ECLI:NL:RBDHA:2023:18451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
NL22.16092, NL23.8189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.E.M. Wilbers - Taselaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser afgewezen wegens ongeloofwaardigheid van bedreigingen door cult Black Aye Axe en mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser, die zijn aanvraag had ingediend op basis van bedreigingen door de gewelddadige cult Black Aye Axe en ervaringen van mensenhandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag heeft afgewezen, omdat de bedreigingen door de cult niet geloofwaardig werden geacht. De eiser had verklaard dat hij bedreigd werd door leden van de cult, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De staatssecretaris had terecht opgemerkt dat eiser geen documenten had overgelegd die zijn verhaal konden staven, zoals overlijdensakten van zijn familieleden of andere relevante bewijsstukken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zorgvuldig had gehandeld door de aanvraag af te wijzen en dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria te vrezen had voor de cult.

Daarnaast werd het relaas van de eiser over mensenhandel niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had gesteld dat er geen reële vrees voor mensenhandel bestond bij terugkeer naar Nigeria. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn oordeel dat de medische situatie van de eiser en de mogelijkheden voor noodzakelijke medische behandeling in Nigeria voldoende waren afgewogen. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag en het terugkeerbesluit in stand blijven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een schending van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zouden opleveren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.16092, NL23.8189

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. S. Inami).

Procesverloop

In de zaak met zaaknummer NL22.16092
Bij besluit van 21 juli 2022 (het bestreden besluit I) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond. Verder wordt aan eiser geen reguliere vergunning verleend. Eiser krijgt wel uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor de periode van 21 juli 2022 tot 21 januari 2023 in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw.
In de zaak met zaaknummer NL23.8189
Bij besluit van 22 november 2022 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris ambtshalve geweigerd krachtens artikel 64 van de Vw te bepalen dat uitzetting van eiser achterwege blijft.
Hiertegen heeft eiser bezwaar aangetekend.
Bij besluit van 17 februari 2023 (het bestreden besluit II) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Bij dit besluit is tevens een terugkeerbesluit opgelegd, gericht op vertrek naar Nigeria.
In beide zaken
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, A.K. Umar als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Overwegingen
In de zaak met zaaknummer NL22.16092
Inleiding
1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag - kort samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. Eiser kwam er achter dat zijn broer lid was van de gevaarlijke groepering cult Black Aye Axe. Zijn broer wilde er uit stappen en kreeg vervolgens bedreigende telefoontjes en berichten. Hij is samen met zijn broer naar de politie gegaan om aangifte te doen, maar zij werken samen met de cult. Op een dag was eiser samen met zijn moeder en broer thuis; zijn broer en moeder zijn neergeschoten en eiser is gevlucht. Na een tijdje werd eiser middels spraakberichten ook bedreigd door de groepering. Op 26 juni 2013 heeft eiser Nigeria illegaal verlaten en is in Libië terechtgekomen, waar hij slachtoffer is geworden van mensenhandel.
Het bestreden besluit I
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Bedreiging door gewelddadige cult Black Aye Axe men.
De staatssecretaris vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst (element 1) geloofwaardig.
De staatssecretaris acht de bedreiging door gewelddadige cult Black Aye Axe men (element 2) niet geloofwaardig. De staatsecretaris meent verder dat eiser geen verdragsvluchteling is als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Evenmin loopt eiser een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Hij komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser krijgt wel uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw voor de periode van 21 juli 2022 tot 21 januari 2023 in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw. Het besluit tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geldt daarom niet als terugkeerbesluit.
