte van deze lening is afgelost. Dat de restantschuld op enig moment door de ouders van de vrouw is omgezet in een schenking is door de man niet onderbouwd en dit blijkt verder nergens uit. De rechtbank volgt de man dan ook niet in deze stelling. De aflossingen op de lening zijn in 2013 gestopt, volgens de vrouw zodat partijen even op adem konden komen en pas weer hoefden te betalen als hen dat weer zou lukken. In hoeverre de vordering is verjaard omdat de termijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 3:307 lid 1 BW is verlopen, en de verjaring niet binnen die termijn is gestuit, kan de rechtbank in deze (echtscheidings)procedure op basis van de overgelegde informatie niet dan wel onvoldoende vaststellen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te bepalen dat voor zover de vader van de vrouw nog een vordering heeft die niet is verjaard en opeisbaar is, deze in de gemeenschap valt en partijen in de onderlinge verhouding ieder voor de helft van de vordering draagplichtig zijn.
De rechtbank zal aldus beslissen, onder afwijzing van het meer of anders verzochte ten aanzien van de verdeling.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huwelijksdatum] 2009 te [huwelijksplaats] ;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats 2] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2015 te [geboorteplaats 3] ;
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat de minderjarige [minderjarige 3]
voorlopigbij de man zal zijn:
 maandag en dinsdag uit school tot 19:00 uur alsmede;
 om de week van vrijdagavond na sport/eten tot zaterdag 19:00 uur;
en dat die regeling in onderling overleg tussen de man en de vrouw kan worden uitgebreid;
*
stelt vast dat de man en de vrouw zich zullen wenden tot [naam 7] voor het begeleiden van gesprekken tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , en voor oudergesprekken tussen de man en de vrouw, en dat zij de rechtbank zullen informeren als het niet mogelijk is dat [naam 7] deze gesprekken begeleidt óf als na vijf gesprekken blijkt dat de gesprekken partijen niet tot overeenstemming zullen brengen, en daarbij zullen aangeven wat de volgens hen gewenste voortgang van de procedure is;
*
bepaalt dat de man met ingang van vandaag voor de verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw zal betalen:
  • voor [minderjarige 3] : een bedrag van € 258,- per maand;
  • voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] : een bedrag van € 311,- per kind per maand;
telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. met betrekking tot de woning, gelegen aan het adres [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaatsnaam 1] , met de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij [bank 1] (kenmerk [nr. 1] en [nr. 2] ):
1) de woning wordt toegedeeld aan de man tegen de overeengekomen waarde van € 817.500,- op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
(a) de man dient binnen drie maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan te tonen dat hij de woning tegen de overeengekomen waarde kan overnemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;
(b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de overeengekomen waarde minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht;
2) indien de man de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
(a) partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de man kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan een makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Daartoe zal de man drie namen van makelaars-taxateurs aan de vrouw voorstellen, waarna de vrouw er één zal kiezen aan wie de opdracht zal worden verstrekt. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
(b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
(c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2. met betrekking tot de woning aan het adres [adres 2] 24 te ( [postcode 2] ) Zoetermeer, met de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij [bank 2] (kenmerk [nr. 3] ):
de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
(a) de vrouw zal op 25 oktober 2023 een opdracht hebben verstrekt aan [makelaar] NVM Makelaars tot verkoop van de woning aan een derde, waar de man zijn medewerking aan zal hebben verleend. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
(b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
(c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
3. iedere partij houdt de inboedelgoederen, kleding en sieraden die hij of zij onder zich heeft, zonder nadere verrekening;
4. de auto van het merk [automerk] (kenteken [kenteken] ) wordt aan de vrouw toegedeeld, onder de verplichting van de vrouw om de helft van de waarde van de auto van € 2.500,- (dus: € 1.250,-) aan de man te betalen;
5. de hond [naam 1] wordt aan de vrouw toegedeeld, zonder nadere verrekening;
6. iedere partij houdt zijn of haar eigen bank- en spaarrekeningen, onder verrekening van de helft van de saldi op de peildatum (6 januari 2023), en waarbij partijen elkaar inzage dienen te verschaffen in de saldi van de op hun naam staande bank- en spaarrekeningen op de peildatum (6 januari 2023) door het overleggen van bankafschriften;
7. de aandelen bij [verzekeringsmij 1] en [naam 2] worden toegedeeld aan de man, onder de verplichting aan de man om van de helft van de waarde op de peildatum (6 januari 2023) aan de vrouw te betalen;
8. de cryptoportefeuille bij [naam 10] en [naam 11] (nu: [naam 12] ) wordt toegedeeld aan de man, onder de verplichting aan de man om de helft van de waarde op de datum van deze beschikking aan de vrouw te betalen, en waarbij de man inzage dient te verschaffen aan de vrouw in de waarde van de cryptoportefeuille op voornoemde datum;
9. de aandelen in de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] worden toegedeeld aan de man, waarbij de man de helft van de waarde van de aandelen aan de vrouw dient te voldoen, welke waarde in onderling overleg moet worden vastgesteld dan wel, indien partijen niet binnen vier weken na heden overeenstemming over de waarde hebben bereikt, partijen gezamenlijk een onafhankelijke registeraccountant opdracht zullen geven om de aandelen per ultimo 2022 (tegen de peildatum 6 januari 2023) te waarderen, waarbij de man drie registeraccountants aan de vrouw zal voorstellen en de vrouw er één kiest aan wie de opdracht zal worden gegeven; partijen zullen de kosten van de registeraccountant gezamenlijk moeten dragen (ieder de helft) en het advies van de registeraccountant omtrent de waarde van de aandelen in de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] zal voor partijen bindend zijn;
10. de (activa en de passiva van de) eenmanszaak ‘ [bedrijfsnaam 3] ’ wordt toegedeeld aan de vrouw, zonder nadere verrekening;
11. eventuele belastingteruggaven en/of belastingaanslagen van partijen, voor zover betrekking hebbende op de periode tot aan de ontbinding van de huwelijksgemeenschap zullen bij helfte tussen partijen worden verdeeld, in die zin dat de betreffende belastingteruggaven en/of belastingaanslagen zullen worden toe gescheiden aan dan wel voor rekening komen van degene op wiens naam zij staan, onder de verplichting om de helft van de teruggave(n) in voorkomend geval uit te keren aan de ander, respectievelijk onder de verplichting van die ander om de helft van deze aanslag(en) voor zijn respectievelijk haar rekening te zullen nemen, zodat zij voor de helft van die aanslag(en) draagplichtig zijn;
12. zodra en voor zover het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar moeder opeisbaar is en door de vrouw wordt geïnd, moet dat gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld;
13. partijen zijn in hun onderlinge verhouding draagplichtig voor de helft van de studieschuld van de vrouw bij DUO op de peildatum;
14. voor zover de vader van de vrouw nog een vordering uit hoofde van de geldlening heeft die niet is verjaard en opeisbaar is, valt deze in de gemeenschap van goederen van partijen en zijn partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft van deze schuld draagplichtig;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het (meer of anders) verzochte ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de kinderalimentatie, de partneralimentatie en de verdeling;
*
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van
de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken,
het gelasten van een raadsonderzoeken
de benoeming van een bijzondere curatoraan tot
1 maart 2024 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. van der Vliet, C.L. Strop en E.E. Kraan, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 23 november 2023.