ECLI:NL:RBDHA:2023:16862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
I. C/09/625711 / JE RK 22-399 II. C/09/639465 / JE RK 22-2570 III. C/09/639468 / JE RK 22-2572
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen met toetsing van het perspectiefbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vijf minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het perspectief van de kinderen ligt bij de woonvoorzieningen waar zij momenteel verblijven, en dat er niet langer zal worden toegewerkt naar een terugplaatsing bij de ouders. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, waarbij de ouders geen verweer voerden tegen de verlenging voor de meeste kinderen, maar wel tegen de terugplaatsing van [naam01] en [naam02]. De rechtbank heeft de argumenten van de ouders en de gecertificeerde instelling zorgvuldig afgewogen, waarbij de ontwikkeling en de specifieke behoeften van de kinderen centraal stonden. De rechtbank concludeerde dat de ouders, ondanks hun betrokkenheid, niet in staat zijn om te voldoen aan de opvoedbehoeften van de kinderen, die onder andere autisme en ontwikkelingsachterstanden vertonen. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd en de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling bekrachtigd, met als doel de continuïteit van de zorg voor de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens:
I. C/09/625711 / JE RK 22-399
II. C/09/639465 / JE RK 22-2570
III. C/09/639468 / JE RK 22-2572
Datum uitspraak: 3 februari 2023

Beschikking van de meervoudige kamer

I. Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
II. Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
III. Verzoek geschilbeslechting
in de zaken naar aanleiding van de op 28 februari 2022 (I) en op 9 december 2022 (II en III) ingekomen verzoekschriften van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende de minderjarigen:
-
[naam01] ,geboren op [geboortedatum01] 2011 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [naam01] ,
-
[naam02] ,geboren op [geboortedatum02] 2012 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [naam02] ,
-
[naam03] ,geboren op [geboortedatum03] 2017 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen: [naam03] ,
-
[naam04] ,geboren op [geboortedatum04] 2018 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen: [naam04] ,
-
[naam05] ,geboren op [geboortedatum05] 2020 te [geboorteplaats03] ,
hierna te noemen: [naam05] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam06] ,

hierna te noemen: de moeder,
en

[naam07] ,

hierna te noemen: de vader,
hierna samen te noemen: de ouders,
beiden wonende te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. W. van der Voet te Rotterdam,
[naam08] en [naam09]
,
hierna te noemen: de gezinshuisouders van [naam01] en [naam02] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

P.A. Smits en [naam11] ,

de pleegouders van [naam04] en [naam05] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Bij beschikking van 16 december 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] , [naam02] , [naam03] en [naam04] verlengd tot
5 februari 2023 in respectievelijk een gezinsgerichte voorziening ( [naam01] , [naam02] en [naam03] ) en een voorziening voor pleegzorg ( [naam04] ). Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam05] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 5 februari 2023.
De behandeling van het verzoek over [naam05] (
C/09/625711 / JE RK 22-399) is voor het overige aangehouden tot de zitting van de meervoudige kamer, gecombineerd met de behandeling van de verzoeken met zaaknummers
C/09/639465 / JE RK 22-2570en
C/09/639468 / JE RK 22-2572.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • voornoemde beschikking van 16 december 2022;
  • het verzoekschrift (II) van de gecertificeerde instelling van 9 december 2022;
  • het verzoekschrift (III) van de gecertificeerde instelling van 9 december 2022, met als bijlagen;
  • de opvoedvisie van 8 december 2022;
  • de zeven afzonderlijke NIFP-rapporten (Forensisch Psychologische Onderzoeken) betreffende de vader, de moeder, [naam01] , [naam02] , [naam03] , [naam04] en [naam05] (hierna: de NIFP-rapporten);
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek van 14 december 2022;
  • het verweerschrift van de zijde van de ouders van 23 januari 2023.
Op 25 januari 2023 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • M. de Wolf en [naam13] namens de gecertificeerde instelling.
De gezinshuisouders van [naam01] en [naam02] en de pleegouders van [naam04] en [naam05] zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.

