In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 november 2023, is de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eiseres, een Eritrese vrouw, aan de orde. Eiseres heeft op 11 maart 2022 haar asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiseres heeft de staatssecretaris op 30 juni 2023 in gebreke gesteld en vervolgens op 18 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), is verstreken. De staatssecretaris had de beslistermijn op 7 september 2022 met negen maanden verlengd, maar deze termijn is op 11 juni 2023 verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND en concludeert dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiseres bekend te maken. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.