Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraanse nationaliteit. Het minderjarige kind van eiseres is geboren op 2 augustus 2018. Eiseres heeft op 20 november 2022 haar asielaanvraag ondertekend en ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw.Volgens verweerder zijn de autoriteiten van België verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres omdat zij door België in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, dat geldig was van 23 maart 2022 tot 19 september 2022. Verweerder heeft een verzoek om overname gedaan op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening.Op 16 februari 2023 zijn de autoriteiten van België hiermee akkoord gegaan.
3. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De loopbrief in relatie tot het Mengesteab-arrest
4. Tussen partijen is eerst in geschil of België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres en haar minderjarige zoon.
5. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte haar asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen. Verweerder heeft immers te laat bij de Belgische autoriteiten een claimverzoek ingediend. Eiseres had zich namelijk al op 23 september 2022 aangemeld in [naam aan] . Zij heeft toen een zogeheten ‘loopbrief’ ontvangen en op dat moment heeft zij haar asielwens geuit. Vervolgens heeft zij op 20 november 2022 haar asielaanvraag ondertekend en ingediend. Uit het arrest Mengesteab van het Hof van Justitie van 26 juli 2017 volgt volgens eiseres dat het moment dat een vreemdeling zijn of haar asielwens uit, het asielverzoek moet worden geacht te zijn ingediend en niet op het moment van de formele indiening van het asielverzoek. Verweerder had gelet daarop vanaf 23 september 2022, het moment dat eiseres zich heeft aangemeld in [naam aan] en heeft verklaard asiel te wensen, drie maanden de tijd – en dus tot en met 23 december 2022 - om een claimverzoek in te dienen bij de Belgische autoriteiten. Nu verweerder dit pas op 8 februari 2023 heeft gedaan is verweerder daarmee te laat en handelt verweerder in strijd met artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres zich op 23 september 2022 heeft gemeld bij het aanmeldcentrum in [naam aan] , waar zij een loopbrief heeft ontvangen. Deze brief vermeldt de datum, de namen van de aanvragers, een nummer (maar geen V-nummer) en de geboortedatum van eiseres. Ook is er een ter plaatse genomen foto op gedrukt. Bij ‘soort aanvraag’ staat vermeld ‘eerste aanvraag’. Tussen partijen is in geschil of deze loopbrief geldt als bewijs dat eiseres om internationale bescherming heeft verzocht en dat gelet daarop de termijn als bedoeld in artikel 21, eerste lid van de Dublinverordening is aangevangen.
7. Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening kan de lidstaat waar een asielaanvraag is ingediend en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, die andere lidstaat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het asielverzoek om overname verzoeken. Voor de start van dit proces wordt verwezen naar artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening, waar is bepaald dat een asielaanvraag wordt geacht te zijn ingediend vanaf het moment waarop de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door de verzoeker ingediend formulier of een door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal hebben ontvangen.
8. Uit vaste jurisprudentievan de Afdeling volgt dat op grond van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening met de formele indiening van een verzoek om internationale bescherming door middel van een ‘daartoe geëigend formulier’ (in Nederland: het M35-H-formulier) de in de Dublinverordening vervatte termijnen aanvangen.
9. De vraag die nu door eiseres is opgeworpen is of de jurisprudentie van het Hof van Justitie in de zaak Mengesteab tot een ander oordeel zou moeten leiden. Het Hof van Justitie oordeelde in die zaak dat artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening zo moet worden uitgelegd dat “een verzoek om internationale bescherming wordt geacht te zijn ingediend wanneer een door een overheidsinstantie opgesteld document dat geldt als een bewijs dat een derdelander om internationale bescherming heeft verzocht, is ontvangen door de instantie die is belast met de uitvoering van de verplichtingen die uit genoemde verordening voorvloeien en in voorkomend geval ook wanneer alleen de belangrijkste inlichtingen in een dergelijk document, maar niet het document zelf of een afschrift daarvan, door die instantie zijn ontvangen.”
10. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de door het aanmeldcentrum [naam aan] uitgereikte loopbrief niet is op te vatten als een ‘door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal’ van een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. Zoals verweerder heeft toegelicht, is de loopbrief onderdeel van een logistiek proces bij de eerste aanmelding/voorregistratie van een vreemdeling in Nederland. Anders dan in de Duitse situatie zoals omgeschreven in het arrest Mengesteab is het document niet bedoeld om de bevoegde autoriteiten te informeren of om als bewijs te dienen dat er door de vreemdeling daadwerkelijk en met zekerheid is verzocht om internationale bescherming. Een verschil met het Duitse document is ook dat de loopbrief geen grondslag heeft in de wet- en regelgeving. De loopbrief wordt gebruikt om de vreemdeling door het proces van aanmelding te leiden. Pas op een later moment worden vingerafdrukken afgenomen, wordt een V-nummer verstrekt en wordt het M35-H formulier afgedrukt en ondertekend, waarmee de vreemdeling officieel asiel aanvraagt.
