ECLI:NL:RBDHA:2023:1805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
NL22.25492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Poolse journalist niet-ontvankelijk verklaard; rechtbank oordeelt dat besluit onzorgvuldig is voorbereid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Poolse journalist, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaard zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft volstaan met het overnemen van het oordeel van de overleveringsrechter zonder een eigen zorgvuldige beoordeling te maken van de situatie van de eiser. De eiser heeft gesteld dat hij politiek gemotiveerd wordt vervolgd in Polen vanwege zijn journalistieke activiteiten en dat hij een reëel risico loopt op schending van zijn rechten bij terugkeer naar Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende is ingegaan op de door de eiser overgelegde stukken en dat er geen nader gehoor heeft plaatsgevonden, wat de besluitvorming onzorgvuldig maakt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van de eiser heeft toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25492

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen).

ProcesverloopIn het besluit van 7 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De achtergrond van het geschil
1. Eiser is geboren op [datum] 1976 en heeft de Poolse nationaliteit. Hij heeft op 2 december 2020 in Nederland een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser verspreidt als journalist berichten die de Poolse PiS-regering onwelgevallig vinden. Daarom wordt hij geconfronteerd met politiek gemotiveerd strafrechtelijke vervolging, zo stelt eiser. Dit zou al spelen sinds 2002. Eiser heeft op 13 december 2020 zijn asielaanvraag schriftelijk nader toegelicht. Op 14 december 2020 heeft een aanmeldgehoor in de asielprocedure plaatsgevonden.
1.1
Op 8 januari 2021 heeft de officier van justitie bij de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam een vordering op grond van artikel 23 van de Overleveringswet ontvangen. Deze vordering betrof het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel. Het aanhoudingsbevel was op 1 december 2020 door the Regional Court in Lublin, Polen ingediend en strekte tot de aanhouding en overlevering van eiser aan Polen. De rechtbank Amsterdam heeft op 25 mei 2021 [1] uitspraak gedaan in de overleveringsprocedure en heeft de overlevering van eiser toegestaan voor een deel van de strafbare feiten waarvoor overlevering was gevraagd.
1.2
Op 1 juni 2021 is eiser door het Openbaar Ministerie geïnformeerd dat de overlevering aan de Poolse autoriteiten zal plaatsvinden op 2 juni 2021 omstreeks 13.00 uur op Luchthaven Schiphol. In reactie hierop heeft eiser het Openbaar Ministerie per e-mail verzocht af te zien van de feitelijke overdracht in verband met het aanhangig zijn van een asielprocedure. Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding hiervan op dezelfde dag per e-mail laten weten niet voornemens te zijn af te zien van de feitelijke overlevering in verband met de asielprocedure en heeft daarbij gesteld dat dit het gebruikelijke standpunt van het Openbaar Ministerie is in vergelijkbare gevallen.
1.3
Per e-mail van 1 juni 2021 heeft een medewerker van de IND [2] aan de gemachtigde van eiser bericht dat het nader gehoor naar aanleiding van de asielprocedure zal plaatsvinden op 7 juni 2021. In het besluit van 1 juni 2021 heeft verweerder naar aanleiding van eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel bepaald dat eiser de behandeling van zijn asielaanvraag hier in Nederland niet mag afwachten. Volgens verweerder is artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 van toepassing, waarin is bepaald dat het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot gevolg heeft dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij de vreemdeling die de aanvraag heeft ingediend, wordt overgeleverd of uitgeleverd hetzij aan een andere lidstaat uit hoofde van verplichtingen overeenkomstig een Europees aanhoudingsbevel of anderszins, hetzij aan internationale strafhoven of tribunalen.
1.4
Op 2 juni 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 juni 2021. Op 2 juni 2021 heeft eiser ook bij de civiele kort geding rechter van de rechtbank Den Haag verzocht om de feitelijke overlevering aan Polen uit te stellen tot onherroepelijk op zijn asielaanvraag is beslist. Deze vordering is bij vonnis van 2 juni 2021 [3] afgewezen. Eiser is op 2 juni 2021 overgeleverd aan de Poolse autoriteiten.
1.5
Op 26 juli 2021 heeft verweerder in de asielprocedure het voornemen uitgebracht om de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk te verklaren op grond van Protocol nr. 24 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna: het Protocol (nr. 24)).
