ECLI:NL:RBDHA:2023:18022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
NL23.14746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrond beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres op 16 mei 2023 een beroepschrift ingediend tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig een beslissing heeft genomen op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Verweerder stelde in zijn verweerschrift dat eiseres geen beroepsgronden had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende gronden had gepresenteerd, waaronder een ingebrekestelling van 22 oktober 2022. De rechtbank concludeerde dat het beroep ontvankelijk was en kennelijk gegrond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen een besluit moet nemen, maar deze termijn was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken en heeft een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 en moet hij het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14746

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L. Raijmakers).

Procesverloop

Eiseres heeft op 16 mei 2023 een beroepschrift ingediend
Verweerder heeft in reactie hierop op 19 mei 2023 stukken overgelegd en op 7 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift primair op het standpunt dat eiseres geen beroepsgronden heeft ingediend en dat het beroep om die reden niet ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank volgt dit niet. Op grond van artikel 6:5 van de Awb moet de indiener van een beroepschrift de gronden van het beroep meedelen. Eiseres heeft in reactie op het verweer, bij bericht van 8 juni 2023, alsnog meegedeeld dat hij verweerder in gebreke heeft gesteld en dat verweerder in verzuim is. Uit deze – weliswaar summiere – reactie en de door verweerder in reactie op het inleidende beroepschrift ingediende ingebrekestelling, moet worden afgeleid dat eiseres stelt dat verweerder niet tijdig een beslissing heeft genomen op de in die gebrekestelling genoemde aanvraag van 11 april 2022. Hiermee is de reden voor het instellen van beroep voldoende onderbouwd.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Het beroep is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de voor eiseres door [naam referent] (referent) ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 13 april 2022. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen, maar kan. deze beslistermijn verlengen met ten hoogste drie maanden. Van deze laatste mogelijkheid heeft verweerder gebruik gemaakt. Verweerder had hierna uiterlijk op 12 oktober 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 22 oktober 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 16 mei 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep in zoverre ontvankelijk is. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
7. In zijn verweerschrift stelt verweerder dat hij voornemens is om eiseres herstelverzuim aan te bieden. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen twintig weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
9. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twintig weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiseres;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.