3.1.Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat eiser de Somalische nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt, dit onverlet laat dat uit EUVIS blijkt dat eiser tevens de Ethiopische nationaliteit heeft. Eiser heeft geen gronden ingediend waaruit blijkt dat hij in Ethiopië te vrezen heeft voor vervolging. Verweerder voert aan dat hij daarom niet verplicht is tot het verrichten van een complete toets ten aanzien van Somalië. Gezien het voorgaande komt eiser volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
4. Eiser is het hier niet mee eens. Wat hij in beroep heeft aangevoerd, zal de rechtbank hierna betrekken bij haar oordeel.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet op het standpunt mogen stellen dat het bewijsvermoeden, dat is ontstaan nadat eiser een echt bevonden paspoort en identiteitskaart van Somalië heeft overgelegd, is weerlegd. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
6. Kern van verweerders standpunt is de informatie die is verkregen uit EUVIS. Er zouden namelijk zes visa zijn aangevraagd met twee Ethiopische paspoorten van eiser. De rechtbank is het met verweerder eens dat hij in beginsel mag uitgaan van de juistheid van die informatie uit EUVIS: het is aan eiser om aan te tonen dat in zijn geval deze informatie onjuist is, door concrete aanknopingspunten naar voren te brengen op grond waarvan niet (meer) van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan.
7. Eiser heeft een verklaring gegeven voor het feit dat op zijn naam visa zijn aangevraagd: hij zou het slachtoffer zijn geworden van mensensmokkel, waarbij de smokkelaar misbruik heeft gemaakt van eisers gegevens. Eiser heeft dat niet onderbouwd en daarvan kan daarom niet zonder meer worden uitgegaan. De rechtbank constateert echter wel dat uit de informatie uit EUVIS volgt dat in een relatief korte periode (tussen januari 2017 en september 2021) kennelijk zes visa zijn verleend op eisers naam en er zelfs op één dag (24 juni 2019) twee visa zijn verleend op eisers naam. Dat is zeker niet doorslaggevend, maar vindt de rechtbank wel opvallend: in ieder geval is dat een (weliswaar summiere) aanwijzing in het voordeel van eiser(s verklaring).
8. Eiser heeft ook verklaard over zijn uitreis en inreis, namelijk dat hij op enig moment in 2019 is vertrokken uit Saoedi-Arabië, illegaal over zee is gereisd en in november 2021 is aangekomen in Malta. Verweerder heeft hier in de besluitvorming niet aan getwijfeld. Verweerder stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat eiser persoonlijk aanwezig moet zijn geweest op de Franse ambassade in Saoedi-Arabië om de visa aan te vragen. Gezien het reisverhaal van eiser is dit feitelijk niet mogelijk, nu hij al was uitgereisd op het moment dat (een deel van) de visa zijn aangevraagd en verleend. Pas nadat verweerder hiermee ter zitting is geconfronteerd, werpt verweerder eiser hierover ook de formele informatie uit EUVIS tegen en dat zijn verklaring over zijn reis dus niet juist kan zijn.
9. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder ervan uitgaat dat eiser een Somalische etniciteit heeft. Bovendien heeft eiser een kopie van zijn geboorteakte overgelegd, waaruit blijkt dat hij is geboren in Somalië ([geboorteplaats]). Daarnaast spreekt eiser Somalisch en kan hij veel vertellen over de omgeving (in Somalië) waarin hij is opgegroeid. Ook met foto’s en verklaringen van zijn broer (bij wie is uitgegaan van de Somalische nationaliteit) heeft eiser geprobeerd om aan te tonen dat zij familie zijn en hij dus (evenals zijn broer) de Somalische nationaliteit heeft. Tot het moment dat de resultaten van EUVIS binnenkwamen, twijfelde verweerder niet aan eisers Somalische nationaliteit. In de beroepsprocedure heeft eiser bovendien een Somalisch paspoort en een Somalische identiteitskaart overgelegd, die door Bureau Documenten echt bevonden zijn (alhoewel geen uitspraak kan worden gedaan over de opmaak, afgifte en de inhoud van deze documenten).
10. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er op dit moment dusdanig veel feiten en omstandigheden aanwezig dat verweerder niet langer zonder meer van de informatie uit EUVIS mag uitgaan en alleen daarnaar kan blijven verwijzen. In ieder geval op het moment dat eiser het Somalisch paspoort en de Somalische identiteitskaart overlegde, waren er voldoende concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de formele informatie die in EUVIS staan opgenomen en de conclusie die verweerder daaruit trekt (namelijk dat eiser de Ethiopische nationaliteit heeft). Verweerder wijst er weliswaar terecht op dat eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij in 2019 voor het eerst een paspoort heeft laten maken (dat hij vervolgens heeft geweigerd in ontvangst te nemen) en dat dit niet strookt met de visa die daarvóór zijn afgegeven op zijn naam. Maar in het licht van alle feiten en omstandigheden en ook gelet op eisers verklaringen in het aanvullend gehoor daarover, vindt de rechtbank die enkele inconsistentie in al zijn verklaringen (over data die meerdere jaren in het verleden liggen) onvoldoende voor een ander oordeel over de twijfel die is ontstaan over de informatie uit EUVIS.
