ECLI:NL:RBDHA:2023:18033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
NL21.16474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die een opvolgende asielaanvraag had ingediend, had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag als kennelijk ongegrond had afgewezen. De rechtbank heeft het beroep behandeld en vastgesteld dat het besluit van 13 oktober 2021 door de staatssecretaris was ingetrokken. Hierdoor was er geen procesbelang meer voor het beroep tegen dit besluit, en werd het beroep in dat opzicht niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de staatssecretaris niet tijdig had beslist op de asielaanvraag van eiser. Eiser had zijn aanvraag op 1 augustus 2018 ingediend, en de rechtbank had eerder in een uitspraak van 10 augustus 2020 bepaald dat de staatssecretaris opnieuw op deze aanvraag moest beslissen. De beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven door de Vreemdelingenwet, was inmiddels verstreken zonder dat er een nieuw besluit was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit en vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens werd er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiser werd ook in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 1.674. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16474

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2021 heeft verweerder eisers opvolgende asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak met nummer NL21.16475, op 14 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Eisers toenmalige gemachtigde mr. G. van Reemst heeft via een beeldverbinding aan de zitting deelgenomen. Als tolk is verschenen N. Fictoor-Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Jalouqa. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Op 2 juni 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en meegedeeld dat de behandeling van het beroep is overgenomen door mr. J.F.I. Sinack.
Op 29 juni 2022 heeft de rechtbank de zaak aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie over het begrip ‘politieke overtuiging’ in de zaak met nummer C-151/22.
Bij berichten in het digitale dossier van 5 oktober 2023 heeft de rechtbank partijen verzocht om te reageren op het arrest van 21 september 2023 in de zaak met nummer C-151/22.
Op 18 oktober 2023 heeft verweerder meegedeeld het besluit van 13 oktober 2021 te hebben ingetrokken.
Op 8 november 2023 heeft eiser meegedeeld het beroep te willen aanmerken als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak buiten zitting.

Overwegingen

1. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiser met het beroep niet langer in een gunstiger positie kan geraken voor zover dat betrekking heeft op het besluit van 13 oktober 2021. Dat besluit is namelijk door verweerder ingetrokken. In zoverre dient het beroep wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2. Eiser heeft op 1 augustus 2018 zijn opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 augustus 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7958, is een eerder besluit op deze aanvraag vernietigd en is verweerder opgedragen om opnieuw op deze aanvraag te beslissen. Daarbij heeft de rechtbank niet uitdrukkelijk een termijn gesteld. Volgens vaste jurisprudentie brengt dit met zich dat het nieuwe besluit diende te worden genomen binnen de termijn die gold voor het nemen van het vernietigde besluit.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. Verweerder heeft op 18 oktober 2023 het besluit van 13 oktober 2021 ingetrokken zonder te voorzien in een nieuw besluit. Op dat moment waren er meer dan zes maanden verstreken sinds de voornoemde uitspraak van 10 augustus 2020. Volgens vaste jurisprudentie kan in een dergelijk geval niet van de indiener worden gevergd om het bestuursorgaan eerst in gebreke te stellen. Het beroep dient, voor zover dit betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit, gegrond te worden verklaard.
4. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen om een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld in haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, stelt de rechter een nadere termijn die noch onnodig lang noch onrealistisch kort is.
5. In dit geval stelt de rechtbank voorop dat een asielverzoek op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Richtlijn 2013/32/EU (herziene asielprocedurerichtlijn) uiterlijk binnen een termijn van 21 maanden moet zijn afgerond. Deze termijn is in het geval van eiser verstreken. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om binnen een termijn van twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op eisers asielaanvraag.
6. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
7. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep, voor zover dat betrekking heeft op het besluit van 13 oktober 2021, niet-ontvankelijk;
 verklaart het beroep, voor zover dat betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit, gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 bepaalt dat verweerder uiterlijk twee weken na de datum van bekendmaking van deze uitspraak een beslissing neemt op de asielaanvraag van eiser;
 bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- (honderd euro) aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,- (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.