ECLI:NL:RBDHA:2023:16889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
NL23.22784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf en de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag op 2 februari 2023 afgewezen, en het bezwaar van eiser is op 14 juli 2023 bevestigd. De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren, evenals de referente van eiser.

Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 27 januari 2023, met bijlagen ter onderbouwing van zijn sociale en economische banden met Turkije. Na de afwijzing heeft hij bezwaar aangetekend, maar de minister heeft zonder hoorzitting beslist. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte van de hoorplicht is afgeweken. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die benadrukken dat het horen een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure. De rechtbank concludeert dat er geen reden was om aan te nemen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij een hoorzitting moet worden gehouden. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering in bestuursrechtelijke procedures, vooral als het gaat om de hoorplicht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22784

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] ,

V-nummer: [V-nr.] ,
eiser,
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de minister van Buitenlandse Zaken,

verweerder,
(gemachtigde: mr. L. Hartog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 2 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 juli 2023 op het bezwaar van eiser heeft de minister de afwijzing van de aanvraag bevestigd.
2. De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen mevrouw [naam referente] (referente van eiser), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

3. Op 27 januari 2023 heeft eiser zijn aanvraag voor een visum kort verblijf ingediend. Hij heeft daarbij bijlagen gevoegd, onder meer om zijn sociale en economische banden met zijn land van bestendig verblijf, Turkije, aan te tonen. Nadat eiser bezwaar heeft aangetekend tegen de afwijzende beschikking, heeft verweerder hem in de gelegenheid gesteld nadere informatie aan te leveren via de ‘vragenlijst visumaanvraag’. Eiser heeft deze vragenlijst ingevuld geretourneerd. Verweerder heeft zonder eiser of zijn referent uit te nodigen voor een hoorzitting op het bezwaar beslist.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de visumaanvraag aan de hand van de door eiser ingediende beroepsgronden.
5. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had verweerder eiser moeten horen voorafgaand aan het besluit?
6. Eiser voert aan dat hij gehoord had moeten worden over de stukken die hij heeft aangeleverd ter onderbouwing van zijn aanvraag en zijn bezwaar. Nu eiser niet is gevraagd om een toelichting te geven op de overgelegde documenten is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd tot stand gekomen.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar
uitspraak van 6 juli 2022 [1] uiteengezet wanneer kan worden afgezien van horen in bezwaar indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat is onder meer het geval als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Daarbij wijst de Afdeling erop dat het horen volgens de wetgever een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure en dat de gronden waarop van horen kan worden afgezien terughoudend moeten worden toegepast.
8. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerder geoordeeld dat uit het toezenden van de ‘vragenlijst visumaanvraag’ alleen al volgt dat het op voorhand voor verweerder klaarblijkelijk niet vast stond dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt zou kunnen leiden. [2] Er bestond daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Verweerder had ten onrechte van horen afgezien.
9. Ter zitting heeft referente toegelicht wat de achterliggende reden is voor de visumaanvraag. Anders dan verweerder veronderstelt, is het visum niet per definitie bedoeld om alvast met Nederland kennis te maken vooruitlopend op een definitief verblijf van eiser op een later moment. Zij verklaarde dat de relatie tussen eiser en referente zich nog niet in het stadium bevindt dat daarover concreet wordt nagedacht. Tijdens een hoorzitting had eiser en/of zijn referente dit standpunt verder kunnen toelichten en verweerder had hiermee rekening kunnen houden in zijn besluit.
10. Het bestreden besluit is aldus in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel [3] , de hoorplicht [4] en het motiveringsbeginsel. [5] Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
11. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat verweerder alsnog een hoorzitting moet houden. De rechtbank ziet, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven. Het ligt op de weg van verweerder om eiser en/of referente te horen en hun verklaringen bij de beoordeling van het bezwaar te betrekken. Omdat de rechtbank dit niet in de plaats van verweerder kan doen, ziet zij geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien.
12. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 juli 2023;
- draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro) aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Artikel 3:2 van de Awb.
4.Artikel 7:2 van de Awb.
5.Artikel 7:12 van de Awb.