ECLI:NL:RBDHA:2023:17366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
SGR 22/1799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van hoofdverblijf en inlichtingenplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering vanaf 1 april 2020 en de bruto terugvordering van de te veel ontvangen bijstand van € 18.114,25. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft hiertoe besloten bij de primaire besluiten van 30 augustus 2021 en 15 september 2021. Eiser ontving sinds 3 maart 2015 een bijstandsuitkering op basis van de alleenstaandennorm en stond ingeschreven op het uitkeringsadres in [plaats 1]. Echter, naar aanleiding van een melding over een fraudeonderzoek, heeft het college onderzoek verricht naar eisers recht op bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had, maar samen met zijn partner in Zoetermeer een gezamenlijke huishouding voerde.

De rechtbank heeft de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser betwistte dat zijn hoofdverblijf elders was en voerde aan dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn feitelijke woonsituatie. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij het college lag en dat het college voldoende bewijs had geleverd dat eiser vanaf 1 april 2020 zijn hoofdverblijf bij zijn partner had. De rechtbank concludeerde dat de ingangsdatum van de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was vastgesteld op 1 april 2020, en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 16 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1799

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering vanaf 1 april 2020 en de bruto terugvordering van de te veel ontvangen bijstand van € 18.114,25.
1.1.
Het college heeft hiertoe besloten bij de primaire besluiten van 30 augustus 2021 en 15 september 2021. Met het bestreden besluit van 8 februari 2022 op de bezwaren van eiser is het college bij die besluiten gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Aan partijen is gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet hebben aangegeven een zitting te willen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld ter zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontving sinds 3 maart 2015 een bijstandsuitkering op basis van de alleenstaandennorm. Eiser staat ingeschreven op het adres [adres] in [plaats 1] (het uitkeringsadres). Op 27 maart 2020 heeft een medewerker van de gemeente [gemeenteplaats] bij het college gemeld dat zij een fraudeonderzoek zijn gestart met betrekking tot [naam], de moeder van de twee door eiser erkende kinderen (hierna: de partner). Naar aanleiding van deze melding heeft het college onderzoek verricht naar eisers recht op bijstand. In het kader van dat onderzoek is administratief onderzoek gedaan, is eiser gehoord, is er gesproken met twee buren nabij het uitkeringsadres en zijn van eiser bankafschriften over de periode van 18 mei 2020 tot en met 18 mei 2021 alsmede jaarafrekeningen van het water- en het energieverbruik verkregen. Op 8 september 2021 is de rapportage Handhaving & Fraude opgesteld met de bevindingen. Dit rapport vormde voor het college aanleiding om de primaire besluiten te nemen.
3. In het bestreden besluit heeft het college de primaire besluiten gehandhaafd. Het college legt daaraan ten grondslag dat eiser niet zijn hoofdverblijf in [plaats 1] heeft, maar samen met zijn partner in Zoetermeer een gezamenlijke huishouding voert. Volgens het college blijkt uit de verklaring van eiser, de bankafschriften van eiser, het water- en energieverbruik op het uitkeringsadres en de verklaringen van de buren dat eiser zijn hoofdverblijf bij zijn partner in [plaats 2] heeft en derhalve geen recht heeft op bijstand in de gemeente Den Haag. Het college was niet gehouden om een huisbezoek af te leggen, nu de overige onderzoeksbevindingen voldoende waren om vast te stellen dat eiser zijn hoofdverblijf bij zijn partner had.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de intrekking en bruto terugvordering van de bijstandsuitkering van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wat vindt eiser?
4.1.
Eiser betwist dat zijn hoofdverblijf elders was dan op het uitkeringsadres in Den Haag. Het college baseert zich met het besluit grotendeels op de verklaringen van eiser, echter is hij de Nederlandse taal niet goed machtig en ook als er gebruik wordt gemaakt van een tolk kan er sprake zijn van miscommunicatie. Het college heeft selectief ‘geshopt’ in de verklaringen ter ondersteuning van zijn standpunt, zonder recht te doen aan de context waarin opmerkingen zijn gemaakt en eventuele ontkennende opmerkingen.
4.2.
Eiser voert aan dat de ingangsdatum van de intrekking van de bijstand ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat deze enkel is gebaseerd op een impliciete verklaring van eiser.
4.3.
