ECLI:NL:RBDHA:2023:17726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
NL23.5848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel op grond van nationaliteit en identiteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd door verweerder afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij verweerder zich baseerde op informatie uit EUVIS, waaruit zou blijken dat eiser ook de Ethiopische nationaliteit heeft. Eiser heeft echter voldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die twijfel zaaien aan de juistheid van de informatie uit EUVIS. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet langer zonder meer van deze informatie mag uitgaan, vooral gezien de overgelegde Somalische identiteitsdocumenten die door Bureau Documenten als echt zijn beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het bewijsvermoeden dat eiser de Somalische nationaliteit heeft niet is weerlegd door verweerder. Daarom is het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5848

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J.H. Hoven-Kohl),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. Talsma).

ProcesverloopBij besluit van 31 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid jo. artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarbij is tevens besloten geen reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen en evenmin krijgt eiser uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Ook heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, met een onmiddellijke vertrekplicht.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL22.5849).
Op 1 september 2022 heeft eiser aanvullende stukken overgelegd, die voor verweerder aanleiding waren om nader onderzoek te laten verrichten.
Op 6 oktober 2022 heeft verweerder de onderzoeksresultaten overgelegd.
Op 10 november 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij schrijven van 28 november 2022 op het verweerschrift gereageerd.
Verweerder heeft op 14 februari 2023 een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.5849, op 10 maart 2023 op zitting behandeld.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Warsame. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1963. Op 26 november 2021 heeft hij deze asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit en het daarin vervatte voornemen heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser één relevant element: identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder vindt dat element ongeloofwaardig.
3. Verweerder voert hiertoe aan dat eiser weliswaar stelt dat hij de Somalische nationaliteit heeft, maar dat hij middels twee Ethiopische paspoorten zes Franse visa heeft gekregen. Die informatie volgt uit EUVIS en dat is volgens verweerder leidend. Verweerder volgt weliswaar dat eiser de Somalische etniciteit heeft, maar dit betekent nog niet dat hij ook de Somalische nationaliteit heeft. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een positief oordeel over de authenticiteit van het Somalische paspoort en de Somalische identiteitskaart niet maakt dat eiser zijn Somalische nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder vindt dat in dit geval sprake is van een weerlegd bewijsvermoeden. [1] Het is aan eiser om aan te tonen dat de informatie uit EUVIS onjuist is door concrete aanknopingspunten naar voren te brengen op grond waarvan niet van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan. Volgens verweerder is de bewijslast voor eiser terecht hoog, nu visa slechts worden verstrekt op grond van originele paspoorten en middels afgifte van vingerafdrukken. Daarnaast vindt verweerder dat al aan de samenwerkingsverplichting is voldaan zonder dat een kopie van de Ethiopische paspoorten en de reden van verstrekken van de visa bij de Franse Ambassade in Saudi-Arabië worden opgevraagd. Verweerder heeft volledigheidshalve wel geprobeerd de onderliggende stukken van de visumaanvragen te verkrijgen, maar de visadossiers bleken vernietigd te zijn. De Franse ambassade heeft enkel screenshots van haar interne systeem kunnen meesturen, die de informatie uit EUVIS bevestigen. Verder heeft DT&V in april 2022 een laisser-passez procedure (lp-procedure) gestart bij de Ethiopische autoriteiten, maar hierop is nog geen reactie gekomen. Eiser heeft geen inspanningen verricht om zelf informatie te verkrijgen bij de Ethiopische autoriteiten. Verder is eiser tijdens de gehoren geconfronteerd met de wisselende persoonsgegevens en zijn de verklaringen meegewogen in het besluit. Het enkele vermoeden van eiser dat een reisagent de zes visumaanvragen zonder zijn medeweten met een vals paspoort heeft aangevraagd, is naar de mening van verweerder onvoldoende voor een concreet aanknopingspunt tot twijfel aan de EUVIS-registratie. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de Somalische etniciteit, de kopie van de geboorteakte en de foto van de broers onvoldoende zijn om te twijfelen aan de Ethiopische nationaliteit. Over de Somalische documenten stelt verweerder dat uit objectieve en verifieerbare bronnen niet blijkt van een deugdelijk identificatieproces door de Somalische autoriteiten voorafgaand aan de afgifte daarvan. Stukken afgegeven door Somalische consulaten in het buitenland zijn relatief gemakkelijk te verkrijgen. Verweerder verwijst hiervoor naar het Algemeen Ambtsbericht Somalië van maart 2020. In het geval van eiser is in het geheel niet bekend op grond van welke brondocumenten het paspoort is afgegeven en of er verificatieonderzoek is verricht. Eiser heeft niet met documenten of informatie onderbouwd op welke wijze de Somalische ambassade een gedegen herkomstonderzoek hebben uitgevoerd om zijn herkomst vast te stellen.
3.1.
Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat eiser de Somalische nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt, dit onverlet laat dat uit EUVIS blijkt dat eiser tevens de Ethiopische nationaliteit heeft. Eiser heeft geen gronden ingediend waaruit blijkt dat hij in Ethiopië te vrezen heeft voor vervolging. Verweerder voert aan dat hij daarom niet verplicht is tot het verrichten van een complete toets ten aanzien van Somalië. Gezien het voorgaande komt eiser volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
4. Eiser is het hier niet mee eens. Wat hij in beroep heeft aangevoerd, zal de rechtbank hierna betrekken bij haar oordeel.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet op het standpunt mogen stellen dat het bewijsvermoeden, dat is ontstaan nadat eiser een echt bevonden paspoort en identiteitskaart van Somalië heeft overgelegd, is weerlegd. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
6. Kern van verweerders standpunt is de informatie die is verkregen uit EUVIS. Er zouden namelijk zes visa zijn aangevraagd met twee Ethiopische paspoorten van eiser. De rechtbank is het met verweerder eens dat hij in beginsel mag uitgaan van de juistheid van die informatie uit EUVIS: het is aan eiser om aan te tonen dat in zijn geval deze informatie onjuist is, door concrete aanknopingspunten naar voren te brengen op grond waarvan niet (meer) van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan.
7. Eiser heeft een verklaring gegeven voor het feit dat op zijn naam visa zijn aangevraagd: hij zou het slachtoffer zijn geworden van mensensmokkel, waarbij de smokkelaar misbruik heeft gemaakt van eisers gegevens. Eiser heeft dat niet onderbouwd en daarvan kan daarom niet zonder meer worden uitgegaan. De rechtbank constateert echter wel dat uit de informatie uit EUVIS volgt dat in een relatief korte periode (tussen januari 2017 en september 2021) kennelijk zes visa zijn verleend op eisers naam en er zelfs op één dag (24 juni 2019) twee visa zijn verleend op eisers naam. Dat is zeker niet doorslaggevend, maar vindt de rechtbank wel opvallend: in ieder geval is dat een (weliswaar summiere) aanwijzing in het voordeel van eiser(s verklaring).
8. Eiser heeft ook verklaard over zijn uitreis en inreis, namelijk dat hij op enig moment in 2019 is vertrokken uit Saoedi-Arabië, illegaal over zee is gereisd en in november 2021 is aangekomen in Malta. Verweerder heeft hier in de besluitvorming niet aan getwijfeld. Verweerder stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat eiser persoonlijk aanwezig moet zijn geweest op de Franse ambassade in Saoedi-Arabië om de visa aan te vragen. Gezien het reisverhaal van eiser is dit feitelijk niet mogelijk, nu hij al was uitgereisd op het moment dat (een deel van) de visa zijn aangevraagd en verleend. Pas nadat verweerder hiermee ter zitting is geconfronteerd, werpt verweerder eiser hierover ook de formele informatie uit EUVIS tegen en dat zijn verklaring over zijn reis dus niet juist kan zijn.
9. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder ervan uitgaat dat eiser een Somalische etniciteit heeft. Bovendien heeft eiser een kopie van zijn geboorteakte overgelegd, waaruit blijkt dat hij is geboren in Somalië ([geboorteplaats]). Daarnaast spreekt eiser Somalisch en kan hij veel vertellen over de omgeving (in Somalië) waarin hij is opgegroeid. Ook met foto’s en verklaringen van zijn broer (bij wie is uitgegaan van de Somalische nationaliteit) heeft eiser geprobeerd om aan te tonen dat zij familie zijn en hij dus (evenals zijn broer) de Somalische nationaliteit heeft. Tot het moment dat de resultaten van EUVIS binnenkwamen, twijfelde verweerder niet aan eisers Somalische nationaliteit. In de beroepsprocedure heeft eiser bovendien een Somalisch paspoort en een Somalische identiteitskaart overgelegd, die door Bureau Documenten echt bevonden zijn (alhoewel geen uitspraak kan worden gedaan over de opmaak, afgifte en de inhoud van deze documenten).
10. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er op dit moment dusdanig veel feiten en omstandigheden aanwezig dat verweerder niet langer zonder meer van de informatie uit EUVIS mag uitgaan en alleen daarnaar kan blijven verwijzen. In ieder geval op het moment dat eiser het Somalisch paspoort en de Somalische identiteitskaart overlegde, waren er voldoende concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de formele informatie die in EUVIS staan opgenomen en de conclusie die verweerder daaruit trekt (namelijk dat eiser de Ethiopische nationaliteit heeft). Verweerder wijst er weliswaar terecht op dat eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij in 2019 voor het eerst een paspoort heeft laten maken (dat hij vervolgens heeft geweigerd in ontvangst te nemen) en dat dit niet strookt met de visa die daarvóór zijn afgegeven op zijn naam. Maar in het licht van alle feiten en omstandigheden en ook gelet op eisers verklaringen in het aanvullend gehoor daarover, vindt de rechtbank die enkele inconsistentie in al zijn verklaringen (over data die meerdere jaren in het verleden liggen) onvoldoende voor een ander oordeel over de twijfel die is ontstaan over de informatie uit EUVIS.
