ECLI:NL:RBDHA:2023:16994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.14611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinsleven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag was gericht op verblijf als familie- of gezinslid bij hun zoon, de referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 16 juni 2021 afgewezen, en dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 18 april 2023. De rechtbank heeft op 4 september 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de referent als de gemachtigden van eisers en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan die van eisers en de referent. Eisers, die de Syrische nationaliteit hebben, verblijven in Syrië en hebben aangevoerd dat er een objectieve belemmering is om hun gezinsleven daar uit te oefenen. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, maar dat dit niet automatisch leidt tot een verblijfsvergunning. De staatssecretaris moet een belangenafweging maken, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in overweging moeten worden genomen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangenafweging niet correct heeft uitgevoerd, met name door de afhankelijkheid van de referent van zijn ouders niet mee te wegen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] ,

[eiser 2], v-nummer: [nummer] ,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’, de zoon van eisers (referent).
1.1.
Bij besluit van 16 juni 2021 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 april 2023 op het bezwaar van eisers is de staatssecretaris bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. Het beroep is gegrond. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan de belangen van eisers en referent. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. Eisers hebben de Syrische nationaliteit en verblijven daar ook. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat, hoewel de staatssecretaris tussen eisers en referent familie- en gezinsleven heeft aangenomen, het belang van eisers en referent om hun familieleven in Nederland uit te oefenen niet opweegt tegen het belang van de Nederlandse staat.
Is het beroep van eisers niet-ontvankelijk?
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het beroep van eisers niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In het beroepschrift hebben eisers echter vermeld dat er geen besluit is genomen. Pas na het verstrijken van de beroepstermijn hebben eisers gecorrigeerd dat het een beroep tegen het bestreden besluit betreft. Dat is volgens de staatssecretaris te laat.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers tijdig een beroepschrift hebben ingediend. Dat beroepschrift voldeed op dat moment niet aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft eisers vervolgens, in lijn met artikel 6:6 van de Awb verzocht dit verzuim te herstellen. Binnen die termijn hebben eisers verzocht om wijziging van het beroep in die zin dat het beroep gericht is tegen het bestreden besluit en gevraagd om een nadere termijn voor het indienen van de gronden. De rechtbank heeft aan dit verzoek voldaan en aan eisers een termijn gegeven om de gronden in te dienen. Eisers hebben binnen die gegeven termijn de gronden ingediend. Het beroepschrift voldeed toen wel aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb.
Dat bij het indienen van het beroepschrift is aangegeven dat het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van het besluit, doet aan het voorgaande niet af. Het gaat er immers om dat na het verstrijken van een termijn voor herstelverzuim duidelijk is tegen welk besluit het beroep is gericht en het voldoet aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb. De rechtbank is dus van oordeel dat het beroep van eisers ontvankelijk is.
Toetsingskader
6. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat tussen eisers en referent sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dat betekent echter niet dat de staatssecretaris aan eisers een verblijfsvergunning moet verlenen. Om te kunnen beslissen of het niet verlenen van een verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM, moet de staatssecretaris een belangenafweging verrichten, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken en tot een fair balance (redelijk evenwicht) van die belangen moet komen. [1] De staatssecretaris moet, als de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling uitvalt, deugdelijk motiveren waarom de hechte persoonlijke banden en andere feiten en omstandigheden niet maken dat de afwijzing van een aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Heeft de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eisers kunnen laten uitvallen?
7. Eisers betogen dat de staatssecretaris de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel heeft laten uitvallen, omdat de staatssecretaris aan het belang van de Nederlandse staat ten onrechte een doorslaggevend gewicht heeft toegekend. In dat verband voeren zij aan dat de staatssecretaris ten onrechte in hun nadeel heeft meegewogen dat referent in Turkije heeft gewerkt en daar in zijn levensonderhoud kon voorzien. Zoals ook al tijdens de hoorzitting is toegelicht, heeft referent in Turkije alleen een (onbetaalde) stage gelopen, waardoor hij ook toen financieel afhankelijk was van eisers. Eisers voeren verder aan dat het feit dat zij hulpbehoevend zijn en dat referent voor hen wil zorgen ten onrechte niet is meegewogen. Dit geldt volgens eisers temeer nu er sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eisers stellen dat het onbegrijpelijk en ongemotiveerd is waarom dit geheel terzijde wordt geschoven. Ook is het volgens eisers onduidelijk waarom de intensiteit van het familieleven wordt meegewogen.
Ook voeren eisers aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft meegewogen dat er een objectieve belemmering is om het gezinsleven uit te oefenen in het land van herkomst. De staatssecretaris heeft volgens eisers onvoldoende onderkend dat referent gedwongen moest vluchten uit Syrië. Dit blijkt volgens eiser uit het feit dat hij in Nederland een verblijfsvergunning op asielgronden heeft.
Tevens had de staatssecretaris de penibele (oorlogs)situatie in Syrië mee moeten wegen.
De staatssecretaris heeft een aantal elementen wel in het voordeel van eisers uit laten vallen. Het is volgens eisers onduidelijk waarom zij niet het voordeel van de twijfel krijgen.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat referent beschouwd moet worden als jongvolwassene zoals bedoeld in het jongvolwassenenbeleid. De basis van dit beleid is dat er een bepaalde mate van afhankelijkheid is bij referent van zijn ouders. Dat gegeven had kenbaar in het voordeel van eisers in de belangenafweging moeten worden betrokken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 december 2022. [2] De staatssecretaris heeft dit niet gedaan. De staatssecretaris heeft juist tegengeworpen dat referent over voldoende zelfstandigheid beschikt, omdat referent zich sinds zijn vertrek uit Syrië staande kan houden zonder zijn ouders, hij nu zelfstandig in Nederland woont en hier naar school gaat. De staatssecretaris is dus uitgegaan van het ontbreken van een mate van afhankelijkheid, terwijl hij de afhankelijkheid kenbaar in het voordeel van eisers had moeten meewegen. In dit verband had hij ook het economische belang van de Nederlandse staat anders moeten wegen. Het feit dat referent beschouwd moet worden als jongvolwassene, betekent ook dat er een bepaalde mate van financiële afhankelijkheid is. Het valt daarom niet in te zien waarom aan eisers kan worden tegengeworpen dat referent niet (volledig) in zijn eigen levensonderhoud voorziet. Om diezelfde reden kan niet worden tegengeworpen dat referent niet volledig in het levensonderhoud van zijn ouders zal kunnen voorzien wanneer zij naar Nederland komen. Door dat wel te doen, maakt de staatssecretaris het jongvolwassenenbeleid in wezen illusoir. Het zal immers slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zo zijn dat een jongvolwassene die naar Nederland is gevlucht en in een afhankelijkheidsverhouding tot zijn ouders staat, voldoende in zijn en in het levensonderhoud van zijn familieleden kan voorzien.
Ook heeft de staatssecretaris niet inzichtelijk gemaakt welk gewicht is toegekend aan het feit dat referent een asielvergunning heeft verkregen, en er dus een objectieve belemmering is om het familieleven in Syrië uit te oefenen, en waarom de belangen van de Nederlandse Staat volgens de staatssecretaris zwaarder moeten wegen.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet de staatssecretaris de proceskosten vergoeden. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Ook moet de staatssecretaris het door eisers betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006
2.ABRvS 9 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3660