ECLI:NL:RBDHA:2023:17327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
NL23.17941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging overdrachtstermijn van asielzoeker naar Oostenrijk en de vraag of sprake is van onderduiken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de verlenging van de overdrachtstermijn van een asielzoeker naar Oostenrijk. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de overdrachtstermijn met achttien maanden verlengd op basis van de stelling dat de eiser ondergedoken was, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De eiser had op 2 mei 2023 niet voldaan aan de meldplicht, wat leidde tot de annulering van zijn vlucht naar Oostenrijk. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 september 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op de datum van het bestreden besluit niet ondergedoken was, omdat de annulering van de vlucht niet het gevolg was van zijn afwezigheid, maar van de beslissing van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had aangenomen dat de eiser zich buiten het bereik van de autoriteiten bevond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17941

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij brief van 2 mei 2023 heeft verweerder de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Oostenrijk tot achttien maanden verlengd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening [1] (hierna: verlengingsbesluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Zowel verweerder als eiser hebben nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. al Othman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Het geschil gaat over de verlenging van de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser naar Oostenrijk. Reden voor de verlenging was dat eiser volgens verweerder was ondergedoken als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
2. Eerder had verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat volgens verweerder Oostenrijk de verantwoordelijke lidstaat was. Het beroep daartegen heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 4 april 2023 ongegrond verklaard. [2] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft deze uitspraak op 7 mei 2023 bevestigd. [3]
3. Als datum van overdracht naar Oostenrijk was aan eiser 9 mei 2023 meegedeeld. Op 2 mei 2023 heeft eiser niet voldaan aan de reguliere meldplicht bij het AZC in Nijmegen. Als reden daarvoor heeft hij in beroep gegeven dat hij bij zijn broer in Leerdam verbleef en reiskosten wilde uitsparen; hij moest namelijk tweemaal in één week naar het AZC reizen, eenmaal voor de meldplicht en eenmaal voor de overdracht.
4. Vanwege de afwezigheid van eiser op de meldplicht op 2 mei 2023 heeft verweerder dezelfde dag de Oostenrijkse autoriteiten bericht dat de vlucht van eiser is geannuleerd omdat eiser is ondergedoken en dat de overdrachtstermijn met achttien maanden is verlengd. Eveneens dezelfde dag heeft een medewerker van het COA in het AZC in Nijmegen aan eiser een whatsapp-bericht gestuurd met de melding dat ze hem helaas hebben moeten uitschrijven omdat hij niet bij de meldplicht was. In het bericht is vermeld dat het COA zijn spullen in dozen heeft gedaan en dat hij deze kan komen ophalen. In reactie hierop heeft eiser een whatsapp-bericht teruggestuurd dat hij een afspraak heeft om hem naar Oostenrijk te brengen op 9 mei 2023, en dat hij twee dagen voor zijn afspraak zal verschijnen. Desgevraagd bevestigde eiser in het whatsapp-gesprek dat hij de vlucht wilde nemen. Daarop heeft de medewerker van het COA geantwoord dat dat niet meer mogelijk was, dat de vlucht was geannuleerd en dat eiser zich opnieuw kon melden in Ter Apel en dat dan eventueel een nieuwe vlucht zou worden geboekt.
5. In de periode na 2 mei 2023 heeft de gemachtigde van eiser meermaals contact opgenomen met diverse instanties met de vraag wat eiser moest doen. Naar eiser stelt heeft hij zich – conform de adviezen van die instanties – op 17 mei 2023 opnieuw gemeld in Ter Apel, maar is hij doorgestuurd naar het AZC in Nijmegen, waar hij ook werd weggestuurd. In ieder geval heeft eiser zich op 27 mei 2023 blijkens een loopbrief in Ter Apel gemeld, een dag na het verstrijken van de oorspronkelijke overdrachtstermijn van zes maanden.
