ECLI:NL:RBDHA:2023:18075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
NL23.27736 en NL23.27737
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening met betrekking tot medische situatie van minderjarige

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag en zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, afkomstig uit Jamaica, heeft samen met zijn minderjarige zoon asiel aangevraagd in Nederland, maar verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 11 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat, hoewel de handelswijze van verweerder in het voornemen niet getuigt van een zorgvuldige voorbereiding, dit gebrek in het bestreden besluit zelf is hersteld. De rechtbank concludeert dat verweerder geen onderzoek hoefde te doen naar de situatie in Spanje, aangezien Spanje het overnameverzoek heeft geaccepteerd en er geen concrete aanwijzingen zijn dat de situatie in Spanje niet veilig is. Eiser heeft niet aangetoond dat er een reëel risico bestaat op een onmenselijke behandeling in Spanje.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet in staat is gebleken om een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand van zijn zoon aan te tonen. De rechtbank stelt dat de medische voorzieningen in Spanje gelijkwaardig zijn aan die in Nederland en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht van eiser aan Spanje van onevenredige hardheid zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.27736 (beroep) en NL23.27737 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [v-nummer 1] ,
geboren op [datum 1] 1966
en zijn minderjarige kind

[kind] ,

V-nummer: [v-nummer 2] ,
geboren op [datum 2] 2012
nationaliteit van beiden: Jamaicaanse
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Beyik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag en zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 11 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
2. Eiser heeft Jamaica op 28 maart 2023 verlaten samen met zijn zoon, [kind] . Eiser en [kind] zijn met een Spaans visum geldig van 26 maart 2023 tot en met 17 april 2023, voor de duur van 8 dagen, naar Nederland gereisd. Eiser heeft in Nederland asiel aangevraagd voor hem en zijn zoon.
2.1
Verweerder heeft een overnameverzoek gedaan bij Spanje. De Spaanse autoriteiten hebben het verzoek in eerste instantie afgewezen, maar na een verzoek om een second opinion toch geaccepteerd.
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] , omdat Spanje hiervoor verantwoordelijk is. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening [2] . Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest [3] . Hierbij is van belang dat verweerder ten aanzien van Spanje uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Mocht eiser onverhoopt toch problemen ondervinden dan kan hij hierover klagen bij de Spaanse autoriteiten.
Is het voornemen voldoende gemotiveerd?
4. Allereerst voert de gemachtigde van eiser, kort samengevat, aan dat verweerder in het voornemen gebruikmaakt van een standaardtekst, waarbij de inhoud en de tekst niet toegespitst is op wat eiser in het Dublingehoor verklaard heeft. Dit betekent dat er pas bij een beschikking een eerste standpunt door verweerder wordt ingenomen, waardoor een vreemdeling genoodzaakt is om rechtsmiddelen aan te wenden voordat zijn standpunten inhoudelijk kunnen worden besproken. Op deze wijze wordt de vreemdeling een instantie ontnomen.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat, indien al geoordeeld zou moeten worden dat de genoemde handelswijze van verweerder in het voornemen niet getuigt van een zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit, dit gebrek in het bestreden besluit zelf is hersteld. Daarin is immers, anders dan in het voornemen, wel uitvoerig ingegaan op de zienswijze en de redenen van eiser dat hij niet overgedragen zou kunnen worden naar Spanje. Daar komt bij dat eiser in het gehoor geen bezwaren tegen een overdracht aan Spanje kenbaar heeft gemaakt. Hij heeft pas in de zienswijze de gezondheidstoestand van [kind] benoemd. Hier had verweerder in het voornemen daarom niet op kunnen reageren. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder onderzoek moeten doen naar situatie in Spanje?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen onderzoek hoefde te doen naar de situatie in Spanje. De rechtbank stelt allereerst vast dat Spanje het overnameverzoek heeft geaccepteerd. Er ligt dus een claimakkoord waarmee de Spaanse autoriteiten garanderen om de asielaanvraag van eiser in overeenstemming met de internationale richtlijnen te behandelen. Hierbij is ook van belang dat verweerder ten aanzien van Spanje in beginsel uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er zijn geen concrete aanknopingspunten die erop wijzen dat dit in het onderhavige geval niet zo is. Ook zijn er geen omstandigheden naar voren gebracht die wijzen op een situatie als bedoeld in het arrest M.S.S. [4] . Gelet hierop hoefde verweerder geen aanleiding te zien om onderzoek te doen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder BMA-onderzoek moeten doen?
