Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiseresv-nummer: [nummer](gemachtigde: P.H. Hillen),
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder (gemachtigden: mr. C.W.M. van Breda).
Procesverloop
eiseres tegen de weigering om aan haar een visum voor kort verblijf te verstrekken kennelijk ongegrond verklaard.
Overwegingen
hebben. Op 3 november 2022 heeft zij een visum voor kort verblijf aangevraagd om referent, haar gestelde echtgenoot, in Nederland te kunnen bezoeken.
aanvraag op grond van artikel 32, onder a, aanhef en punt ii, en onder b van de Visumcode [1] afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf in Nederland onvoldoende heeft aangetoond en dat er redelijke twijfel bestaat over haar voornemen om tijdig, vóór afloop van het visum, terug te keren.
In beroep voert eiseres het volgende aan. Verweerder heeft de hoorplicht in bezwaar geschonden. Eiseres heeft samen met referent een biologisch, minderjarig kind dat zij in Guinee achterlaat. Reeds daarom is er voldoende sociale binding met het land van herkomst. Een hoorzitting had gerezen onduidelijkheden daarover weg kunnen nemen. Voor zover verweerder stelt dat niet duidelijk is of eiseres met haar kind samenwoont, voert eiseres aan dat zij ten tijde van de visumaanvraag tijdelijk in Senegal woonde. De normale verblijfplaats van eiseres, en haar kind, is echter Guinee. Ter onderbouwing van het beroep heeft eiseres een rapport van Verilabs overgelegd, houdende de resultaten van een verwantschapsonderzoek, voorzien van afdrukken van de paspoorten van eiseres, referent en hun minderjarige kind, een uittreksel uit het huwelijksregister in Guinee, een uittreksel uit het geboorteregister van eiseres in Guinee en een uitspraak van de rechtbank in Conakry.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar
uitspraak van 6 juli 2022 [2] uiteengezet wanneer kan worden afgezien van horen in bezwaar indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat is onder meer het geval als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Daarbij wijst de Afdeling erop dat het horen volgens de wetgever een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure en dat de gronden waarop van horen kan worden afgezien terughoudend moeten worden toegepast.
Beslissing
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro);