ECLI:NL:RBDHA:2023:18598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
NL23.25297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming van een Algerijnse asielzoeker in het kader van bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had op 18 augustus 2023 aan de eiser medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, zou eindigen op 4 september 2023. Eiser had hiertegen bezwaar gemaakt, en op 3 juli 2023 was het voornemen tot beëindiging van de tijdelijke bescherming kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de groep waartoe eiser behoort, te beëindigen. Dit oordeel is in lijn met een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank op 30 oktober 2023, waarin werd vastgesteld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. De beroepsgronden van eiser die gericht zijn tegen de beëindiging van de tijdelijke bescherming worden verworpen.

Daarnaast wordt het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op een terugkeerbesluit, vernietigd. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser gegrond is, omdat het terugkeerbesluit ten onrechte is genomen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25297

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , van Algerijnse nationaliteit, eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 18 augustus 2023 waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit) [2] , eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Op 3 juli 2023 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om de tijdelijke bescherming van eiser op 4 september 2023 te beëindigen. Eiser heeft zijn zienswijze ingebracht. Vervolgens is het besluit genomen, waartegen het beroep zich richt. Op 22 augustus 2022 is de door eiser ingediende asielaanvraag buiten behandeling gesteld.
1.2.
Het door eiser ingediende verzoek om voorlopige voorziening is op 2 september 2023 toegewezen (NL23.25298).
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Beëindiging tijdelijke bescherming
3. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat verweerder bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, (tussentijds) te beëindigen (hierna: de MK-uitspraak). [3] Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder en het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen dan in de MK-uitspraak. De rechtbank maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare. De beroepsgronden van eiser die zijn gericht tegen de beëindiging van de tijdelijke bescherming slagen niet.
Terugkeerbesluit
4. De rechtbank overweegt dat in het verweerschrift van 6 november 2023 is aangegeven dat het bestreden besluit ten onrechte is aangemerkt als een terugkeerbesluit, omdat ten tijde van het bestreden besluit nog niet was beslist op de aanvraag voor een asielvergunning. Verweerder heeft aangegeven dat het bestreden besluit wordt ingetrokken voor zover dat ziet op het terugkeerbesluit. Een besluit tot intrekking als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is niet genomen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op het terugkeerbesluit, gelet op wat hiervoor is overwogen moet worden vernietigd. De rechtbank verklaart het beroep van eiser daarom gegrond.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond, omdat ten onrechte een terugkeerbesluit is genomen. Dit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarin een terugkeerbesluit is genomen. Voor het overige is het beroep ongegrond en blijft het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat de tijdelijke bescherming van eiser wordt beëindigd.
6. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van de beroepschrift en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin een terugkeerbesluit is genomen en laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 30 oktober 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:16291).