Oordeel rechtbank
Ontvankelijkheid beroep
3. Ter zitting voert de gemachtigde van eiser voor het eerst aan, onder verwijzing naar artikel 45, eerste lid, van de Vw, dat het bestreden besluit I onvolledig is en geen werking heeft omdat er geen terugkeerbesluit is opgelegd. Om die reden is het geen besluit dat gericht is op rechtsgevolg en dient het beroep niet-ontvankelijk verklaard te worden, aldus de gemachtigde van eiser. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het rechtsgevolg van het besluit is dat eiser geen verblijfsvergunning asiel en geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd krijgt en daarom illegaal verblijft op het grondgebied van Nederland als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder 2, van de Terugkeerrichtlijn. Weliswaar heeft het bij dit besluit aan eiser verleende uitstel van vertrek in afwachting van een ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 Vw tot gevolg dat eiser voor de duur van het verleende uitstel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw maar dit is geen vorm van verblijf waarmee aan de voorwaarden voor toegang tot, verblijf of vestiging in Nederland kan worden voldaan. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530, r.o 8-8.3. Eiser is dus ontvankelijk in zijn beroep.
4. Naar aanleiding van dit standpunt van eiser overweegt de rechtbank voorts dat uit artikel 45, eerste lid, van de Vw volgt dat de afwijzing van een asielaanvraag geldt als terugkeerbesluit. De rechtbank begrijpt het bestreden besluit I echter aldus dat verweerder zich in dit geval genoodzaakt heeft gezien om artikel 45, eerste lid, van de Vw buiten toepassing te laten, voor zover daarin impliciet is bepaald dat de afwijzing van de asielaanvraag en het nemen van het terugkeerbesluit gelijktijdig moeten plaatsvinden. In het bestreden besluit I is door de staatssecretaris verwezen naar de 'bijlage bewijs omtrent medische situatie van vreemdeling' van 1 juli 2022 van [persoon A] , verpleegkundig specialist bij het GGZ die namens eiser bij de zienswijze is overgelegd. Hieruit volgt dat eiser wordt behandeld voor angst-, psychotische- en traumaklachten. Eveneens staat vermeld dat de behandeling is aangevangen op 3 januari 2022 en dat onbekend is wanneer de behandeling is afgelopen. Op grond hiervan heeft de staatssecretaris voorlopig uitstel van vertrek verleend in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris hiermee voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat onderzoek naar de mogelijkheden van noodzakelijke medische behandeling van eiser in Nigeria nog moet plaatsvinden én hoe lang dit zal duren, zoals bedoeld is in de uitspraak van de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ro 17.1 en 27. Hoewel deze uitspraak van de Afdeling gaat over niet begeleide minderjarige asielzoekers en het onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst dat nog moet plaatsvinden, kan deze rechtspraak volgens de rechtbank ook in de situatie van eiser worden toegepast, nu in de zienswijze medische omstandigheden zijn aangevoerd waarnaar onderzoek moet plaatsvinden voordat een terugkeerbesluit kan worden genomen. Aan het bestreden besluit kleeft dus in zoverre geen gebrek dat aanleiding geeft voor vernietiging.
Bedreiging door gewelddadige cult Black Aye Axe men (element 2)
5. Eiser voert in beroep aan dat de staatssecretaris de bedreiging door de gewelddadige cult Black Aye Axe men ten onrechte ongeloofwaardig vindt. De staatssecretaris stelt zich ten onrechte op het standpunt dat eiser hierover summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Ook heeft de staatssecretaris ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij geen bewijs heeft overgelegd en heeft dit in negatieve zin in het geloofwaardigheidsoordeel betrokken.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. De staatssecretaris werpt niet ten onrechte aan eiser tegen dat hij geen enkel document (zoals een overlijdensakte van zijn moeder en zijn broer of enig bewijs van de bedreigingen) heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Voor zover eiser aanvoert dat zijn telefoon in Libië is afgepakt waardoor hij van de gestelde bedreigingen geen enkel bewijs kan overleggen, stelt de staatssecretaris niet ten onrechte dat niet is gebleken dat eiser hiervan aangifte heeft gedaan en ook niet is gebleken dat eiser andere inspanningen heeft verricht om het bewijs op zijn telefoon veilig te stellen. Dit komt voor rekening en risico van eiser. Uit de overweging in het voornemen dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas volgt, anders dan eiser heeft gesteld, niet dat volgens verweerder daarom van het asielrelaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan. Uit het voornemen en het bestreden besluit blijkt dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft gemaakt op basis van de verklaringen van eiser.