11. Gelet op het voorgaande is de Dublinprocedure aangevangen met de formele asielaanvraag, dus het ondertekenen van het M35-H-formulier op 20 november 2022. Nu Duitsland op 8 februari 2023 is verzocht om overname in het kader van de Dublinverordening, is dit verzoek binnen drie maanden en dus tijdig ingediend. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 10 en 17 van de Dublinverordening
12. Eiseres voert verder aan dat verweerder haar asielaanvraag op grond van artikel 10 dan wel artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen. De asielaanvraag van haar partner ( [naam partner 1] Khorsidian ) en tevens biologisch vader van haar zoon, is in Nederland wél in behandeling genomen. Eiseres heeft tijdens de procedure verklaard dat zij in Iran noodgedwongen heeft moeten scheiden van haar partner. Zij is vervolgens getrouwd met diens in België verblijvende broer ( [naam broer] ), zodat zij via die weg naar België kon vluchten. Zoals blijkt uit het door eiseres overgelegde aanmeldgehoor van haar partner heeft hij daarover gelijkluidend verklaard. Daarnaast heeft zij een verklaring overgelegd van de broer die deze uitleg eveneens bevestigt. Eiseres is enkel op papier getrouwd met de broer en zij onderhoudt nog immer een duurzame relatie met de vader van haar kind. Ook kan eiseres niet terug naar België omdat zij problemen heeft met de ex-partner van [naam broer] .
13. Eiseres voert daarnaast aan dat het in het belang van haar minderjarige zoon is om met beide ouders te kunnen opgroeien. Indien eiseres wordt overgedragen aan België heeft dit tot gevolg dat haar zoon wordt gescheiden van zijn vader, nu zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling is genomen. Eiseres beroept zich in dat verband op een uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2022.
14. Eiseres stelt tot slot dat overdracht aan België, vanwege haar medische problematiek, een ernstige verslechtering van haar gezondheidstoestand met zich meebrengt als bedoeld in het arrest C.K. van het Hof van Justitie van 16 februari 2017.Verweerder had daarom een medisch advies bij het BMAdienen op te vragen.
15. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen geslaagd beroep kan doen op artikel 10 van de Dublinverordening, nu haar gestelde partner [naam partner 1] Khorsidian geen gezinslid van haar is als bedoeld in artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. Eiseres is immers gehuwd met broer [naam broer] van die gestelde partner. Dat eiseres heeft verklaard dat zij dat huwelijk louter is aangegaan met het doel om Iran te ontvluchten, maakt nog niet dat zij daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat [naam partner 1] daadwerkelijk haar partner is met wie zij een duurzame relatie onderhoudt en dat hij aangemerkt moet worden als gezinslid als bedoeld in artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. Eiseres heeft ook niet met concrete stukken onderbouwd dat [naam partner 1] haar partner is, terwijl zij heeft verklaard met hem gehuwd te zijn geweest. De enkele verklaringen van haarzelf, haar gestelde partner [naam partner 1] en diens broer [naam broer] zijn onvoldoende om de relatie met [naam partner 1] genoegzaam en objectief te onderbouwen.
16. Verweerder heeft verder in redelijkheid geen toepassing hoeven geven aan zijn discretionaire bevoegdheid om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van de asielaanvraag van eiseres alsnog aan zich te trekken. Zoals in overweging 14 heeft eiseres de gestelde band tussen haar en haar gestelde partner niet aannemelijk gemaakt. Evenmin is gebleken dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind. Verweerder heeft in dat verband kunnen overwegen dat eiseres niet onderbouwd heeft dat de overdracht nadelige gevolgen voor het kind met zich meebrengt. Het kind zal tezamen met eiseres terugkeren naar België. Verder zal het kind in België ook naar school kunnen gaan. Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat het belang van het kind zich in zodanig zwaarwegende mate tegen overdracht naar België verzet dat verweerder van het besluit daartoe had moeten afzien.
17. Ook in de medische problemen van eiseres heeft verweerder geen bijzondere, individuele omstandigheden hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er namelijk vanuit worden gegaan dat de medische voorzieningen in België vergelijkbaar zijn met die in Nederland. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in haar geval niet zo is. Het beroep van eiseres op het arrest C.K. van het Hof van Justitie is evenmin doeltreffend. Uit de overgelegde medische informatie leidt de rechtbank namelijk niet af dat het te verwachten is dat de overdracht aan België zou leiden tot een ernstige verslechtering van de gezondheidssituatie van eiseres, waardoor sprake zou zijn van schending van artikel 3 van het EVRM.
18. In de stelling van eiseres dat zij in België een moeilijke tijd heeft gehad als gevolg van de ex-vriendin van [naam broer] heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiseres alsnog aan zich te trekken. Niet alleen heeft zij haar vrees niet concreet onderbouwd, ook is niet gebleken dat zij zich heeft gewend tot de Belgische autoriteiten in dit verband. Niet gebleken is dat de Belgische autoriteiten eiseres in het geval van voorkomende problemen niet kunnen of willen helpen.
19. Het afschrift van de volmacht van [naam broer] in verband met de echtscheiding in Iran laat de rechtbank buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde. Eiseres heeft dit stuk pas na de zitting, bij brief van 9 juni 2023 overgelegd, terwijl het onderzoek ter zitting enkel is geschorst om partijen nader in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de loopbrief in relatie tot het arrest Mengesteab.
20. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgrond dat ten aanzien van België niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege problemen met de opvangvoorzieningen in België, ingetrokken.
21. Verweerder heeft terecht de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, omdat België daarvoor verantwoordelijk is. Het beroep is ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.