6. Op 20 juni 2023 heeft verweerder het verlengingsbesluit van 2 mei 2023 aan eiser bekend gemaakt. Tegen dat verlengingsbesluit heeft eiser tijdig rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank. [4]
Standpunten van partijen
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat geen sprake was van onderduiken. Eiser stelt niet doelbewust en feitelijk buiten bereik van de autoriteiten te zijn geweest. In dat verband wijst eiser erop dat het COA beschikte over het telefoonnummer van eiser en met hem via whatsapp communiceerde. Bovendien gaf eiser aan te willen terugkeren naar Oostenrijk. Dat verweerder meteen op 2 mei 2023 de vlucht heeft geannuleerd mag volgens eiser niet voor zijn rekening en risico komen. De Nederlandse autoriteiten hadden eerst kunnen verifiëren hoe de situatie was en dan had de vlucht op 9 mei 2023 kunnen doorgaan. Daarbij heeft eiser erop gewezen dat hij een uitgebreide e-mailcorrespondentie met diverse instanties heeft gevoerd, dat hij zich tweemaal vergeefs in Ter Apel heeft gemeld, en dat er nooit inhoudelijk is gereageerd op de vraag of hij wel terecht als MOB (met onbekende bestemming vertrokken) is geregistreerd. Volgens eiser is dat wel belangrijk, omdat de MOB-verklaring aanleiding is geweest om het verlengingsbesluit te nemen. Daarbij beroept eiser zich op artikel 7, eerste lid, onder j, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005, nu daarin is vermeld dat pas na tweemaal niet voldoen aan de meldplicht het recht op opvang eindigt, terwijl eiser in dit geval slechts eenmaal niet aan de meldplicht heeft voldaan.
8. Verweerder stelt zich allereerst op het standpunt dat de MOBmelding van 2 mei 2023 terecht is gedaan. Eiser was namelijk op 2 mei 2023 niet bij de meldplicht verschenen, bij een kamercontrole werden geen persoonlijke spullen van eiser aangetroffen, en ook was hij al dagen niet meer gezien op de locatie. Wat zich na 2 mei 2023 heeft voorgedaan, zoals het whatsapp-gesprek en de mailwisseling met het COA, is volgens verweerder niet relevant. Dat het telefoonnummer van eiser bekend was bij het COA en dat hij uiteindelijk heeft aangegeven gewoon nog met de geplande overdracht te willen vertrekken maakt niet dat hij zich niet buiten bereik van de autoriteiten heeft begeven, aldus verweerder. Dat eiser zich bewust was van zijn verplichtingen, staat wat verweerder betreft buiten kijf. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er geldige redenen waren de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had zich te onttrekken aan die autoriteiten, aldus verweerder. Verweerder wijst erop dat eiser in het overgelegde whatsapp-gesprek in het geheel niet kenbaar maakt waar hij zich dan wel bevindt. Bovendien wijst verweerder erop dat eiser zich niet (fysiek) beschikbaar heeft gehouden voor de geplande overdracht.
Toetsingskader
9. In artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen, en de verantwoordelijkheid over gaat op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.
10. In het arrest Jawo [5] heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in punt 62 het volgende overwogen over het begrip onderduiken:
“Om de doeltreffende werking van het Dublin-systeem en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan te waarborgen, dient derhalve te worden geoordeeld dat wanneer de overdracht van de betrokken persoon niet kan worden uitgevoerd
omdathij de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, die autoriteiten het recht hebben ervan uit te gaan dat die persoon de bedoeling had om zich te onttrekken aan deze autoriteiten om zijn overdracht te voorkomen, op voorwaarde evenwel dat deze persoon naar behoren werd ingelicht over de verplichtingen die dienaangaande op hem rusten.” [onderstreping door de rechtbank]
11. De Afdeling heeft in de uitspraak van 14 december 2022 [6] onder meer het volgende overwogen:
“In het arrest Jawo (punt 70) heeft het Hof artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd dat een verzoeker onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd,
omdatde verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen.” [onderstreping door de rechtbank]
Was eiser ondergedoken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening
12. De rechtbank stelt voorop dat bij de vraag of eiser was ondergedoken, bepalend is het moment waarop het bestreden besluit is genomen, dus 2 mei 2023. Of het bestreden besluit terecht is genomen, dient dus te worden beoordeeld aan de hand van de situatie op dat moment.