Verzoeken en standpunten van de partijen

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing (1 en II)

De gecertificeerde instelling
Het verzoek (I) strekt nog tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam05] in een voorziening voor pleegzorg tot het einde van de huidige ondertoezichtstelling, te weten tot 22 april 2023. Het andere verzoek (II) strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam01] , [naam02] , [naam03] , [naam04] en [naam05] voor de duur van een jaar, te weten tot
5 februari 2024 en tot verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen respectievelijk in een gezinsgerichte voorziening ( [naam01] en [naam02] ), een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ( [naam03] ) en een voorziening voor pleegzorg ( [naam04] en [naam05] ) tot het einde van de ondertoezichtstelling. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hun standpunt ten aanzien van de opvoedvisie, dat hieronder wordt weergeven.
De ouders
Namens en door de ouders is geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling voor alle vijf de kinderen. Ook refereren zij zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van [naam03] , [naam04] en [naam05] . Er is wel verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] en [naam02] . De ouders vinden dat deze machtiging maximaal voor zes maanden moet worden verlengd, binnen welke periode moet worden toegewerkt naar een thuisplaatsing. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hun standpunt ten aanzien van de opvoedvisie, dat hieronder wordt weergeven.
Geschilbeslechting (III)
De gecertificeerde instelling
De gecertificeerde instelling heeft op 16 november 2022 op basis van de door haarzelf gesignaleerde zorgen en gezien de conclusies van de NIFP-rapporten, besloten dat het perspectief van de kinderen gelegen is bij de woonvoorzieningen waar zij nu verblijven. Deze “opvoedvisie” (ook wel “perspectiefbesluit” genoemd) is met de ouders gedeeld en op 8 december 2022 op schrift gesteld. De (onderbouwing van deze) opvoedvisie houdt, samengevat, het volgende in. Uit het onderzoek van het NIFP blijkt dat de kinderen als gevolg van een combinatie van hun voorgeschiedenis en (ontwikkelings)problematiek meer dan gemiddeld behoefte hebben aan duidelijkheid, structuur en regelmaat in een stabiele en veilige opvoedomgeving, met opvoeders die om kunnen gaan met hun sociaal-emotionele kwetsbaarheden. Daarnaast hebben zij behoefte aan positieve aandacht binnen een voldoende sensitieve en responsieve opvoedomgeving. De ouders zijn zelfverzekerd en betrokken, maar onvoldoende in staat om aan te sluiten bij de specifieke opvoedbehoeften van de kinderen. Hun eigen problematiek heeft invloed op het dagelijks functioneren en dit beperkt hen in hun vermogen om te kunnen inschatten wat de kinderen nodig hebben. Vanwege de verstreken tijd zou een thuisplaatsing voor de kinderen extra ingrijpend zijn. Er wordt ingeschat dat de ontwikkeling van de kinderen, die na de uithuisplaatsing vooruit is gegaan op verschillende gebieden, bij een terugplaatsing zal stagneren of zelfs achteruit zal gaan. De ouders vinden het lastig om alle gemaakte afspraken bij te wonen of tijdig aanwezig te zijn op de afspraken en hebben een klein steunend netwerk. Daarnaast wijkt de visie van de ouders af van die van de hulpverleners, wat leidt tot een gebrek aan acceptatie van de hulp. De gecertificeerde instelling vindt, in navolging van het NIFP, een terugplaatsing van de kinderen bij de ouders thuis niet in hun belang, nu de risico’s daarvan te groot zijn. De gecertificeerde instelling hecht wel grote waarde aan het zo thuis mogelijk opgroeien van de kinderen, dus zij blijft beoordelen hoe het contact met de ouders vormgegeven en uitgebreid kan worden. Vooralsnog heeft de gecertificeerde instelling niet het plan om de contacten met de ouders terug te schroeven. Omdat de ouders het niet eens zijn met de opvoedvisie en het voor alle kinderen en betrokkenen van belang is dat er duidelijkheid komt over hun toekomstperspectief, verzoekt de gecertificeerde instelling de rechtbank de opvoedvisie te bekrachtigen.
