Overwegingen
1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1982].
Grondslag van de maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel van bewaring niet tijdig heeft omgezet. Op de eerste dag van de bewaring waren er al indicaties dat eiser op grond van de Dublinverordening kon worden overgedragen. Verweerder heeft de maatregel van bewaring vervolgens pas op 11 oktober 2023 omgezet van artikel 59a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw naar artikel 59a, eerste lid, van de Vw.
3. De beroepsgrond slaagt niet. Een beroep op niet tijdige omzetting moet worden gedaan tegen de maatregel van bewaring waarvan wordt gesteld dat die ten onrechte te laat is omgezet. Dat is de maatregel van bewaring van 3 oktober 2023. Deze ligt niet ter toetsing
voor, zodat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of die maatregel van bewaring te laat is omgezet.1
Toestemming van het Openbaar Ministerie
4. Eiser voert aan dat verweerder voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring, of in ieder geval zo spoedig mogelijk na de inbewaringstelling toestemming had moeten vragen aan het Openbaar Ministerie (OM) om hem uit te zetten. Eiser verwijst hiertoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 1 mei 20232 en zittingsplaats Den Bosch van 17 juli 20233.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit vaste rechtspraak volgt dat het ontbreken van bezwaar van het OM een voorwaarde is voor de uitzetting en niet voor de inbewaringstelling.4 In het geval van eiser is nog geen uitzettingsdatum bekend. Verweerder hoefde dus niet voor de inbewaringstelling contact te zoeken met het OM. Overigens is dit in het geval van eiser wel gebeurd. Verweerder heeft ter zitting een brief getoond, waaruit blijkt dat op 5 oktober 2023 al toestemming is gevraagd aan het OM. Het OM heeft niet aangegeven bezwaar te hebben tegen de uitzetting. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat opnieuw toestemming gevraagd moet worden aan het OM, omdat sprake is van een nieuwe maatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
Uitreiking van de maatregel van bewaring
6. Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Bij de uitreiking van de maatregel van bewaring heeft verweerder hem niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring. In het gehoor voorafgaand aan de bewaring de gronden wel zijn benoemd, maar niet uitgelegd. Eiser was dus niet op de hoogte van de redenen van de bewaring.
7. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Verweerder heeft dus niet voldaan aan de eis genoemd in de laatste zin van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit levert weliswaar een schending op, maar deze schending leidt er niet direct toe dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Wel leidt de schending tot een belangenafweging.
De rechtbank overweegt dat het gaat om een relatief gering gebrek, omdat in het gehoor Voorafgaand aan de bewaring aan eiser – met behulp van een tolk in de Berber (Tarafit) taal
- is meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd. Aan eiser is vervolgens gevraagd of hij nog vragen heeft. Eiser heeft daarop geantwoord: “Nee heb ik niet, ik vond het een leuk gesprek met jou daar wil ik u voor bedanken.” De rechtbank leidt hieruit af dat eiser bij de uitreiking al op de hoogte was van de redenen van bewaring. Verder is van belang dat het risico bestaat dat eiser zich aan het
toezicht zal onttrekken (zie hierna onder 10). De rechtbank is daarom van oordeel dat het eerder genoemde gebrek niet maakt dat de bewaring onrechtmatig was, omdat de ernst van
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67. 3 NL23.19245 (niet gepubliceerd).
het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De gronden van de maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht naar Duitsland als bedoeld in de Dublinverordening. Verder is er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. De rechtbank oordeelt dat de zware grond onder 3b feitelijk juist is en voldoende gemotiveerd. Eiser verklaart dat hij ongeveer twee jaar geleden Nederland is gereisd. Eiser heeft zijn illegale verblijf destijds niet gemeld bij de korpschef. Verder heeft eiser de lichte grond onder 4c niet betwist. Ook deze grond is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser staat niet op een adres ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Daarom is er een risico dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken.
10. De gronden onder 3b en 4c zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Hieruit blijkt ook dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, omdat er geen risico is op onttrekking. Eiser is immers eerder ook naar Duitsland is vertrokken. Eiser wil ook nu zelfstandig terugkeren.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat eiser eerder zelf naar Duitsland is vertrokken, betekent niet dat er geen risico op onttrekking is. Eiser is namelijk weer teruggekomen naar Nederland, en heeft zich toen niet gemeld bij de autoriteiten. Verweerder hoefde in de verklaring van eiser dat hij zelf naar Duitsland wil vertrekken dus geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
13. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, gelet op het geconstateerde gebrek wat betreft artikel 5.3, eerste lid, van het Vb zoals hiervoor vermeld onder 7. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.