Verder is eiser van mening dat het college nader onderzoek had moeten doen naar de feitelijke woonsituatie van eiser. Uit het gas- en elektriciteitsverbruik blijkt dat er gewoond is op het uitkeringsadres. Eiser vindt dat het op zijn minst noodzakelijk en in zijn belang was geweest om een huisbezoek af te leggen. ij heeHij heeft het college dan ook uitgenodigd te komen kijken, maar daar heeft het college geen gebruik van gemaakt.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. Intrekking en terugvordering van bijstand is een belastend besluit. Om die reden rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel bij het college. Dit betekent dat het in dit geval op de weg van het college ligt om aannemelijk te maken dat eiser in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerde met zijn partner.
6. De te beoordelen periode loopt van 1 april 2020 tot en met 30 augustus 2021.
7. Vast staat dat uit de relatie twee kinderen zijn geboren die zijn erkend door eiser. Bepalend voor de vraag of er sprake is van een gezamenlijke huishouding is dan of eiser vanaf 1 april 2020 zijn hoofdverblijf had in de woning in Zoetermeer, nu dit voor zijn partner niet in geschil is.
8. De vraag waar iemand woont is daar waar zich het zwaartepunt van het persoonlijk leven bevindt. Dit dient volgens vaste rechtspraak te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [1]
9. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het totaal van de onderzoeksbevindingen, in onderlinge samenhang bezien, een toereikende grondslag voor het standpunt van het college dat eiser vanaf 1 april 2020 zijn hoofdverblijf had bij zijn partner in Zoetermeer en dat daarmee sprake is van een gezamenlijke huishouding. Daarbij komt in elk geval betekenis toe aan de verklaring van eiser van 23 juni 2021. Eiser heeft verklaard dat hij sinds de uitbraak van het coronavirus zich verveelde en dat hij beter bij zijn kinderen in Zoetermeer kon verblijven, dat hij 2 á 3 keer in de week in [plaats 1] kwam om zijn post op te halen en vervolgens ’s avonds weer terug naar [plaats 2] ging. Hij bleef in [plaats 2] slapen en heeft zowel daar als in [plaats 1] kleding. Uit de bankafschriften blijkt verder dat er in die periode veel boodschappen en geldopnames zijn gedaan in [plaats 2]. Bovendien is er aanvullend bewijs. Zo bedroeg het waterverbruik op het uitkeringsadres over de periode van 29 januari 2020 tot 27 januari 2021 14 m³, terwijl een gemiddeld jaargebruik van een eenpersoonshuishouden 46 m³ is. Ook het elektriciteits- en gasverbruik in de woning van eiser was in de periode van 20 maart 2020 tot 20 maart 2021 aanzienlijk lager dan het gemiddeld verbruik. Het verbruik aan gas en elektriciteit was in de woning van eiser respectievelijk 145 m³ en 607 kWh, terwijl het gemiddeld jaarverbruik bij een eenpersoonshuishouding 875 m3 respectievelijk 1900 kWh is.
10. In het algemeen mag worden uitgegaan van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en ondertekende verklaring en komt weinig betekenis toe aan het achteraf intrekken, ontkennen of nuanceren van een dergelijke verklaring. In de stelling van eiser dat er ook met een tolk snel sprake is van miscommunicatie ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college niet had mogen uitgaan van het door eiser ondertekende verslag. Evenmin is gebleken dat er selectief is ‘geshopt’ in de verklaring van eiser door het college. De uitspraken zijn gedaan in het bijzijn van een tolk en eiser heeft herhaaldelijk verklaard dat hij het merendeel van de tijd in Zoetermeer verbleef.
10. Door het college hierover niet te informeren, heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid van de Pw geschonden. Het college was op grond van de artikelen 54, derde lid, en artikel 58, eerste lid, van de Pw dan ook gehouden het recht op bijstand in te trekken en het bedrag van € 18.114,25 aan te veel betaalde uitkering van eiser terug te vorderen.
10. Op basis van de verklaring van eiser dat hij sinds het begin van het uitbreken van het coronavirus in Nederland voornamelijk in [plaats 2] verbleef, heeft het college terecht 1 april 2020 gehanteerd als de datum van de intrekking van de bijstandsuitkering. De eerste lockdown is door de regering afgekondigd op 23 maart 2020. De rechtbank is van oordeel dat de ingangsdatum daarmee terecht is.
13. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 23 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8344 en van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3467.