Naar aanleiding van het verweer van de ouders heeft de gecertificeerde instelling ter zitting nog het volgende naar voren gebracht. Voor het inzetten van hulpverlening ter vergroting van opvoedvaardigheden is essentieel, dat de ouders het nut van deze hulpverlening inzien, daaraan meewerken en gemaakte afspraken nakomen. Door het hele dossier is te zien dat het voor alle betrokken instanties heel moeilijk is om afspraken te maken met de ouders en dat het voor de ouders moeilijk is om zich aan gemaakte afspraken te houden. Dat zit de start van de daadwerkelijke hulp in de weg.
De ouders
De ouders leggen zich er met pijn in het hart bij neer dat [naam03] , [naam04] en [naam05] zullen opgroeien in de woonvoorzieningen waar zij nu verblijven. Zij voeren wel verweer tegen de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling over [naam01] en [naam02] . De ouders betogen allereerst dat er sinds de uithuisplaatsing van de kinderen nooit daadwerkelijk gewerkt is aan thuisplaatsing van de kinderen. De focus van de gecertificeerde instelling heeft altijd meer gelegen op het op tijd komen bij de afspraken en minder op inhoudelijke punten. De ouders kunnen zich daarnaast niet vinden in de conclusies van de NIFP-rapporten. Uit observatie van het NIFP van het bezoek met [naam01] en [naam02] blijkt dat de ouders wel degelijk de leiding nemen en kunnen afstemmen op de kinderen. Dat komt niet overeen met de conclusie dat de ouders [naam01] en [naam02] te weinig sturing bieden en ze onvoldoende zicht hebben op de behoeften van de kinderen. Uit de NIFP-rapporten blijkt ook, in tegenstelling tot de vermoedens van de gecertificeerde instelling, dat beide ouders een gemiddelde intelligentie hebben en er geen sprake is van een stemmings- of angststoornis. Dit is een extra reden om toch nog in te zetten op het vergroten van de opvoedvaardigheden van de ouders om tot thuisplaatsing over te gaan. De ouders betwisten tot slot de conclusie van het NIFP over de hechtingsrelatie van [naam01] en [naam02] met hen. Volgens het NIFP is de gehechtheid gecompliceerd vanwege de ontwikkelingsachterstand(en) en het autisme van de kinderen, de beperkte omgang met de ouders en gebreken van de ouders op het gebied van opvoedvaardigheden. Volgens de ouders hoeven dit geen redenen te zijn om niet meer te werken aan thuisplaatsing. Ook wordt waargenomen dat [naam01] en [naam02] een warme band hebben met de ouders en dat zij genieten van de contactmomenten. Namens de ouders wordt nog de kanttekening gemaakt dat het NIFP niet specifiek heeft onderzocht wat de mogelijkheden van de ouders zijn bij een thuisplaatsing van twee van de kinderen, in plaats van alle vijf de kinderen. De ouders verzoeken de rechtbank om te bepalen dat de ouders het komende half jaar alsnog de kans krijgen om toe te werken naar thuisplaatsing van [naam01] en [naam02] , met inzet van ouderschapsondersteuning (zoals geadviseerd door het NIFP) om beter te kunnen inspelen op de specifieke opvoedbehoefte van [naam01] en [naam02] en met uitbreiding van de omgang en het daarbij opnieuw monitoren van de omgangsmomenten.

Beoordeling

Geschilbeslechting
Ontvankelijkheid van het verzoek
Gelet op de verschillende inzichten die hierover binnen de rechtspraak (vgl. bijv. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 juli 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6492 en Rechtbank Noord-Holland 5 september 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8195) bestaan, vindt de rechtbank het nodig stil te staan bij de vraag of een geschil over de opvoedvisie (ook wel perspectiefbesluit genoemd) een geschil is dat door middel van de geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek kan worden voorgelegd. Dat artikel bepaalt dat geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, met uitzondering van geschillen die vallen onder het klachtrecht bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd.
De rechtbank overweegt dat in het huidige wettelijk systeem aan de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling geen zelfstandige betekenis toekomt en er geen aparte rechtspositieregeling bestaat voor de ouders. De opvoedvisie van de gecertificeerde instelling heeft echter wel ingrijpende gevolgen aangezien er dan binnen de ondertoezichtstelling niet langer gewerkt wordt aan thuisplaatsing van de kinderen, maar aan het vormgeven van de rol van de ouders op afstand. In het huidige wettelijk systeem kan de beoordeling van het perspectief (en daarmee van de opvoedvisie) pas aan de orde komen bij de beoordeling van een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag. Echter nemen de onderzoeken naar (de wenselijkheid van) gezagsbeëindiging in de praktijk, mede gelet op de wachttijden bij de Raad voor de Kinderbescherming, veel tijd in beslag en leiden deze bovendien niet altijd tot de indiening van een verzoek tot gezagsbeëindiging bij de rechtbank. In de tussentijd wordt, zonder enige rechterlijke toets, gehandeld conform de naar aanleiding van de opvoedvisie ingrijpend gewijzigde uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en blijft onzekerheid voor de ouders en de kinderen bestaan. In veel gevallen vormt de opvoedvisie aanleiding om de contacten tussen de ouders en de kinderen vergaand te beperken. Omdat de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen wel een andere vorm krijgt, vindt de rechtbank het in het belang van de (rechtsbescherming van de) ouders dat dit besluit in het kader van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW kan worden voorgelegd.
Omdat het gevolg van de opvoedvisie ofwel perspectiefbesluit paralellen vertoont met het gevolg van gezagsbeëindiging, heeft de rechtbank overwogen om de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken advies uit te brengen ex artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In het onderhavige geval is dat achterwege gelaten omdat er een uitgebreid onderzoek door het NIFP heeft plaatsgevonden en de Raad voor de Kinderbescherming een advies ex artikel 1:265j BW heeft uitgebracht.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt vast dat overeenstemming tussen betrokkenen ten aanzien van [naam01] en [naam02] niet mogelijk is en acht de volgende beslissing in het belang van de kinderen wenselijk.
De rechtbank vindt, met de gecertificeerde instelling, dat het perspectief van alle kinderen, ook van [naam01] en [naam02] , gelegen is bij de woonvoorzieningen waar zij nu verblijven. De rechtbank acht (werken aan) thuisplaatsing van [naam01] en [naam02] , mede gelet op de conclusies in de NIFP-rapporten niet in hun belang. Het NIFP heeft zeer uitgebreid onderzocht of er nog mogelijkheden zijn voor thuisplaatsing van de kinderen. In dit onderzoek zijn beide ouders en alle vijf de kinderen afzonderlijk beoordeeld. Voor elk kind is individueel gebleken dat thuisplaatsing niet langer in zijn of haar belang is. Hierbij is voor elk kind rekening gehouden met hun persoonlijke problematiek, de hechtingsband met de ouders, de opvoedvaardigheden van de ouders en andere belangrijke factoren, zoals de duur van de uithuisplaatsing en de ontwikkeling van de kinderen op hun huidige woonplek. Ook voor [naam01] en [naam02] geldt dat sprake is van een combinatie van beperkte affectieve vaardigheden van de ouders en specifieke opvoedbehoeften, ondanks dat er tussen [naam01] en [naam02] en de ouders een grotere emotionele band wordt gezien. Daarnaast weegt het belang van continuïteit mee, hun positieve ontwikkeling sinds de uithuisplaatsing en de verwachting dat met een terugplaatsing