13. De rechtbank is van oordeel dat deels wordt voldaan aan de omschrijving van onderduiken zoals die is vermeld in het arrest Jawo en de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2023. Eiser had het AZC waar hij gehuisvest was namelijk op 2 mei 2023 verlaten zonder het COA daarvan op de hoogte te brengen. Zoals ter zitting is besproken deed hij dat vaker: hij verbleef dan meestal bij zijn broer in Leerdam, en kwam alleen voor de meldplicht naar het AZC. De rechtbank is van oordeel dat ook is voldaan aan het punt in de omschrijving van onderduiken, dat betrokkene buiten bereik van de nationale autoriteiten was. Op 2 mei 2023 was eiser immers niet bij de meldplicht. Dat het COA wel beschikte over zijn telefoonnummer maakt dat niet anders; het enkele beschikken over een telefoonnummer maakt niet dat de nationale autoriteiten eiser fysiek konden overbrengen.
14. De rechtbank leidt uit het arrest Jawo en de uitspraak van de Afdeling echter ook af dat alleen sprake is van onderduiken als de overdracht daardoor niet kan plaatsvinden. Daarvan is in dit geval geen sprake. Weliswaar heeft eiser niet voldaan aan de meldplicht een week vóór de overdracht, maar het betrof een algemene meldplicht die niet was gerelateerd aan de overdracht. Daarbij moet worden opgemerkt dat eiser ter zitting heeft gesteld dat hij normaliter bij de meldplicht verscheen, en dat hij slechts één andere keer, een paar maanden eerder, niet bij de meldplicht verschenen. Verweerder heeft dit niet betwist. De rechtbank leidt uit het dossier en met name de tekstberichten tussen de medewerker van het COA en eiser af dat de reden waarom de overdracht op 9 mei 2023 niet kon worden uitgevoerd, de annulering van de vlucht door verweerder op 2 mei 2023 was en niet de afwezigheid van eiser. Ook toen eiser te kennen gaf een paar dagen vóór de geplande overdracht aanwezig te zullen zijn op het AZC, was de reactie van het COA dat overdracht niet meer mogelijk was omdat de vlucht was geannuleerd. Dat eiser ervan op de hoogte was dat hij moest voldoen aan de meldplicht, acht de rechtbank voldoende aannemelijk, maar niet dat het eenmalig, op 2 mei 2023, niet voldoen aan de algemene meldplicht tot gevolg zou hebben dat de overdracht niet zou plaatsvinden.
15. Hoewel, zoals hiervoor is overwogen, het bestreden besluit dient te worden beoordeeld aan de hand van de situatie op 2 mei 2023, hecht de rechtbank er ook aan op te merken dat verweerder nog tot het einde van de oorspronkelijke overdrachtstermijn – 26 mei 2023 – de mogelijkheid had om eiser aan Oostenrijk over te dragen. Eiser heeft zich namelijk nog vóór die datum opnieuw in Ter Apel en bij het AZC in Nijmegen gemeld. Aan verweerder moet worden toegegeven dat eiser daarvan geen bewijs heeft overgelegd, maar gelet op de uitgebreide mailwisseling van de gemachtigde van eiser met verschillende instanties ziet de rechtbank aanleiding om uit te gaan van de verklaringen van eiser en zijn gemachtigde op dit punt.
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser op 2 mei 2023 niet was ondergedoken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Dit betekent dat het besluit in strijd is met artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
Conclusie en gevolg
17. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu de overdracht van eiser aan Oostenrijk niet binnen zes maanden heeft plaatsgevonden, is verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 14 november 2023
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
3.Niet gepubliceerd.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630. In overweging 4.1 heeft de Afdeling geoordeeld dat het verlengen van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Arrest van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 62 e.v.