ECLI:NL:RBDHA:2023:18218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 6020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een gefingeerd dienstverband en recht op Ziektewet-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 oktober 2023, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 3 en 7 februari 2022, waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een Ziektewet-uitkering (ZW) vanaf 6 januari 2021 en dat eerder betaalde voorschotten teruggevorderd zouden worden. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband, waardoor eiseres niet als werknemer kon worden beschouwd en niet verzekerd was voor de ZW. De rechtbank baseert haar oordeel op een onderzoek dat is uitgevoerd naar het dienstverband van eiseres bij een eenmanszaak, die werd geleid door haar zoon. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk arbeid heeft verricht en dat de omstandigheden rondom het dienstverband niet voldoen aan de criteria voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6020

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.P.R.M. Dekker),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. H.M. van Gent).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 3 februari 2022 (het primaire besluit I) bepaald dat eiseres geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf
6 januari 2021. Bij besluit van 7 februari 2022 (het primaire besluit II) zijn de aan eiseres van 6 januari 2021 tot en met 7 november 2021 betaalde voorschotten ZW-uitkering (in totaal € 15.322,56) teruggevorderd. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar is bij het besluit van 24 augustus 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomenieraanieraan: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en door haar zoon [naam 1] . De gemachtigde van verweerder is, met kennisgeving van verhindering vooraf, niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres vanaf 6 januari 2021 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Hieruit volgt dat verweerder terecht de reeds betaalde ZW-uitkering over de periode van 6 januari 2021 tot en met
7 november 2021 heeft teruggevorderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5.1
Naar aanleiding van een ziekmelding op 2 januari 2021 van eiseres vanuit een dienstverband bij [bedrijfsnaam 1] , zijn bij besluit van 11 maart 2021 aan eiseres voorschotten ZW-uitkering toegekend vanaf 6 januari 2021. Verweerder geeft in dat besluit aan nog niet over alle benodigde gegevens te beschikken om een besluit te nemen met betrekking tot de ZW-uitkering. Naar aanleiding van een fraudemelding van 17 mei 2021 heeft verweerder de Directie Handhaving onderzoek laten doen naar het dienstverband van eiseres bij [bedrijfsnaam 1] in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 1 januari 2021. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van
15 december 2021 (onderzoeksrapport).
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het onderzoeksrapport volgt dat het voldoende aannemelijk is dat sprake is van een gefingeerd dienstverband van eiseres bij [bedrijfsnaam 1] - de eenmanszaak van [naam 2] ( [naam 2] ), een zoon van eiseres - van 1 oktober 2020 tot en met
1 januari 2021. Eiseres heeft geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat eiseres in die periode persoonlijk arbeid heeft verricht voor [bedrijfsnaam 1] . Daarmee wordt niet voldaan aan één van de drie criteria voor het aannemen van een (privaatrechtelijk) dienstverband. Eiseres kan daarom niet als verzekerde in de zin van de ZW worden aangemerkt en heeft geen recht op een ZW-uitkering vanaf 6 januari 2021.
7. Eiseres betoogt dat zij vanaf 6 januari 2021 recht heeft op een ZW-uitkering. Eiseres stelt dat het onderzoeksrapport onzorgvuldig tot stand is gekomen. De in het rapport genoemde omstandigheden kunnen de conclusie dat sprake is van een gefingeerd dienstverband niet dragen. Uit het feit dat de eigenaar van Kos bekabeling heeft verklaard dat [naam 2] zonder eiseres voor hem heeft gewerkt kan dit in ieder geval niet worden afgeleid. Eiseres was immers werkzaam in de tuinbouw. De onderzoeker heeft niet aan [naam 2] gevraagd voor welke opdrachtgevers eiseres heeft gewerkt. Ook kan een gefingeerd dienstverband niet worden aangenomen op grond van de geldopnames. De geldopnames zijn gedaan ten behoeve van de reparatie van de auto, waarvan een factuur van 15 januari 2021 is overgelegd. Het is verder aan verweerder om de ontbrekende gegevens te verzamelen, zoals facturen van de betreffende werkzaamheden. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de relatie tussen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] B.V. ( [bedrijfsnaam 2] ), van welk bedrijf [bedrijfsnaam 1] opdrachten krijgt. Verder is het gangbaar dat in een arbeidsovereenkomst met uitzendbeding opdrachtgevers niet worden genoemd. Eiseres heeft wel degelijk persoonlijk arbeid verricht voor [bedrijfsnaam 1] . Dit volgt uit het feit dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen eiseres en [bedrijfsnaam 1] , eiseres loon heeft ontvangen en [bedrijfsnaam 1] premies werknemersverzekeringen heeft afgedragen. In december 2020 heeft eiseres meer salaris genoten omdat [naam 2] met de inlener een hoger uurloon had bedongen. Eiseres is door haar ziekte (Alzheimer) cognitief beperkt en kan zich geen namen van bedrijven en/of collega’s herinneren. Van een gefingeerd dienstverband was geen sprake.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8.1
Op grond van vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (Raad) moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Bij de beantwoording van de vraag of een arbeidsverhouding is aan te merken als een arbeidsovereenkomst moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. Ook bij een arbeidsverhouding tussen partijen die tot elkaar in een familiebetrekking staan geldt als maatstaf voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding of gezegd kan worden dat degene die arbeid verricht aan gezag is onderworpen van de wederpartij. Van gezag zal sprake zijn als laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk. Het bestaan van een familierelatie is een element dat mede betrokken dient te worden in de beoordeling. Tot slot is de kwalificatie die partijen zelf aan hun rechtsverhouding hebben gegeven niet doorslaggevend. Het is aan de rechter om, met inachtneming van de hierboven weergegeven maatstaf, de verhouding tussen partijen al dan niet als arbeidsovereenkomst te kwalificeren.
