ECLI:NL:RBDHA:2023:17657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
C/09/649993 / FA RK 23-4682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van een minderjarige naar Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2023 een beschikking gegeven in een verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige [minderjarige01] naar Nederland. De vader, die in Nederland woont, had op 5 juli 2023 een verzoek ingediend om de onmiddellijke terugkeer van zijn kind, dat door de moeder naar Azerbeidzjan was gebracht. De moeder was niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij op de juiste wijze was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader en de moeder gezamenlijk gezag uitoefenen over [minderjarige01], die in Nederland is geboren en de Nederlandse nationaliteit heeft. De moeder had toestemming van de vader om met [minderjarige01] naar Azerbeidzjan te reizen, maar heeft nagelaten om op de afgesproken datum terug te keren.

De rechtbank heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd op basis van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De rechtbank oordeelde dat de overbrenging van [minderjarige01] naar Azerbeidzjan ongeoorloofd was, omdat dit in strijd was met het gezagsrecht van de vader. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van worteling van [minderjarige01] in Azerbeidzjan, aangezien hij daar geen vaste woonplek had en niet naar school ging. De rechtbank heeft daarom besloten dat de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige01] naar Nederland gelast moest worden, met een uiterste datum van 22 september 2023.

De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De proceskosten zijn gecompenseerd, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen twee weken na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-4682
Zaaknummer: C/09/649993
Datum beschikking: 15 september 2023

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 5 juli 2023 ingekomen verzoek van:

[naam01] ,

de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. A.H. van Haga te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de moeder,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres [naam03] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
 het verzoekschrift van 4 juli 2023, met bijlagen, van de zijde van de vader;
 het F9 formulier van 7 juli 2023 van de zijde van de vader;
 het e-mailbericht van 12 juli 2023, met bijlagen, van de zijde van de vader;
 het F9 formulier van 9 augustus 2023, met bijlagen, van de zijde van de vader.
Op 7 september 2023 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en [naam04] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De moeder is – hoewel behoorlijk opgeroepen op het adres van haar ouders in [naam05] , Afghanistan – niet verschenen.

Feiten

 De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2016 te [plaats01] .
 Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige:
 [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2017 te [geboorteplaats01] .
 De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige01] .
 Op 17 juli 2021 is de moeder met [minderjarige01] naar Azerbeidzjan vertrokken met toestemming van de vader voor een verblijf aldaar tot uiterlijk 31 december 2021.
 De moeder heeft de nationaliteit van Azerbeidzjan en de vader heeft de Nederlandse nationaliteit. [minderjarige01] heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
 De vader heeft zich op 23 maart 2023 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer01] .

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige01] te gelasten uiterlijk op 1 augustus 2023, waarbij de moeder [minderjarige01] dient terug te brengen naar Nederland en beveelt, indien de moeder nalaat [minderjarige01] naar Nederland terug te brengen, dat de moeder [minderjarige01] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 1 augustus 2023, opdat de vader [minderjarige01] zelf mee terug kan nemen naar Nederland, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaar verklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De moeder is – hoewel zij op de juiste wijze is opgeroepen – niet in de procedure verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.