De staatssecretaris stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat eiser summiere verklaringen heeft afgelegd over de groepering. Zo heeft hij verklaard dat hij niet veel weet over deze cult en niet weet wat het doel is van de groepering, enkel dat het te maken heeft met geweld, met doden, roven en ontvoeringen (zie bijvoorbeeld pagina 14 verslag nader gehoor). Dat opmerking van eiser dat hij niet heeft durven doorvragen omdat zijn broer emotioneel was, heeft de staatssecretaris niet als een verschoonbare reden hoeven zien. Omdat eiser heeft gesteld dat hij zijn land heeft verlaten vanwege de problemen die zijn broer heeft ondervonden, mag van eiser worden verwacht dat hij hier meer informatie over zou hebben verzameld. Het betreft immers de kern van zijn asielrelaas. De staatssecretaris heeft verder eisers manier van handelen in het licht van zijn verklaringen niet aannemelijk en daarmee tegenstrijdig kunnen achten. Zo heeft hij eerst verklaard dat de politie samenwerkt met de groepering en dat zijn broer zelfs namen wist van politieagenten die daarmee samenwerken (pagina 23 verslag nader gehoor), maar is hij met zijn broer toch naar de politie gegaan om aangifte te doen.
Voorts merkt de staatssecretaris niet ten onrechte op dat eiser heeft verklaard dat eiser in juni 2013 uit Nigeria is vertrokken en dat hij daarna niet meer is bedreigd door de groepering. Inmiddels zijn dus bijna tien jaar verstreken en niet gebleken is dat eiser in die periode nog is bedreigd. Dit wordt door eiser ook niet weersproken. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de dreiging nu nog steeds actief zou zijn. Daarbij merkt de staatssecretaris terecht op dat eiser zijn dagelijks leven voort heeft kunnen zetten terwijl de groepering volgens hem over de hele wereld actief is.
5.2.
Gelet op al het voorgaande stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat niet kan worden gevolgd dat eiser bij terugkeer naar Nigeria te vrezen heeft voor de Black Aye Axe men cult. De beroepsgrond faalt.
Mensenhandel
6. Eiser voert verder in beroep aan dat de staatssecretaris zijn relaas over mensenhandel ten onrechte niet heeft beoordeeld in het asielrechtelijke kader. Daarnaast is ten onrechte alleen stilgestaan bij mogelijke represailles en is op geen enkele manier ingegaan op wat naar voren is gebracht over de medische situatie van eiser en de onmogelijkheden van opvang en kansen op re-integratie in de samenleving in Nigeria.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij terugkeer naar Nigeria sprake is van een reële vrees naar aanleiding van mensenhandel. Hierbij heeft de staatssecretaris terecht betrokken dat eiser zelf heeft verklaard dat de mensenhandelaren enkel weten wat de achternaam is van eiser en uit welke stad hij komt; meer gegevens hebben ze niet
.Eiser heeft bij de zienswijze een toestemmingsverklaring medische gegevens en een bewijs over zijn medische situatie heeft overgelegd. Verweerder heeft daarin terecht aanleiding gezien voor nader onderzoek in het kader van een ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 Vw en is daarom terecht in het bestreden besluit I niet inhoudelijk ingegaan op wat eiser in dat kader heeft aangevoerd.
