In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Faber, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 6 november 2023 door de staatssecretaris was opgelegd. De staatssecretaris had de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef en het risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geoordeeld dat de maatregel van bewaring, het terugkeerbesluit en het inreisverbod rechtmatig zijn. De rechtbank heeft de gronden van de staatssecretaris, waaronder de stelling dat de eiser zich niet aan de voorwaarden van zijn visum heeft gehouden, als voldoende gemotiveerd beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat hij zich gedurende zijn verblijf niet heeft gehouden aan de geldende verplichtingen.
De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser tegen de opgelegde maatregel van bewaring en het inreisverbod beoordeeld, maar deze werden als onvoldoende weerlegd beschouwd. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.