In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag was gericht op verblijf als familie- of gezinslid bij hun zoon, de referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 16 juni 2021 afgewezen, en dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 18 april 2023. De rechtbank heeft op 4 september 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de referent als de gemachtigden van eisers en de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan die van eisers en de referent. Eisers, die de Syrische nationaliteit hebben, verblijven in Syrië en hebben aangevoerd dat er een objectieve belemmering is om hun gezinsleven daar uit te oefenen. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, maar dat dit niet automatisch leidt tot een verblijfsvergunning. De staatssecretaris moet een belangenafweging maken, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in overweging moeten worden genomen.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangenafweging niet correct heeft uitgevoerd, met name door de afhankelijkheid van de referent van zijn ouders niet mee te wegen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.674,-.