ECLI:NL:RBDHA:2023:17823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
NL23.27290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de inspanningsverplichting van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.P. Duijn, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 29 augustus 2023 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting, waar de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder, mr. J. Raaijmakers, en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden voor de bewaring niet heeft betwist en dat de motivering van de maatregel voldoende was. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zijn inspanningsverplichting niet had geschonden, ondanks de lange periode van strafrechtelijke detentie van de eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling. De rechtbank concludeerde dat er geen toestemming van het Openbaar Ministerie nodig was voor de overdracht naar Spanje, omdat er op het moment van inbewaringstelling geen lopende strafzaken meer waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 september 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.27290
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.P. Duijn), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2004.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder moet dit onderbouwen aan de hand van de gronden die zijn genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; en als lichte grond vermeld dat eiser:
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
De inspanningsverplichting
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser heeft vanaf 29 november 2022 een lange periode in strafrechtelijke detentie gezeten. Verweerder heeft in die periode niets gedaan, en is pas vanaf de inbewaringstelling op 29 augustus 2023 begonnen met het voorbereiden van de overdracht naar Spanje.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat verweerder een inspanningsverplichting heeft om zoveel mogelijk te voorkomen dat eiser na afloop van zijn strafrechtelijke detentie in bewaring wordt gesteld.1 Het gaat daarbij alleen om de strafrechtelijk detentie direct voorafgaand aan de inbewaringstelling.
Uit het dossier blijkt dat eiser op 26 augustus 2023 is aangehouden en in strafrechtelijke detentie is geplaatst. Deze strafrechtelijke detentie is geëindigd op 28 augustus 2023. Toen is eiser namelijk overgedragen aan de vreemdelingendienst. De volgende ochtend op 29 augustus 2023 is eiser in bewaring gesteld. Eiser heeft voorafgaand aan de inbewaringstelling dus twee dagen in strafrechtelijke detentie gezeten. Er is gesteld noch gebleken dat verweerder voorbereidingshandelingen heeft verricht tijdens deze strafrechtelijke detentie. Verweerder heeft wel op 26 augustus 2023 medegedeeld aan eiser dat hij na ontslag zal worden opgehouden voor verhoor ten aanzien van de inbewaringstelling. Gezien de korte duur van de strafrechtelijke detentie ziet de rechtbank in het achterwege laten van voorbereidingshandelingen geen grond voor het oordeel dat verweerder zijn inspanningsplicht heeft geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Toestemming van het Openbaar Ministerie
6. Eiser voert aan dat er geen toestemming is verkregen van het Openbaar Ministerie (OM) om eiser over te dragen naar Spanje, terwijl dit wel nodig is volgens artikel A3/6.3 van de Vreemdelingencirculaire. Eiser verwijst hierbij naar het formulier externe bijzonderheden zaak van 29 augustus 2023, waaruit blijkt dat eiser op 26 augustus 2023 zou overkomen uit het strafrecht, maar dat de Officier van Justitie besloot om hem in verzekering te stellen voor verder onderzoek in verband met een gestolen telefoon. Eiser wijst ook op de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 1 mei 2023.2
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat de zaak waar eiser op doelt op 28 augustus 2023 is geseponeerd. Op het moment van de inbewaringstelling op 29 augustus 2023 waren er dus geen lopende strafzaken meer tegen
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:892.
eiser. Verweerder hoefde daarom geen toestemming te vragen aan het OM. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat er geen indicaties zijn dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hem ten onrechte tegengeworpen dat hij niet is verschenen op de gehoren van de IND. Eiser heeft hiervoor een verschoonbare reden opgegeven, namelijk dat hij toen vast zat.
9. De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft ter zitting erkend dat eiser niet kon verschijnen op de gehoren, omdat hij in detentie zat. In de maatregel van bewaring is echter ook aan eiser tegengeworpen dat hij gebruik heeft gemaakt van een valse identiteit, en wisselende verklaringen heeft afgelegd over of hij naar Spanje of toch naar Frankrijk zal vertrekken. Verder volgt uit de gronden van de maatregel dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hiermee voldoende gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
Conclusie
10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 september 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.