Beoordeling

Rechtsmacht
De vader heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van deze zaak kennis te nemen onweersproken gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag), de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: Uitvoeringswet) en artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Echter, omdat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht in procesrechtelijke zin van openbare orde zijn, zal de rechtbank de vraag naar haar rechtsmacht ambtshalve aan de orde stellen.
Het gaat hier om een zogeheten ‘uitgaande zaak’, wat betekent dat het kind is overgebracht vanuit Nederland naar een ander land. Dit land – Azerbeidzjan – is geen partij bij het Verdrag, zodat de vader in Azerbeidzjan geen teruggeleidingsprocedure op grond van het Verdrag kan voeren. De vader heeft daarnaast onweersproken gesteld dat hij in Azerbeidzjan ook geen ingang heeft voor het starten van een andere of soortgelijke procedure tot terugkeer van het kind naar Nederland, nu hij niet de Azerbeidzjaanse nationaliteit heeft. De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt, in de gevallen die niet door het Verdrag worden bestreken, geregeld door artikel 3 Rv.
Op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, heeft de Nederlandse rechter in dit soort gevallen rechtsmacht als de verzoeker in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
De woonplaats van de vader (verzoeker) is in Nederland. De rechtbank acht zich op grond hiervan bevoegd om op basis van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, van het verzoek tot teruggeleiding kennis te nemen en verwijst daartoe nog naar het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1085).
Hoewel Azerbeidzjan geen partij is bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
Relatieve bevoegdheid
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen. Dit neemt niet weg dat de teruggeleidingsrechter in niet door het Verdrag bestreken gevallen van internationale kinderontvoering in het algemeen de nodige ruimte heeft om, indien daartoe aanleiding bestaat, af te wijken van de verdragsregeling (zie Hof Den Haag 19 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2020).
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Gewone verblijfplaats en gezagsrecht
Onweersproken is dat [minderjarige01] onmiddellijk voorafgaand aan zijn vasthouding in Azerbeidzjan zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. Nu ook niet in geschil is dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding [naam03] en dat de vasthouding van [naam03] is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Nederlands recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vasthouding van [naam03] aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag / worteling
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Op grond van lid 2 van artikel 12 van het Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
Vaststaat dat [minderjarige01] op uiterlijk 31 december 2021 blijkens het door de vader overgelegde toestemmingsformulier naar Nederland diende terug te keren. De moeder heeft in januari 2022 aangegeven niet terug te zullen keren met [minderjarige01] naar Nederland. Het teruggeleidingsverzoek van de vader is op 5 juli 2023 bij de rechtbank ingekomen. Nu er meer dan een jaar is verstreken sinds de vasthouding in Azerbeidzjan, komt de rechtbank toe aan de vraag of [minderjarige01] geworteld is in Azerbeidzjan.
Met de vader is de rechtbank van oordeel dat van worteling van [naam03] geen sprake is. De vader heeft namelijk onweersproken het volgende naar voren gebracht. [minderjarige01] en zijn moeder hebben in Azerbeidzjan geen vaste woonplek. [minderjarige01] heeft niet de Azerbeidzjaanse nationaliteit, zijn visum is verlopen en hij staat niet ingeschreven in het land. Bovendien gaat [naam03] niet naar school. Daarentegen heeft [minderjarige01] vanaf het moment van zijn geboorte ruim vier jaar in gezinsverband met zijn ouders samengeleefd in Nederland. Tegen deze achtergrond, en de binding van [minderjarige01] met Nederland enerzijds en Azerbeidzjan anderzijds tegen elkaar afgezet, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van worteling van [naam03] in die mate dat het verzoek tot teruggeleiding naar Nederland in het belang van [minderjarige01] moet worden afgewezen.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige01] dient te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Weigeringsgronden
Nu niet gebleken is van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag – de moeder heeft hierop ook geen beroep gedaan – dient de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige01] te volgen.
Teruggeleiding
De rechtbank zal de teruggeleiding van [minderjarige01] bevelen op de na te melden wijze, waarbij afgifte aan de vader pas aan de orde komt als de moeder niet zelf voor teruggeleiding zorgt en dan enkel met het doel [minderjarige01] terug te geleiden naar Nederland.
Uitvoerbaar bij voorraad
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat [minderjarige01] zo snel mogelijk terugkeert naar Nederland, zodat de rechtbank het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zal toewijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 22 september 2023, wat zij een redelijke termijn acht om de terugreis voor [minderjarige01] te regelen.
Proceskosten
Nu het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zullen de proceskosten worden gecompenseerd als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
gelast de terugkeer van de minderjarige [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2017 te [geboorteplaats01] , naar Nederland uiterlijk op 22 september 2023, waarbij de moeder [minderjarige01] dient terug te brengen naar Nederland en beveelt, indien de moeder nalaat [minderjarige01] terug te brengen naar Nederland, dat de moeder [minderjarige01] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 22 september 2023, opdat de vader [minderjarige01] zelf mee terug kan nemen naar Nederland;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, A.C. Olland en T.M. Coppes, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M. Meijer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 september 2023.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.