In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.H.R. de Boer, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit beroep volgt op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 november 2023, waarin werd bepaald dat verweerder binnen zestien weken opnieuw moest beslissen op de aanvraag van eiseres. Eiseres stelt dat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft tot het indienen van beroep.
De rechtbank heeft in deze procedure besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze specifieke zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist op een aanvraag, de betrokkene in beroep kan gaan, mits hij eerst een ingebrekestelling heeft gestuurd. In dit geval was een ingebrekestelling niet nodig, omdat de rechtbank in de eerdere uitspraak een duidelijke termijn had gesteld die inmiddels was verstreken.
De rechtbank heeft verweerder op 26 juni 2024 een verzoek tot een nadere beslistermijn van acht weken, ingaande op 15 juli 2024, toegestaan. Dit is gedaan om zowel het belang van eiseres bij een tijdige beslissing als het belang van verweerder bij zorgvuldige besluitvorming te waarborgen. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom van € 200,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat verweerder binnen de gestelde termijn alsnog een besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50.