In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had op 18 augustus 2023 aan de eiser medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, zou eindigen op 4 september 2023. Eiser had hiertegen bezwaar gemaakt, en op 3 juli 2023 was het voornemen tot beëindiging van de tijdelijke bescherming kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de groep waartoe eiser behoort, te beëindigen. Dit oordeel is in lijn met een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank op 30 oktober 2023, waarin werd vastgesteld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. De beroepsgronden van eiser die gericht zijn tegen de beëindiging van de tijdelijke bescherming worden verworpen.
Daarnaast wordt het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op een terugkeerbesluit, vernietigd. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser gegrond is, omdat het terugkeerbesluit ten onrechte is genomen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen.