ECLI:NL:RBDHA:2023:17834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
C/09/650501 / FA RK 23-4957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering - teruggeleiding naar Polen toegewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 november 2023 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige [voornaam minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2020 te Polen, naar Polen. Het verzoek is ingediend door de vader, die stelt dat de moeder de minderjarige zonder zijn toestemming naar Nederland heeft meegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat het gezag van de vader door de Poolse rechter is beperkt en dat de moeder niet gerechtigd was om de minderjarige zonder toestemming van de vader mee te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overbrenging van de minderjarige naar Nederland ongeoorloofd is in de zin van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De rechtbank heeft de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige gelast, met als uiterste datum 29 november 2023. De moeder is veroordeeld tot betaling van de nevenkosten van de vader, die zijn kosten in verband met de ontvoering heeft onderbouwd. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De benoeming van de bijzondere curator blijft van kracht tijdens een eventuele hoger beroep procedure.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-4957
Zaaknummer: C/09/650501
Datum beschikking: 10 november 2023

Internationale kinderontvoering

Beschikking in het kader van het op 13 juli 2023 ingekomen verzoek van:

[naam01] ,

de vader,
wonende te Polen,
advocaat: mr. S. Scheimann te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats01] , gemeente [gemeente01] ,
advocaat: mr. C.E. Koopmans te Oud-Beijerland.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het F9-formulier van 15 oktober 2023 van de zijde van de vader, met bijlagen.
  • het F9-formulier van 19 oktober 2023 van de zijde van de vader, met bijlagen;
  • het verslag van de bijzondere curator van 22 oktober 2023;
  • het F9-formulier van 25 oktober 2023 van de zijde van de vader, met bijlagen.
Op 2 augustus 2023 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en [tolk01] , een tolk in de Poolse taal, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat en [tolk02] , een tolk in de Poolse taal. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is verschenen [naam03] . Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter,
mr. H. Dragtsma. De behandeling ter zitting is aangehouden.
Op genoemde regiezitting is aan partijen de gelegenheid geboden om een crossborder mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. Partijen hebben daar om hen moverende redenen geen gebruik van gemaakt.
Bij beschikking van [datum beschikking01] 2023 is [bijzondere curator01] benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige. De bijzondere curator is verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
Wat geeft de minderjarige zelf aan over een eventueel verblijf in Polen en een eventueel verblijf in Nederland?
In hoeverre lijkt de minderjarige zich vrij te kunnen uiten?
Wil de minderjarige met de rechter(s) spreken en zo ja, wenst de minderjarige dat de bijzondere curator daarbij aanwezig zal zijn?
Zijn er nog bijzonderheden naar voren gekomen die van belang zijn voor de te nemen beslissingen?
De rechtbank heeft op 22 oktober 2023 het rapport van de bijzondere curator ontvangen.
Op 27 oktober 2023 is de behandeling ter zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en [tolk03] , een tolk in de Poolse taal, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat en [tolk01] , een tolk in de Poolse taal. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is verschenen [naam04] .
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd en voorgedragen.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige01] te bevelen, zo nodig met behulp van de sterke arm, althans de terugkeer van [voornaam minderjarige01] voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder [voornaam minderjarige01] dient terug te brengen naar Polen, dan wel – indien de moeder nalaat [voornaam minderjarige01] terug te brengen – te bepalen op welke datum de moeder [voornaam minderjarige01] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij [voornaam minderjarige01] zelf mee terug kan nemen naar Polen, met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding zoals de advocaatkosten, rechtbankkosten en reis- en verblijfkosten voor een reis naar Nederland, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
-
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2020 te [geboorteplaats01] , Polen.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige01] uit.
- Op 6 november 2022 is de moeder met [voornaam minderjarige01] naar Nederland vertrokken.
- De vader, de moeder en [voornaam minderjarige01] hebben de Poolse nationaliteit.
- De vader heeft zich op 21 november 2022 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer01] .
- Bij beslissing van [beschikkingsdatum01] 2022 van de rechtbank te [plaats01] , Polen is beslist dat het ouderlijk gezag van de vader is beperkt tot het meebeslissen in alle relevante zaken met betrekking tot het kind en is vastgesteld dat er geen redenen bestaan om het ouderlijk gezag van de vader over de [voornaam minderjarige01] te schorsen.
- Uit een nieuwe relatie heeft de moeder op [geboortedatum02] 2023 een zoon gekregen, [voornaam minderjarige02] .
Beoordeling
Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Polen zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Gewone verblijfplaats
Niet in geschil is dat [voornaam minderjarige01] onmiddellijk voor zijn overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in Polen had.
Gezag
Hoewel de moeder zich aanvankelijk op het standpunt heeft gesteld dat het gezag van de vader was beperkt door de Poolse rechter, heeft de moeder op de zitting erkend dat uit de beschikking van [beschikkingsdatum01] 2022 volgt dat het gezag van de vader niet – zoals zij eerder heeft gesteld – was beperkt tot beslissingen over [voornaam minderjarige01] die betrekking hebben op het onderwijs. In de beschikking van [beschikkingsdatum01] 2022 van de rechtbank te [plaats01] , Polen is beslist dat het ouderlijk gezag van de vader is beperkt tot het meebeslissen in alle relevante zaken met betrekking tot het kind en is vastgesteld dat er geen redenen bestaan om het ouderlijk gezag van de vader over [voornaam minderjarige01] te schorsen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag zijn belast en dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging naar Nederland, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging niet had plaatsgevonden.
De moeder heeft daarnaast gesteld dat, omdat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] bij haar is vastgesteld, zij [voornaam minderjarige01] ook mocht meenemen naar het buitenland. Dit zou volgens haar volgen uit de stukken van de procedure in Polen. De rechtbank volgt dat standpunt niet. Uit de beslissing van de Poolse rechter is naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat het gezag van de vader in die zin is beperkt dat de moeder, zonder de toestemming van de vader, kon beslissen in welk land [voornaam minderjarige01] woont of verblijft.
Gelet op het voorgaande had de moeder voor de verhuizing van [voornaam minderjarige01] van Polen naar Nederland de toestemming van de vader nodig.
Toestemming
De ouders verschillen van mening over de vraag of de moeder toestemming had om [voornaam minderjarige01] mee te nemen naar Nederland. De moeder heeft zicht op het standpunt gesteld dat zij toestemming had van de vader om met [voornaam minderjarige01] naar Nederland te vertrekken. De vader heeft dit betwist. De moeder heeft ter onderbouwing van haar standpunt verklaringen overgelegd van haar moeder en een vriendin waaruit volgens de moeder is af te leiden dat de vader heeft ingestemd met het vertrek van de moeder met [voornaam minderjarige01] naar Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank is uit deze verklaringen niet af te leiden wanneer en op welke wijze de vader toestemming zou hebben gegeven voor het verblijf van [voornaam minderjarige01] in Nederland. Daarmee zijn deze verklaringen onvoldoende feitelijk om de conclusie te kunnen dragen dat de vader die toestemming heeft gegeven.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de overbrenging van [voornaam minderjarige01] naar Nederland aangemerkt moet worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [voornaam minderjarige01] naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [voornaam minderjarige01] in Nederland is geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige01] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag. Nu de rechtbank niet toekomt aan de vraag naar de eventuele worteling van [voornaam minderjarige01] in Nederland, maakt het enkele feit dat [voornaam minderjarige01] inmiddels een (half)broertje heeft gekregen het oordeel van de rechtbank op dit punt niet anders.
Weigeringsgrond
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgrond, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
De moeder heeft gesteld dat er sprake is van een situatie waarbij [voornaam minderjarige01] bij terugkeer naar Polen lichamelijk en/of geestelijk gevaar loopt, althans in een ondraaglijke toestand wordt gebracht. De moeder stelt daartoe het volgende. Als [voornaam minderjarige01] wordt teruggeleid naar Polen, zal hij bij de vader moeten verblijven, waar het volgens de moeder niet veilig is. De vader heeft in Polen een zogenoemde blauwe kaart gekregen van de politie en dit betekent volgens de moeder dat sprake is (geweest) van huiselijk geweld tegen de moeder. Dit zou betekenen dat [voornaam minderjarige01] bij de vader wordt blootgesteld aan lichamelijk gevaar. De moeder kan zelf onmogelijk terugkeren naar Polen, omdat zij uit een nieuwe relatie op [geboortedatum02] 2023 een zoon heeft gekregen, [voornaam minderjarige02] , over wie zij met haar nieuwe partner het gezamenlijk gezag heeft. Haar partner heeft in Nederland een vaste baan en kan daardoor niet naar Polen verhuizen. Wanneer zij naar Polen zal (moeten) vertrekken, belandt zij met [voornaam minderjarige02] en haar nieuwe partner in een zelfde soort situatie als waar zij zich nu in bevindt met [voornaam minderjarige01] en zijn vader, namelijk dat zij [voornaam minderjarige02] dan meeneemt naar Polen en weghoudt bij de vader. Verder beschikt de moeder niet over inkomen. De moeder kan daarom niet terugkeren naar Polen.
De vader heeft betwist dat er sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. Hij heeft daartoe – samengevat – het volgende naar voren gebracht. De vader is in Polen niet gedagvaard en er is dan ook geen sprake van een blauwe kaart. De vader ontkent dat sprake is geweest van huiselijk geweld. De moeder heeft geen enkel bewijs geleverd dat [voornaam minderjarige01] zou worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel dat hij op enige andere wijze in een ondraaglijke toestand wordt gebracht.
De rechtbank stelt voorop dat de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag restrictief moet worden uitgelegd en dat een beroep daarop slechts in uitzonderlijke situaties kan worden gehonoreerd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vader onvoldoende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat sprake is van een ernstig risico dat [voornaam minderjarige01] door zijn terugkeer naar Polen wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondraaglijke toestand wordt gebracht. Ook als in het verleden in de relatie tussen de ouders sprake is geweest van huiselijk geweld, betekent dat niet zonder meer dat [voornaam minderjarige01] niet veilig is in Polen. Voor zover dit nodig zou zijn, zijn er ook in Polen voorzieningen om aan [voornaam minderjarige01] en partijen hulpverlening te bieden. Het is de rechtbank bovendien niet gebleken dat de moeder niet samen met [voornaam minderjarige01] (en [voornaam minderjarige02] ) naar Polen kan terugkeren. De huidige partner van de moeder is Pools en heeft, voordat de moeder naar Nederland kwam, de moeder ook in de weekenden opgezocht in Polen. Allerminst uitgesloten is daarom dat de moeder, haar partner en [voornaam minderjarige02] hun leven vanuit Polen kunnen vormgeven, in elk geval totdat in Polen is beslist over de vraag in welk land [voornaam minderjarige01] mag opgroeien.
Conclusie
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de overige in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van [voornaam minderjarige01] en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige01] te volgen.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat [voornaam minderjarige01] een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren daarom afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 29 november 2023, zijnde de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Sterke arm
Op grond van artikel 13 lid 6 van de Uitvoeringswet juncto artikel 813 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van rechtswege voorzien in het met behulp van de sterke arm ten uitvoer leggen van de onderhavige beschikking. Het betreffende verzoek van de vader zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
(Proces)Kosten
De vader heeft een overzicht van de door hem in verband met de ongeoorloofde overbrenging van [voornaam minderjarige01] gemaakte kosten overgelegd en heeft verzocht de moeder te veroordelen tot betaling van deze kosten.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die tot een proceskostenveroordeling zouden moeten leiden. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal de rechtbank de proceskosten daarom compenseren, in die zin dat de vader en de moeder ieder hun eigen kosten dragen.
De rechtbank ziet wel aanleiding om de moeder te veroordelen tot betaling van de door de vader gestelde en onderbouwde nevenkosten, zijnde de reiskosten en de kosten voor overnachtingen in Nederland. De vader heeft deze kosten voldoende onderbouwd met stukken en de moeder heeft de omvang van die kosten niet weersproken. De rechtbank sluit ten aanzien van de hotelkosten aan bij de door de vader overgelegde bankafschriften van € 88,69 en € 79,15. Ten aanzien van de reiskosten zal de rechtbank aansluiten bij de wettelijke kilometervergoeding van € 0,21 per kilometer en het door de vader gestelde aantal kilometers. De rechtbank berekent de reiskosten daarom op een bedrag van € 1.233,54 (6 x 979 = 5.874 x 0,21). De rechtbank zal bepalen dat de moeder een bedrag van € 1.401,38 aan de vader dient te vergoeden (€ 88,69 + € 79,15 + € 1.233,54).
Bijzondere curator
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarige:
-
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2020 te [geboorteplaats01] , Polen,
naar Polen uiterlijk op 29 november 2023, waarbij de moeder [voornaam minderjarige01] dient terug te brengen naar Polen en beveelt, indien de moeder nalaat [voornaam minderjarige01] terug te brengen naar Polen, dat de moeder [voornaam minderjarige01] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 29 november 2023, opdat de vader [voornaam minderjarige01] zelf mee terug kan nemen naar Polen;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
veroordeelt de moeder in de nevenkosten van de vader van € 1.401,38;
wijst af het meer of anders verzochte;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 29 november 2023 als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.L. Strop, A. Emmens en M. de Kleine, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door N.C. Gantenbein als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 10 november 2023.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.