6. [kind] heeft epilepsie en cerebrale parese (floppiness). Eiser voert aan dat, gelet hierop, de overdracht in strijd is met het arrest C.K. [5] en dat verweerder daarom BMA [6] had moeten opdragen onderzoek te doen. Hierbij verwijst eiser naar de uitspraken van de Afdeling [7] van 3 november 2017 [8] .
6.1
De rechtbank oordeelt als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 21 december 2018 [9] en 3 november 2017, volgt uit het arrest C.K. dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een vreemdeling met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf bezien een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. Vervolgens moet verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.
6.1.1
De bewijslast om de aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand aan te tonen ligt dus bij eiser. Eiser is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van [kind] gezondheidstoestand aan te tonen, zodat verweerder – anders dan eiser stelt – niet gehouden was het BMA om advies te vragen. Hoewel niet in geschil is dat [kind] medische problemen heeft waarvoor hij ook behandeld wordt, is niet gebleken dat die problemen dusdanig zijn dat er een risico bestaat dat de overdracht in zijn geval leidt tot een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Getuigt een overdracht van onevenredige hardheid?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich met betrekking tot de medische situatie in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van eiser aan Spanje van een onevenredige hardheid zou getuigen. Het uitgangspunt is dat de medische voorzieningen in Spanje gelijkwaardig kunnen worden verondersteld aan die in Nederland, zodat Spanje in staat moet worden geacht de medische problemen van [kind] adequaat te behandelen. Er zijn geen aanwijzingen dat [kind] specialistische zorg nodig heeft waarbij Nederland het meest aangewezen land is om hen te behandelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de benodigde medische zorg in Spanje voor [kind] niet beschikbaar is of ontoereikend zal zijn. Niet is gebleken dat bij gebreken in de medische zorg, geen klacht mogelijk zou zijn bij de autoriteiten in Spanje. De rechtbank overweegt verder dat eventuele medische informatie voorafgaand aan de overdracht zal worden gecommuniceerd aan de autoriteiten van Spanje. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval niet is gebleken van een uniek feitencomplex of van een bijzonder samenstel van factoren waar de toepasselijke wet- en regelgeving niet in heeft voorzien. Een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening slaagt daarom niet.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met belangen van het kind?
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen van [kind] voldoende heeft meegewogen. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat het in belang van het kind is dat het bij zijn ouders blijft. Dit geldt te meer in de situatie van [kind] , nu uit het overgelegde patiëntdossier volgt dat eiser [kind] zelf verzorgt en in eerste instantie geen hulp heeft geaccepteerd. Ook stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de waarborgen van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind ook zijn vervat in de Dublinverordening. Gelet op deze motivering is de rechtbank van oordeel dat verweerder het belang van het kind voldoende heeft meegewogen en dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat het belang van [kind] niet geschaad is. Eisers verwijzing naar de Afdelingsuitspraken van 24 april 2023 [10] en 24 februari 2022 [11] maakt dit niet anders, omdat in deze uitspraken uitgebreid was onderbouwd wat de invloed van de overdracht zou zijn op het kind. Dat is in de onderhavige zaak niet gebeurd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
10. Gezien deze beslissing over het beroep van eiser, is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
5.ECLI:EU:C:2017:127.
6.Bureau Medische Advisering.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.ECLI:NL:2023:1566.