1.6
De voorzieningenrechter heeft eisers verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen op 7 september 2022 [4] . De voorzieningenrechter heeft geen voorlopige voorziening toegewezen, omdat eiser niet kon bereiken wat hem voor ogen stond, namelijk dat verweerder hem terughaalde naar Nederland. Daarom was er geen sprake van spoedeisend belang bij het treffen van de voorlopige voorziening.
Verweerders besluit
2. Verweerder heeft het voornemen om de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk te verklaren gehandhaafd en het bezwaar van eiser hiertegen kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder beoordeelt de aanvraag niet inhoudelijk op inwilligbaarheid op grond van het Protocol (nr. 24), omdat eiser de Poolse nationaliteit heeft en daarmee een burger van de Europese Unie (EU) is. Een vreemdeling met een EU-nationaliteit komt in Nederland niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ondanks dat in dit geval sprake is van een omstandigheid als bedoeld in onderdeel b van het Protocol aangezien de Europese Commissie een aantal inbreukprocedures jegens Polen aanhangig heeft gemaakt, brengt deze omstandigheid niet per definitie met zich mee dat de aanvraag van eiser inhoudelijk behandeld moet worden.
2.1
Alhoewel in Polen in zijn algemeenheid sprake is van systematische gebreken ten aanzien van de rechtstaat, heeft eiser volgens verweerder onvoldoende aangetoond dat er bij hem persoonlijk sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het gevaar bestaat van schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het EU Handvest [5] gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces. Volgens verweerder kan er in het algemeenheid nog gesproken worden van onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht in strafrechtelijke procedures en wordt er geen melding gemaakt van politieke gevangenen. Omdat volgens verweerder de asielmotieven van eiser nagenoeg geheel samen vallen met hetgeen centraal heeft gestaan in de uitleveringsprocedure en de rechtbank een op de specifieke situatie van eiser toegespitste beoordeling heeft verricht, volgt niet dat eiser in Polen geen eerlijk proces zal krijgen. Ook kan eiser in het geval van een (strafrechtelijke) detentie in Polen bij slechte omstandigheden klagen bij de Poolse autoriteiten of de Ombudsman, aldus verweerder.
De beroepsgronden
3. Eiser voert, kort samengevat, aan dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig is omdat uit het bestreden besluit niet op te maken valt welke (nadere) stukken die na de zienswijze zijn ingediend, zijn betrokken in de besluitvorming. Ook vindt eiser het onzorgvuldig dat hij niet nader is gehoord. Eiser valt onder de uitzonderingssituatie van sub b van het Protocol (nr. 24) omdat er een grote hoeveelheid strafzaken gelijktijdig en achtereenvolgens worden gevoerd waardoor politieke vervolging niet valt uit te sluiten en er een causaal verband bestaat tussen de strafrechtelijke vervolging en het uitbrengen van artikelen over politieke corruptie door eiser. Gelet op alle omstandigheden kan in het geval van eiser niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen uitgegaan worden en heeft verweerder eisers asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wat is het beoordelingskader in deze procedure?
5. Op grond van het Protocol (nr. 24) beschouwen de lidstaten elkaar als veilige landen van oorsprong voor alle juridische en praktische doeleinden in verband met asielzaken. Daaraan ligt het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten grondslag. Uit het Protocol (nr. 24) volgt verder dat verweerder een asielaanvraag slechts ontvankelijk kan verklaren, indien sprake is van één van de in het Protocol bepaalde gevallen. Het betreft situaties waarin niet langer op voorhand wordt aangenomen dat een lidstaat kan worden beschouwd als een veilig land.
5.1
Vaststaat dat eiser een onderdaan is van een van de lidstaten van de Europese Unie, namelijk Polen. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of verweerder eisers asielaanvraag ontvankelijk kan verklaren op grond sub b van het Protocol (nr. 24). Hiervan is sprake indien de in artikel 7, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie bedoelde procedure op gang is gebracht en totdat de Raad een besluit heeft genomen over de lidstaat waarvan de aanvrager onderdaan is.
5.2
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het Protocol lidstaten de ruimte geeft om een asielaanvraag ook na aanvang van een artikel 7-procedure niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder heeft daarbij een zekere beoordelingsruimte en de rechter is bij een beroep op het Protocol (nr. 24) gehouden te toetsen of verweerder niet buiten deze beoordelingsruimte is getreden. [6] Uit deze rechtspraak volgt verder dat het starten van een artikel 7-procedure alleen in uitzonderlijke gevallen aanleiding kan geven om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.3
In het geval van eiser ligt daarom de vraag voor of hij aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Polen in zijn algemeenheid zodanig is dat hij bij terugkeer, als Poolse staatsburger, een reëel risico loopt terecht te komen in een situatie die strijdig is met artikel 4 van het EU Handvest en dat verweerder daarom ten opzichte van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, dan wel dat hij anderszins in het concrete geval van eiser van overdracht aan Polen moet afzien.