11. Dit betekent dat het op de weg van verweerder ligt om nader onderzoek te verrichten naar de documenten die ten grondslag liggen aan de verleende visa (zoals de Ethiopische paspoorten die daarvoor de basis zouden zijn geweest) als hij vindt dat daar nog steeds doorslaggevende waarde aan moet worden gehecht. Verweerder heeft daar ook onderzoek naar gedaan, door navraag te doen naar de onderliggende stukken van de visumaanvragen bij de Franse ambassade in Saoedi-Arabië (alhoewel verweerder vindt dat hij dit onverplicht heeft gedaan). Dit heeft echter niet tot resultaat geleid, omdat de visadossiers al bleken te zijn vernietigd. Dat betekent dat nu geen onderzoek meer kan worden gedaan naar de documenten die aan de visa-aanvragen ten grondslag liggen en daarover dus ook geen duidelijkheid meer kan worden verkregen. De rechtbank is van oordeel dat dit eiser niet kan worden tegengeworpen. Eiser kan er zelf immers niets aan doen dat het beleid van deze Ambassade kennelijk is om de visadossiers na één jaar en twee maanden te vernietigen. Eiser kan weliswaar verweten worden dat hij niet zelf contact heeft gezocht met de Franse Ambassade in Saudi-Arabië om de documenten te verkrijgen, maar dat enkele verwijt vindt de rechtbank onvoldoende zwaarwegend voor het oordeel dat het alleen door eiser komt dat het nu onmogelijk is geworden om nog onderzoek te kunnen doen naar de onderliggende documenten en dat dit daarom geheel voor zijn rekening moet komen. Overigens, ook als zou moeten worden aangenomen dat verweerder inderdaad onverplicht onderzoek heeft gedaan omdat het op de weg van eiser lag om dat zelf te doen, dan blijft staan dat nu duidelijk is dat dit onderzoek naar die onderliggende documenten nu niet meer mogelijk is.
12. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet (meer) van eiser verwacht kan worden dat hij zelf onderzoek verricht bij de Ethiopische autoriteiten naar zijn Ethiopische nationaliteit. Verweerder heeft immers zelf al een lp-aanvraag gedaan bij de Ethiopische autoriteiten. Voor een eigen onderzoek door eiser naast die procedure bestaat dan ook geen aanleiding en verweerder mag dit ook niet van eiser verlangen. Daarnaast is ter zitting gebleken dat verweerder enkel een formele lp-aanvraag heeft gedaan, maar dat hier vervolgens geen enkele actie meer in is ondernomen (bijvoorbeeld rappelleren). Ook dit kan eiser daarom niet worden tegengeworpen.
13. Over de wijze waarop eiser de Somalische identiteitsdocumenten heeft verkregen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank weliswaar terecht aan eiser tegengeworpen dat uit algemene bronnen volgt dat die relatief eenvoudig te verkrijgen zijn en dat met de door eiser geschetste wijze waarop hijzelf die documenten heeft verkregen geen sprake is van een deugdelijk identificatieproces door de Somalische autoriteiten. Maar dit betekent in feite ook dat iemand die stelt de Somalische nationaliteit te hebben (zoals eiser) die nationaliteit nooit (in ieder geval zeer moeizaam) kan aantonen met Somalische identiteitsdocumenten. In die zin bevindt eiser zich dus in een nagenoeg onmogelijke bewijspositie om aan te tonen dat hij de Somalische nationaliteit heeft. Daar komt bij dat het niet aan eiser ligt dat de Somalische autoriteiten kennelijk op deze wijze het identificatieproces hebben ingericht en dat in zijn geval voldoende vonden om de documenten af te geven. Bovendien is er in dit geval meer informatie aanwezig voor de beoordeling dan alleen deze documenten, zodat niet zonder meer kan worden gezegd dat aan de Somalische documenten geen waarde kan worden gehecht. Daarbij is ook van belang dat in dit geval beoordeeld moet worden – zoals ook verweerder in dit beroep als uitgangspunt neemt – of het bewijsvermoeden dat eiser de Somalische nationaliteit heeft voldoende is weerlegd en niet of eiser zijn Somalische nationaliteit voldoende heeft aangetoond.
14. Gelet op alle feiten, omstandigheden en documenten die in het geval van eiser nu aanwezig zijn en ook op de twijfels die daardoor zijn ontstaan aan de informatie uit de EUVIS, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het bewijsvermoeden dat eiser de Somalische nationaliteit heeft niet weerlegd. De Ethiopische nationaliteit is immers enkel gebaseerd op de informatie uit EUVIS en de twijfel daaraan kan op dit moment niet worden weggenomen. Dat kan eiser – als gezegd – niet worden tegengeworpen. Dit betekent dat nu niet (meer) kan worden uitgegaan van de Ethiopische nationaliteit, maar dat van (het bewijs-vermoeden van) de Somalische nationaliteit moet worden uitgegaan. Gelet op wat daarover ter nuancering is overwogen in de vorige rechtsoverweging, doet verweerders standpunt over de (waarde van de) Somalische identiteitsdocumenten daar onvoldoende aan af.
15. Het voorgaande betekent dat verweerder nu evenmin het (subsidiaire) standpunt kan innemen dat eiser in ieder geval ook de Ethiopische nationaliteit heeft.
16. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).