11. Dit betekent dat het op de weg van verweerder ligt om nader onderzoek te verrichten naar de documenten die ten grondslag liggen aan de verleende visa (zoals de Ethiopische paspoorten die daarvoor de basis zouden zijn geweest) als hij vindt dat daar nog steeds doorslaggevende waarde aan moet worden gehecht. Verweerder heeft daar ook onderzoek naar gedaan, door navraag te doen naar de onderliggende stukken van de visumaanvragen bij de Franse ambassade in Saoedi-Arabië (alhoewel verweerder vindt dat hij dit onverplicht heeft gedaan). Dit heeft echter niet tot resultaat geleid, omdat de visadossiers al bleken te zijn vernietigd. Dat betekent dat nu geen onderzoek meer kan worden gedaan naar de documenten die aan de visa-aanvragen ten grondslag liggen en daarover dus ook geen duidelijkheid meer kan worden verkregen. De rechtbank is van oordeel dat dit eiser niet kan worden tegengeworpen. Eiser kan er zelf immers niets aan doen dat het beleid van deze Ambassade kennelijk is om de visadossiers na één jaar en twee maanden te vernietigen. Eiser kan weliswaar verweten worden dat hij niet zelf contact heeft gezocht met de Franse Ambassade in Saudi-Arabië om de documenten te verkrijgen, maar dat enkele verwijt vindt de rechtbank onvoldoende zwaarwegend voor het oordeel dat het alleen door eiser komt dat het nu onmogelijk is geworden om nog onderzoek te kunnen doen naar de onderliggende documenten en dat dit daarom geheel voor zijn rekening moet komen. Overigens, ook als zou moeten worden aangenomen dat verweerder inderdaad onverplicht onderzoek heeft gedaan omdat het op de weg van eiser lag om dat zelf te doen, dan blijft staan dat nu duidelijk is dat dit onderzoek naar die onderliggende documenten nu niet meer mogelijk is.
12. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet (meer) van eiser verwacht kan worden dat hij zelf onderzoek verricht bij de Ethiopische autoriteiten naar zijn Ethiopische nationaliteit. Verweerder heeft immers zelf al een lp-aanvraag gedaan bij de Ethiopische autoriteiten. Voor een eigen onderzoek door eiser naast die procedure bestaat dan ook geen aanleiding en verweerder mag dit ook niet van eiser verlangen. Daarnaast is ter zitting gebleken dat verweerder enkel een formele lp-aanvraag heeft gedaan, maar dat hier vervolgens geen enkele actie meer in is ondernomen (bijvoorbeeld rappelleren). Ook dit kan eiser daarom niet worden tegengeworpen.
13. Over de wijze waarop eiser de Somalische identiteitsdocumenten heeft verkregen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank weliswaar terecht aan eiser tegengeworpen dat uit algemene bronnen volgt dat die relatief eenvoudig te verkrijgen zijn en dat met de door eiser geschetste wijze waarop hijzelf die documenten heeft verkregen geen sprake is van een deugdelijk identificatieproces door de Somalische autoriteiten. Maar dit betekent in feite ook dat iemand die stelt de Somalische nationaliteit te hebben (zoals eiser) die nationaliteit nooit (in ieder geval zeer moeizaam) kan aantonen met Somalische identiteitsdocumenten. In die zin bevindt eiser zich dus in een nagenoeg onmogelijke bewijspositie om aan te tonen dat hij de Somalische nationaliteit heeft. Daar komt bij dat het niet aan eiser ligt dat de Somalische autoriteiten kennelijk op deze wijze het identificatieproces hebben ingericht en dat in zijn geval voldoende vonden om de documenten af te geven. Bovendien is er in dit geval meer informatie aanwezig voor de beoordeling dan alleen deze documenten, zodat niet zonder meer kan worden gezegd dat aan de Somalische documenten geen waarde kan worden gehecht. Daarbij is ook van belang dat in dit geval beoordeeld moet worden – zoals ook verweerder in dit beroep als uitgangspunt neemt – of het bewijsvermoeden dat eiser de Somalische nationaliteit heeft voldoende is weerlegd en niet of eiser zijn Somalische nationaliteit voldoende heeft aangetoond.
14. Gelet op alle feiten, omstandigheden en documenten die in het geval van eiser nu aanwezig zijn en ook op de twijfels die daardoor zijn ontstaan aan de informatie uit de EUVIS, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het bewijsvermoeden dat eiser de Somalische nationaliteit heeft niet weerlegd. De Ethiopische nationaliteit is immers enkel gebaseerd op de informatie uit EUVIS en de twijfel daaraan kan op dit moment niet worden weggenomen. Dat kan eiser – als gezegd – niet worden tegengeworpen. Dit betekent dat nu niet (meer) kan worden uitgegaan van de Ethiopische nationaliteit, maar dat van (het bewijs-vermoeden van) de Somalische nationaliteit moet worden uitgegaan. Gelet op wat daarover ter nuancering is overwogen in de vorige rechtsoverweging, doet verweerders standpunt over de (waarde van de) Somalische identiteitsdocumenten daar onvoldoende aan af.
15. Het voorgaande betekent dat verweerder nu evenmin het (subsidiaire) standpunt kan innemen dat eiser in ieder geval ook de Ethiopische nationaliteit heeft.
16. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr.S.M.J. Caris, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 09 mei 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2159.