ECLI:NL:RBDHA:2023:18617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
23_1660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake urgentieverklaring en toepassing van de hardheidsclausule in het bestuursrecht

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 november 2023, wordt de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring voor een zelfstandige woning behandeld. Eiser, die momenteel bij zijn broer en diens gezin woont, heeft een aanvraag ingediend op basis van psychische problemen, waaronder een agressiestoornis. De aanvraag is door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, afgewezen op grond van de Huisvestingsverordening Haaglanden 2019, waarbij verweerder zich beroept op meerdere weigeringsgronden, waaronder de algemene weigeringsgrond dat eiser inwonend is. Eiser stelt dat zijn medische situatie niet is veranderd en dat hij niet in staat is om zelf een oplossing voor zijn woonprobleem te vinden. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de hardheidsclausule niet van toepassing zou zijn en biedt verweerder de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van twaalf weken voor het herstel en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1660 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. Çelen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Procesverloop

1. Bij besluit van 9 september 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 januari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser woont in bij zijn broer en diens gezin en stelt dat hij last heeft van een agressiestoornis en stemmingswisselingen. Hierdoor stelt eiser dat hij niet langer bij zijn broer en gezin kan inwonen. Om in aanmerking te komen voor een zelfstandige woning heeft eiser de aanvraag om een urgentieverklaring gedaan.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat meerdere weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening Haaglanden 2019 (de Huisvestingsverordening) van toepassing zijn. Daarbij gaat het volgens verweerder onder meer om de algemene weigeringsgrond van artikel 4:5, aanhef en onder l, van de Huisvestingsverordening, die van toepassing is omdat eiser inwonend is. [1] Verweerder ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan de hardheidsclausule [2] van de Huisvestingsverordening.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat hij in 2016 een urgentieverklaring heeft gekregen op psychische gronden. Zijn medische toestand is niet veranderd en de huidige woonomstandigheden leiden tot ernstige problemen. Daardoor is sprake van een levensontwrichtende of levensbedreigende situatie. Eiser is om meerdere redenen niet in staat zijn woonprobleem zelf op te lossen. Lotingwoningen en particulier woningaanbod zijn daarvoor geen reële opties. Door zijn positie op de wachtlijst lukt het eiser ook niet om aan een woning te komen door te reageren op het woningaanbod. Gelet op zijn ernstige medische beperkingen had verweerder toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule.
Wat zijn de regels?
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Aan verweerder komt bij het toekennen van een urgentieverklaring beslissingsruimte toe. Daarom moet de rechtbank het bestreden besluit terughoudend toetsen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft geoordeeld dat een restrictief beleid met betrekking tot urgentieverklaringen niet onredelijk is, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat beschikbaar is. [3]
5.1.
Bij het verlenen van urgentieverklaringen is verweerder gehouden aan de weigeringsgronden van het in de Huisvestingsverordening opgenomen beoordelingssysteem. Om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring moet aan alle daarvoor geldende voorwaarden uit de Huisvestingsverordening worden voldaan. Eerst moet worden nagegaan of er geen sprake is van zogenoemde algemene weigeringsgronden. Deze algemene weigeringsgronden staan in artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening. Als sprake is van één of meer van de algemene weigeringsgronden komt de aanvrager niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. De aanvraag wordt dan afgewezen en er wordt niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling.
5.2.
Omdat eiser inwonend is, heeft verweerder op goede gronden vastgesteld dat de algemene weigeringsgrond van artikel 4:5, aanhef en onder l, van de Huisvestingsverordening van toepassing is. Gelet op deze algemene weigeringsgrond heeft verweerder de aanvraag mogen afwijzen, zonder toe te komen aan een inhoudelijke beoordeling. Het voorgaande betekent niet dat de persoonlijke en medische omstandigheden van eiser geen rol spelen bij de beoordeling van de aanvraag. Wel leidt het in de Huisvestingsverordening opgenomen beoordelingssysteem ertoe dat deze omstandigheden alleen door verweerder kunnen worden meegewogen in het kader van de vraag of er aanleiding is om met toepassing van de hardheidsclausule af te wijken van de Huisvestingsverordening.
Had verweerder toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule?
6. Bij het al dan niet toepassen van een hardheidsclausule heeft verweerder beoordelingsruimte. [4] Het gebruik van deze ruimte moet door de rechter eveneens terughoudend worden getoetst. Een beroep op de hardheidsclausule kan slechts slagen als eiser aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die toepassing van de hardheidsclausule noodzakelijk maken.
6.1.
Verweerder voert het zeer terughoudende beleid dat toepassing van de hardheidsclausule alleen is bedoeld voor uitzonderlijke en schrijnende gevallen. Dat is ingegeven door het tekort aan sociale huurwoningen en de vele woningzoekenden in de regio Haaglanden, die vaak al vele jaren als woningzoekende zijn ingeschreven.
6.2.
Eiser heeft verwezen naar een GGD-advies uit 2016, dat als bijlage bij het bezwaarschrift is overgelegd. Eiser woonde toen in bij zijn moeder. In het GGD-advies is onder meer het volgende geconcludeerd: “
Ik acht de huidige woonsituatie op psychisch-medische gronden ontwrichtend, gezien gecombineerde psychiatrische problematiek die in de huidige woonsituatie geen behandel- of regulatiemogelijkheden geeft en kans op terugval en decompensatie aannemelijk maakt.”
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake zou kunnen zijn van bijzondere feiten en omstandigheden waarvoor de hardheidsclausule is bedoeld. Daarvoor ziet de rechtbank aanknopingspunten in het GGD-advies uit 2016 en in de verklaring van eiser dat hij kampt met een agressiestoornis, terwijl hij inwoont bij een gezin met drie zeer jonge kinderen. Ondanks het feit dat eiser meermalen heeft gewezen op het feit dat hij eerder wel een urgentieverklaring heeft gekregen en zijn medische toestand sindsdien niet is veranderd, heeft verweerder niet toegelicht waarom de huidige situatie dusdanig anders is dat hij deze verklaring nu niet krijgt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen. Het bestreden besluit is daarom in strijd genomen met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Mogelijkheid tot herstel van de geconstateerde gebreken
7. Zoals hiervoor is overwogen onder 6.3 is het bestreden besluit in strijd genomen met de artikel 7:11 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak. Deze termijn is wat ruimer gesteld omdat de rechtbank niet uitsluit dat verweerder een advies bij de GGD wil aanvragen.
7.1.
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7.2.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage

Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 4:5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(…)
l. de aanvrager woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6, eerste lid, onder a;
Artikel 7:3 Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Voetnoten

1.Artikel 2.1.12, aanhef en onder a, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019.
2.Artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1584.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:231.