ECLI:NL:RVS:2016:231

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
201503854/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen urgentieverklaring door Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (SUWR) ongegrond heeft verklaard. De SUWR had op 4 maart 2014 een urgentieverklaring verleend aan [appellant] vanwege de medische situatie van zijn thuiswonende zoon, die lijdt aan een ernstige psychische en gedragsstoornis. De urgentieverklaring was verleend met specifieke voorwaarden, waaronder het zoekprofiel van vier kamers en de eis dat de woningen gelijkvloers moesten zijn. [appellant] was van mening dat de urgentieverklaring alleen voor de deelgemeente Feijenoord had moeten gelden, omdat zijn moeder daar woont en een belangrijke rol speelt in de zorg voor zijn zoon.

De rechtbank oordeelde dat de SUWR in redelijkheid had kunnen afzien van de toepassing van de hardheidsclausule, die in bijzondere gevallen kan worden toegepast om onbillijkheden te voorkomen. [appellant] stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de SUWR voldoende rekening had gehouden met de belangen van zijn zoon en de mantelzorg van zijn familie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 februari 2016 behandeld en bevestigd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de SUWR zich voldoende rekenschap had gegeven van de belangen van de kinderen van [appellant]. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van bestuursorganen bij het toepassen van hardheidsclausules en de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van deze beslissingen. De Afdeling concludeerde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat de zorg voor zijn zoon in het gedrang zou komen als hij in een andere deelgemeente zou wonen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 februari 2016.

Uitspraak

201503854/1/A3.
Datum uitspraak: 3 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2015 in zaak nr. 14/4215 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (hierna: SUWR).
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2014 heeft de SUWR een urgentieverklaring verleend aan [appellant].
Bij besluit van 5 juni 2014 heeft de SUWR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De SUWR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door T.M.R. van Weissenbruch, werkzaam bij Van Paridon en Den Hollander advocaten, en de SUWR, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft wegens de medische situatie van zijn thuiswonende [zoon], die een ernstige psychische en gedragsstoornis heeft, een urgentieverklaring gekregen. De urgentieverklaring is afgegeven met het zoekprofiel: vier kamers, alle woningen gelijkvloers beneden en een zelfstandige slaapkamer. Als bijzonderheid is vermeld dat de urgentieverklaring niet geldt voor eengezinswoningen. Voorts is de urgentieverklaring verleend voor de deelgemeenten Feijenoord, Charlois en IJsselmonde.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de SWUR in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule. Volgens hem had de urgentieverklaring alleen moeten worden verleend voor de deelgemeente Feijenoord. De oma van [zoon] woont in deze deelgemeente en speelt een zeer grote rol in de opvoeding van [zoon]. Dat [appellant] volledig afhankelijk is van de mantelzorg van familie en dat het daarom van levensbelang is dat zij in Feijenoord blijven wonen, wordt bevestigd in de verklaring van arts J.J. van Ham. Voor [zoon] noch voor zijn oma is het mogelijk om met het openbaar vervoer te reizen. De rechtbank heeft voorts miskend dat het bij haar bestreden besluit een schending oplevert van artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: het IVRK).
2.1. Ingevolge artikel 18, vijfde lid, van de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006, zoals deze gold ten tijde van belang, moet de urgent binnen de gemeente Rotterdam drie regiodelen kiezen.
Ingevolge artikel 22, derde lid, is de urgentieverlener bevoegd om in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager van de bepalingen in deze verordening af te wijken, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
2.2. Bij het al dan niet toepassen van een hardheidsclausule heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Het gebruik van deze vrijheid moet door de rechter terughoudend worden getoetst.
2.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de SWUR in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule. [appellant] heeft ook bij de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat oma en andere familieleden niet meer regelmatig kunnen helpen met de zorg voor [zoon] indien zijn gezin in IJsselmonde of Charlois zou wonen. Weliswaar heeft arts J.J. van Ham op 27 maart 2014 verklaard dat een verhuizing naar een andere deelgemeente dan Feijenoord betekent dat de noodzakelijke mantelzorg door de familie niet meer kan worden geboden, maar deze stelling heeft zij niet met feiten of omstandigheden onderbouwd. In dat kader is van belang dat zij weliswaar op 26 juni 2014 heeft verklaard dat het niet verantwoord is om met [zoon] met het openbaar vervoer te reizen, maar er is niet gebleken dat oma en andere familieleden niet naar de wijken IJsselmonde en Charlois kunnen reizen. Ten aanzien van oma wordt hierbij betrokken dat zij weliswaar slecht ter been is, maar dat ze thans [zoon] - die twee straten verder woont - lopend bezoekt. [appellant] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat oma niet in staat is om lopend van en naar de bus- of tramhalte te gaan nabij haar eigen woning en de woning van [appellant]. Derhalve is evenmin aannemelijk gemaakt dat oma niet met het openbaar vervoer zou kunnen reizen naar de wijken IJsselmonde en Charlois. Dat hieraan kosten zijn verbonden, geeft geen grond voor een ander oordeel omdat het doel van de verlening van een urgentieverklaring is dat op korte termijn een noodsituatie wordt opgelost. Daarbij kan niet ieder mogelijk nadeel van een te bieden oplossing worden uitgesloten. Ware dit anders dan zou dit de urgentieverklaring dusdanig kunnen beperken dat het vrijwel onmogelijk wordt op korte termijn de noodsituatie op te lossen. Bij het vorenstaande oordeel betrekt de Afdeling voorts dat een beperking van de urgentieverklaring tot de deelgemeente Feijenoord niet de door [appellant] gewenste garantie biedt dat hij op zeer korte afstand van oma kan blijven wonen nu deze deelgemeente uiteraard groter is dan de twee straten waarin zij thans wonen. Derhalve vormt dit evenmin een garantie dat oma [zoon] in geval van een verhuizing lopend kan blijven bezoeken. Zoals onder meer volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2013 (in zaak nr. 201302213/1/V3) heeft de rechtbank voorts terecht geoordeeld dat de bestuursrechter gelet op artikel 3, eerste lid, van het IVRK dient te toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en of het bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande terecht geconcludeerd dat de SWUR zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen van [appellant].
3. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn bezwaar- en beroepsgronden slechts heeft herhaald en ingelast, overweegt de Afdeling dat het hoger beroep een niet nader gemotiveerde herhaling daarvan betreft. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank daarop ingegaan. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift noch ter zitting, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, redenen aangevoerd waarom de weerlegging daarvan in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, griffier.
w.g. Michiels w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016
559.