In de zaak met zaaknummer NL23.8189
Doorzending beroepschrift
7. Ter zitting voert de gemachtigde van eiser voor het eerst aan dat het beroep in deze zaak aan de staatssecretaris moet worden doorgestuurd als bezwaarschrift omdat er pas in het bestreden besluit II een terugkeerbesluit is opgelegd en eiser daartegen geen bezwaar heeft kunnen maken. De rechtbank volgt dit standpunt niet. In het voornemen van 16 juni 2022 (in de zaak met zaaknummer NL22.16092) is door de staatssecretaris aangegeven dat er een terugkeerbesluit naar Nigeria opgelegd zal worden. Vervolgens is dat in het bestreden besluit I niet gedaan en is er een aparte artikel 64 van de Vw procedure opgestart. In het primaire besluit is door de staatssecretaris geen terugkeerbesluit opgelegd, maar in het bestreden besluit II wel. Het terugkeerbesluit loopt naar het oordeel van de rechtbank mee met de artikel 64 van de Vw procedure. Daarvoor is temeer aanleiding omdat de beslissing om geen uitstel van vertrek te verlenen pas aan de orde kan zijn als sprake is van een vertrekplicht: zie de onder 4 genoemde uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ro 8.2. Met het opleggen van het terugkeerbesluit in het bestreden besluit II is dat gebrek aan het primaire besluit hersteld. In het belang van concentratie van rechtsbescherming staat daarom ook tegen dit terugkeerbesluit het rechtsmiddel van beroep open (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9111).
Uitstel van vertrek
8. Eiser voert in beroep aan dat het bestreden besluit II per definitie strijdig is met het unierecht, nu er pas in dat besluit voor het eerst een terugkeerbesluit is opgelegd. Daarbij verwijst hij naar (m.n. r.o. 80 van) het Cannabis-arrest van het Hof van Justitie van de EU (ECLI:EU:C:2022:913) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 9 november 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:12304).
8.1.
De rechtbank stelt vast dat de mogelijkheid van noodzakelijke medische behandeling van eiser in Nigeria is afgewogen in het kader van de ambtshalve toets in de artikel 64 van de Vw procedure, waarna een terugkeerbesluit is opgelegd in het bestreden besluit II. De staatssecretaris heeft in het kader van het terugkeerbesluit ook getoetst aan artikel 8 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens, officieel Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en heeft niet ten onrechte geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die strijd met artikel 8 van het EVRM opleveren. Met deze werkwijze heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig gehandeld. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem maakt dat niet anders.
8.2.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris, anders dan eiser aanvoert, het terugkeerbesluit in het bestreden besluit II (en dus op een later moment) kunnen opleggen dan de afwijzing van de asielaanvraag.
9. De rechtbank stelt verder vast dat uit het advies van het Bureau Medische advisering (BMA) van 24 augustus 2022 onder meer volgt dat eiser onder voorwaarden in staat is om te reizen en dat de noodzakelijke medische behandeling in Nigeria aanwezig is. Anders dan eiser kennelijk meent, volgt uit r.o. 80 van het Cannabis-arrest niet dat verweerder bij voorbaat iedere twijfel over een dreigende artikel 4 van het EU Handvest dient weg te nemen maar elke gegronde twijfel daarover. Het is dus aan eiser om met feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat benodigde zorg voor hem niet beschikbaar en/of niet toegankelijk is in Nigeria waardoor getwijfeld kan worden aan het advies van BMA hierover. Bij brief van 30 september 2022 is eiser in de gelegenheid gesteld om dit aannemelijk te maken. Hij heeft hier niet op gereageerd. Dit komt voor zijn rekening en risico.
9.1.
Gelet op al het voorgaande heeft de staatssecretaris op goede gronden kunnen concluderen dat bij terugkeer naar Nigeria geen sprake is van schending van de artikelen 3 en 8 van het EVRM zodat eiser een vertrekplicht kan worden opgelegd en dat artikel 64 van de Vw niet van toepassing is op eiser. Voor zover eiser overigens nog een beroep doet op artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat dit geen verplichting scheppende bepaling betreft. Daarbij meent de staatssecretaris niet ten onrechte dat deze bepaling hier niet van toepassing is, nu eiser rechtmatig verblijf heeft in afwachting van zijn beroep in de asielprocedure.
In beide zaken
Conclusie
10. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de onderhavige zaken zorgvuldig heeft gehandeld door naar aanleiding van de bij de zienswijze overgelegde medische informatie bij het bestreden besluit I enkel te beslissen op de asielaanvraag en de beslissing over de vertrekplicht en de uitzetting aan te houden in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw en daarop bij afzonderlijk besluit te beslissen.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn en eiser geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers - Taselaar, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.W.F. van Deyzen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.