Heeft verweerder de door eiser overgelegde stukken voldoende in de besluitvorming betrokken?
6. De rechtbank stelt vast dat eiser in de zienswijze ter onderbouwing van zijn asielaanvraag heeft verwezen naar de volgende stukken :
- www.gazetastonoga.eu;
- overzicht en beschrijving van alle gebeurtenissen in het kader van de (strafrechtelijke) vervolging van eiser in de brief van 4 december 2020;
- het UNHCR Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status and Guidelines on International Protection van februari 2019;
- processtukken uit de IRK procedure tegen de EABs [7] , het Kort Geding feitelijke overlevering en het artikel 3.1 Vb besluit;
- overgelegde overzichten van alle procedures en van de oproepingen door het Poolse OM, rechtbanken en politie tot 28 oktober 2020;
- Country Report 2020 van US Department of State;
- 2021 Rule of Law Report, Country Chapter on the rule of law situation in Poland, van de Europese Commissie (SWD (2021) 722 final);
- Annual report on political rights and civil liberties in 2020 – Poland van Freedom House;
- rapport ‘Poland – Nations in Transit (2021) van Freedom House;
- Report on Poland – Events of 2020 van Human Rights Watch;
- nieuwsartikel van BalkanInsight, Poland’s Ruling Party Abuses Insult and Defamation Laws door Claudia Ciobanu van 27 april 2021;
- Jaarlijkse rapport van Freedom House over 2020;
- het FRA Fundamental Rights Report 2021 van juni 2021;
- Report on Poland 2020 van Amnesty International;
- rapport van de CPT van 28 oktober 2020 (CPT/Inf (2020) 31);
- Court Watch Poland Foundation, Current practice of applying pre-trial detention in Poland. Report from empirical research (2019).
6.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht heeft gesteld dat de stukken die hij heeft overgelegd niet kenbaar in de besluitvorming zijn betrokken door verweerder. Weliswaar heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit is gedaan, maar deze enkele stelling is onvoldoende. Ook de stelling in het bestreden besluit dat de door eiser overgelegde bronnen de algemene situatie in Polen betreffen en uit geen van de bronnen waarnaar eiser verwijst blijkt dat eiser hier persoonlijk slachtoffer van is geworden, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Verweerder heeft hiermee niet kenbaar in de motivering betrokken waarom dit uit de door eiser overgelegde stukken niet volgt. Niet alle door eiser overlegde informatie is van algemene aard. Zo heeft eiser overzichten van alle procedures en van de oproepingen door het Poolse OM, rechtbanken en politie tot 28 oktober 2020 overgelegd en een overzicht en een beschrijving van alle gebeurtenissen in het kader van de (strafrechtelijke) vervolging van eiser. Verweerder is hier inhoudelijk niet op ingegaan.
6.2
De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat eiser niet nader is gehoord, terwijl er wel een nader gehoor gepland stond. Ter zitting is aan verweerder gevraagd waarom het geplande nader gehoor niet meer heeft plaatsgevonden. Verweerder kon hier echter geen reden voor geven. Verweerder stelt zich slechts op het standpunt dat het gehoor EU-onderdaan dat heeft plaatsgevonden uitgebreid is geweest, maar verweerder onderkent daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet dat na het gehoor een groot aantal stukken door eiser zijn overgelegd en dat deze niet zijn betrokken in de besluitvorming. Daar komt bij dat eiser in het gehoor EU-onderdaan duidelijk heeft aangegeven dat hij nog lang niet klaar was met verklaren. Het gehoor moest echter worden afgerond, omdat de tolk andere verplichtingen had.
Hoe verhoudt het oordeel van de overleveringsrechter zich tot deze procedure?