8.2
Tussen partijen is in geschil of sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband. Volgens verweerder is dit het geval omdat aannemelijk is dat eiseres niet persoonlijk arbeid heeft verricht voor [bedrijfsnaam 1] . Daarmee is volgens verweerder niet voldaan aan één van de belangrijke kenmerken van een dienstbetrekking.
8.3
Bij een belastend besluit tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald, rust op verweerder de verplichting om niet alleen de feiten te stellen waarop hij het bestreden besluit doet steunen, maar ook – in geval van betwisting – die feiten aannemelijk te maken. [2] Gelet hierop moet verweerder feiten aandragen die aannemelijk maken dat eiseres niet persoonlijk arbeid heeft verricht voor [bedrijfsnaam 1] .
8.4
In het onderzoeksrapport is de volgende informatie opgenomen. In de uitzendovereenkomst tussen eiseres en [bedrijfsnaam 1] staat dat eiseres per 1 oktober 2020 is aangenomen voor de functie van tuinbouwmedewerkster voor 38 uur per week. Onder het kopje ‘Artikel 1: Dienstverband’ staan geen opdrachtgevers genoemd. [naam 2] heeft, ondanks het verzoek van de onderzoeker, geen facturen voor de opdrachtgevers (inleners) en/of voor [bedrijfsnaam 2] overgelegd. Ook is hij niet ingegaan op het verzoek om namen en contactgegevens van de inleners voor wie eiseres zou hebben gewerkt te verstrekken. Eiseres zelf kan zich niet herinneren bij welke bedrijven zij heeft gewerkt. [naam 2] heeft voor deze informatie verwezen naar het administratiekantoor [bedrijfsnaam 3] ( [bedrijfsnaam 3] ). [bedrijfsnaam 3] heeft aan de onderzoeker facturen van [bedrijfsnaam 1] aan [bedrijfsnaam 4] B.V. verstrekt. Dit betreft facturen voor bekabelingswerkzaamheden en deze werkzaamheden zijn alleen door [naam 2] verricht, niet door eiseres. [bedrijfsnaam 3] heeft geen facturen of urenlijsten overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat eiseres agrarisch werk heeft verricht in de periode van oktober 2020 tot en met januari 2021. Verder volgt uit de bankafschriften van de rekening van eiseres dat in de maand december een hoog bedrag aan salaris aan eiseres uitbetaald. Van de betreffende € 5.738 is € 2.301 verantwoord als zijnde ‘loon belast volgens tabel bijzondere beloningen’. Verder staan op de bankafschriften contante geldopnames op
31 oktober 2020 (€ 2.300), op 8 december 2020 (€ 800), op 5 januari 2021 (€ 1.500) en op
5 januari 2021 (€ 300). Het doel van de geldopnames is niet duidelijk. De door eiseres overlegde factuur met betrekking tot een reparatie van de auto (€ 1.700) verklaart niet het totale bedrag van deze opnames. Tot slot staat de bij de belastingdienst opgegeven omzet voor de omzetbelasting (€ 15.244) over de periode oktober tot en met december 2020 niet in verhouding tot de loonkosten van eiseres in diezelfde periode (€ 11.835).
8.5
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door verweerder naar de vraag of eiseres werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijfsnaam 1] voldoende aanknopingspunten bevat voor een ontkennend antwoord op die vraag. Waar nadere informatie nodig was, mocht verweerder dat aan eiseres en [naam 2] vragen. [naam 2] heeft verwezen naar [bedrijfsnaam 3] , maar [bedrijfsnaam 3] heeft geen enkele factuur verstrekt die ziet op door eiseres verrichte werkzaamheden in de tuinbouw. [naam 2] heeft ook geen gegevens overgelegd waaruit afgeleid kan worden dat eiseres dat werk wel heeft gedaan. [naam 2] heeft verklaard dat hij met eiseres naar verschillende bedrijven is gereden waar eiseres werkzaamheden heeft verricht, maar zowel eiseres als [naam 2] kunnen geen enkel bedrijf noemen. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat zij beiden zich geen enkel bedrijf kunnen herinneren. Verder is het feit dat de beschrijving door [naam 2] van de werkzaamheden van eiseres (uitsluitend werken met paprika’s) niet overeenkomt met die van eiseres (werken met paprika’s, rozen en kazen) relevant. [3] Tot slot zijn er terecht vraagtekens geplaatst bij het financiële aspect van het dienstverband (verhouding tussen de loonkosten en omzet, hoogte salaris, geldopnames). Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband, zodat eiseres uit dit dienstverband niet als werknemer kan worden beschouwd en niet verzekerd was voor de ZW.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 15 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:949.
2.CRvB 22 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1295.
3.CRvB 1 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6138.