ECLI:NL:RBDHA:2023:15787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.16853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot weigering van visum voor kort verblijf en de hoorplicht in bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een visum voor kort verblijf aan eiseres, een Guineese nationaliteit. Eiseres had op 3 november 2022 een visum aangevraagd om haar echtgenoot in Nederland te bezoeken, maar deze aanvraag werd op 22 november 2022 afgewezen. De minister van Buitenlandse Zaken verklaarde het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing kennelijk ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de hoorplicht in bezwaar was geschonden. De rechtbank heeft op 10 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres en de minister zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte had afgezien van een hoorzitting in de bezwaarfase. Eiseres had voldoende sociale binding met haar land van herkomst, Guinee, door de aanwezigheid van haar minderjarig kind. De rechtbank stelde vast dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen hoorzitting nodig was en dat de beslissing om het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren niet zorgvuldig was genomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16853

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseresv-nummer: [nummer](gemachtigde: P.H. Hillen),

en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder (gemachtigden: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiseres tegen de weigering om aan haar een visum voor kort verblijf te verstrekken kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verder is verschenen [naam 1], referent.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1987 en de Guineese nationaliteit te
hebben. Op 3 november 2022 heeft zij een visum voor kort verblijf aangevraagd om referent, haar gestelde echtgenoot, in Nederland te kunnen bezoeken.
2. Bij besluit van 22 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder deze
aanvraag op grond van artikel 32, onder a, aanhef en punt ii, en onder b van de Visumcode [1] afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf in Nederland onvoldoende heeft aangetoond en dat er redelijke twijfel bestaat over haar voornemen om tijdig, vóór afloop van het visum, terug te keren.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres haar sociale en economische binding met het land van herkomst onvoldoende heeft aangetoond. Eiseres is daarom ook niet over haar bezwaar gehoord.
4.
In beroep voert eiseres het volgende aan. Verweerder heeft de hoorplicht in bezwaar geschonden. Eiseres heeft samen met referent een biologisch, minderjarig kind dat zij in Guinee achterlaat. Reeds daarom is er voldoende sociale binding met het land van herkomst. Een hoorzitting had gerezen onduidelijkheden daarover weg kunnen nemen. Voor zover verweerder stelt dat niet duidelijk is of eiseres met haar kind samenwoont, voert eiseres aan dat zij ten tijde van de visumaanvraag tijdelijk in Senegal woonde. De normale verblijfplaats van eiseres, en haar kind, is echter Guinee. Ter onderbouwing van het beroep heeft eiseres een rapport van Verilabs overgelegd, houdende de resultaten van een verwantschapsonderzoek, voorzien van afdrukken van de paspoorten van eiseres, referent en hun minderjarige kind, een uittreksel uit het huwelijksregister in Guinee, een uittreksel uit het geboorteregister van eiseres in Guinee en een uitspraak van de rechtbank in Conakry.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar
uitspraak van 6 juli 2022 [2] uiteengezet wanneer kan worden afgezien van horen in bezwaar indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat is onder meer het geval als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Daarbij wijst de Afdeling erop dat het horen volgens de wetgever een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure en dat de gronden waarop van horen kan worden afgezien terughoudend moeten worden toegepast.
6. Uit het dossier blijkt dat verweerder naar aanleiding het bezwaar op 24 januari 2023 een vragenlijst aan eiseres heeft toegezonden. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat het toezenden van de vragenlijst in de bezwaarfase een vaste werkwijze is en dat de vragen niet op individuele basis worden opgesteld. Echter, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kon leiden dan in het primaire besluit is vervat, bestond er voor het toezenden van een vragenlijst geen aanleiding. Er bestond reeds daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Verweerder heeft ten onrechte van horen afgezien.
7. Voorts heeft verweerder ter zitting het standpunt ingenomen dat met de in beroep overgelegde stukken niet langer in geschil is dat eiseres en referent een biologisch minderjarig kind hebben, maar dat hiermee nog geen sprake is van voldoende sociale binding. Dat eiseres de biologische moeder is van een in Guinee achterblijvende minderjarige zoon, is naar het oordeel van de rechtbank een concrete aanwijzing voor het bestaan van een substantiële sociale binding met dat land. Hoewel de desbetreffende stukken pas in beroep zijn overgelegd, stelt de rechtbank ook vast dat de omstandigheden die daarin worden geschetst al in de bezwaarfase aan het licht hadden kunnen komen als verweerder een hoorzitting had gehouden. Of eiseres daadwerkelijk de zorg draagt voor haar kind is een vraag van feitelijke aard waarover een hoorzitting in bezwaar eveneens nadere opheldering had kunnen verschaffen. Eiseres heeft in bezwaar expliciet verzocht om uitgenodigd te worden op een hoorzitting om hun situatie nader te kunnen toelichten. Verweerder heeft daar ten onrechte van af gezien. Het in bezwaar gehandhaafde standpunt dat geen sprake is van een zodanige sociale binding van eiseres met haar land van herkomst, dat een tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd, is daarom gebrekkig gemotiveerd.
8. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 (zorgvuldigheidsvereiste) en artikel 7:2 (hoorplicht in bezwaar) en artikel 7:12 (motiveringsvereiste) van de Awb [3] .
Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
9. Verweerder zal worden opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat verweerder alsnog een hoorzitting moet houden. De rechtbank ziet gelet op wat hiervoor is overwogen geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen het besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven. Het ligt op de weg van verweerder om eiseres, en eventueel referent, te horen en hun verklaringen bij de beoordeling van het bezwaar te betrekken. Omdat de rechtbank dit niet in de plaats van verweerder kan doen, ziet zij geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro);
- draagt verweerder op om het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) Nr. 810/2009.
3.Algemene wet bestuursrecht