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de asielmotieven van eiser nagenoeg geheel samen vallen met hetgeen centraal heeft gestaan in de overleveringsprocedure. De rechtbank stelt vast dat de overleveringsrechter daarover in de uitspraak van 25 mei 2021 het volgende heeft gesteld:
“De verdediging heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat alle aangevoerde argumenten van belang zijn bij zowel verweer A als B. De politieke achtergronden van de opgeëiste persoon en het uitvaardigen van de aan de orde zijnde EAB’s zijn toegelicht, de kritische houding van de opgeëiste persoon ten opzichte van de staat, de Poolse regering, het gevangeniswezen, de politie en de Rooms Katholieke Kerk en de rollen van de opgeëiste persoon in verschillende door hem genoemde schandalen. Tevens is aangevoerd dat er sprake is en is geweest van stelselmatige vervolgingen – waarbij het de opgeëiste persoon onmogelijk werd gemaakt zich adequaat te kunnen verdedigen –, van politiek ingegeven vervolgingen en van een onrechtmatige behandeling van de opgeëiste persoon tijdens deze vervolgingen.”
7.1
Volgens de overleveringsrechter zien de gevoerde verweren en in de overleveringsprocedure overgelegde producties op de algemene – zorgelijke – situatie ten aanzien van de rechtstaat in Polen. Ondanks dat er in Polen sprake is van systematische gebreken, die negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van alle gerechten, staat dit naar het oordeel van de overleveringsrechter niet in de weg van overlevering. Naast de systematische gebreken zijn er geen gegevens voorhanden die er toe leiden dat de autoriteit die het EAB heeft uitgevaardigd niet als uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan worden beschouwd.
7.2
De overleveringsrechter heeft vervolgens beoordeeld of er, gelet op de persoonlijke situatie van eiser, sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het gevaar bestaat van schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het EU Handvest gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht. Die vraag heeft de overleveringsrechter ontkennend beantwoord, waarbij wederom werd geoordeeld dat veel van de aangevoerde argumenten en overgelegde procedures zien op de algemene – zorgelijke – situatie ten aanzien van de rechtstaat in Polen. Volgens de overleveringsrechter duiden de door eiser overgelegde producties weliswaar op een verstoorde verhouding tussen hem en de huidige Poolse PiS-regering, maar duiden die niet op druk vanuit die regering op de tegen eiser aanhangig gemaakte procedures.
7.3
De overleveringsrechter concludeert in haar uitspraak het volgende:
“De rechtbank concludeert dat de aangevoerde omstandigheden, ieder voor zich en ook in samenhang bezien, geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden opleveren op grond waarvan een reëel gevaar bestaat van schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat, als de opgeëiste persoon aan Polen wordt overgeleverd. Er is geen aanleiding om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot het in behandeling nemen van de zeven EAB’s en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW is in geen van de zaken van toepassing.”
7.4
De rechtbank stelt vast dat verweerder erkent dat het toetsingskader van de overleveringsrechter verschilt met die van verweerder. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat rekening wordt gehouden met de persoonlijke situatie van de persoon, de aard van het betrokken strafbare feit en de feitelijke context waarin het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd. De beoordeling door de overleveringsrechter is daarom volgens verweerder indringend en kan gelet op het onderwerp in het kader van de asielprocedure ten volle worden betrokken bij de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag.
7.5
De rechtbank overweegt dat deze wijze van motiveren van het besluit niet volstaat omdat verweerder op een zorgvuldige wijze een eigen beoordeling dient te maken van de vraag of, gelet op het relaas van eiser en de algemene informatie waar hij een beroep op doet, in het concrete geval van eiser ten aanzien van Polen onverkort van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat de lidstaten van de EU, in dit geval Polen, de verplichtingen uit hoofde van artikel 3 van het EVRM [8] en artikel 4 van het EU Handvest naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat Polen na terugkeer van eiser zijn internationale verplichtingen jegens hem niet zal nakomen. Eiser heeft aangevoerd dat in zijn geval hier geen sprake van is. Verweerder is hier niet inhoudelijk op ingegaan in zijn besluitvorming.
7.6
De rechtbank stelt vast dat de overleveringsrechter niet aan artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM heeft getoetst of geoordeeld of ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Verweerder heeft daarom niet kunnen volstaan met het overnemen van het oordeel van de overleveringskamer. De enkele stelling van verweerder ter zitting dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij terecht zal komen in een situatie in strijd met artikel 4 van het EU Handvest is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft immers (zie onder 6) onvoldoende de door eiser overlegde stukken in de besluitvorming betrokken en heeft eiser niet in de gelegenheid gesteld om nader te worden gehoord over zijn gestelde vrees.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven voor nu geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat dit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zestien weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr.N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3.C /09/612835 / KG ZA 21-518.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:282.
7.Europees aanhoudingsbevel.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.