deze positieve ontwikkeling zal stagneren dan wel achteruit zal gaan. Tenslotte is van belang dat de ouders weliswaar welwillend staan tegenover hulpverlening, maar dat gebleken is dat het voor hen erg moeilijk is om met de hulpverlening tot afspraken te komen en zich daaraan te houden, hetgeen daadwerkelijke hulpverlening en daarmee verbetering van de opvoedsituatie bij de ouders thuis in de weg staat. Het is in het belang van de kinderen dat er duidelijkheid ontstaat over hun perspectief, zodat de acceptatie van het feit dat zij elders zullen opgroeien zijn beslag kan krijgen. Dit klemt te meer nu zij allemaal al een langere tijd niet thuis wonen. De rechtbank ziet dat de ouders veel van hun kinderen houden en in zoverre acht de rechtbank de insteek van de gecertificeerde instelling om de kinderen “zo thuis mogelijk” op te laten groeien, waarbij wordt bezien hoe en wanneer uitbreiding van de omgang tussen de kinderen en de ouders mogelijk is, de juiste weg.
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikelen 1:255, eerste lid, en 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de kinderbeschermingsmaatregelen te verlengen als verzocht.
Geen van de betrokkenen voert verweer tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen. Alle kinderen kampen met hun eigen, complexe problematiek, waaronder autisme en verschillende ontwikkelingsachterstanden. Deze ontwikkelingsbedreigingen kunnen niet op vrijwillige basis door de ouders worden weggenomen.
Er wordt ook geen verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam03] , [naam04] en [naam05] . Zij wonen alle drie op een perspectiefbiedende plek waar zij hun plekje hebben gevonden. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat deze plaatsing voortduurt.
De rechtbank is ook van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] en [naam02] verlengd moet worden. Reden hiervoor is dat [naam01] en [naam02] kwetsbare kinderen zijn die van hun opvoeders bovengemiddelde opvoedvaardigheden vragen. Bij [naam01] is sprake van een autismespectrumstoornis en een verstandelijke beperking. Hij loopt achter in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Hij heeft een bovengemiddelde behoefte aan structuur en voorspelbaarheid. Hij heeft een stabiele, sensitieve en veilige opvoedomgeving nodig. De ouders zijn door hun beperkingen op affectief en pedagogisch gebied niet in staat aan te sluiten bij zijn ontwikkelingsbehoeften, aldus de NIFP-rapporten.
[naam02] laat op alle gebieden een forse ontwikkelingsachterstand zien waarbij de achterstand op het gebied van sociale vaardigheden het meest in het oog springt. Ook bij [naam02] is sprake van een autismespectrumstoornis en een cognitieve achterstand. Voor haar geldt hetzelfde als voor [naam01] , in die zin dat ook zij een bovengemiddelde behoefte heeft aan structuur en voorspelbaarheid. Zij heeft stressbestendige opvoeders nodig met meer dan gemiddelde pedagogische, sensitieve en responsieve vaardigheden. De ouders kunnen niet aan de hiervoor genoemde behoeften van [naam02] voldoen. De rechtbank vindt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] en [naam02] voor een periode van een jaar moet gelden en niet voor zes maanden, zoals de ouders willen, teneinde naar een thuisplaatsing toe te werken. Voor de onderbouwing hiervan verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor ten aanzien van het perspectief van [naam01] en [naam02] is overwogen.
Nu [naam03] niet langer in een gezinsgerichte voorziening verblijft, maar in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, zal de rechtbank niet de bestaande machtiging tot uithuisplaatsing verlengen, maar een nieuwe machtiging verlenen met inachtneming van de juiste categorie.
Daarom zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De rechtbank:
inzake C/09/625711 / JE RK 22-399
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging om
[naam05]uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 5 februari 2023 tot
22 april 2023;
inzake C/09/639465 / JE RK 22-2570
verlengt de ondertoezichtstelling van
[naam01] , [naam02] , [naam03] en [naam04]van 5 februari 2023 tot 5 februari 2024 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verlengt de ondertoezichtstelling van
[naam05]van 22 april 2023 tot 5 februari 2024 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging om
[naam01] , [naam02] en [naam04]gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in respectievelijk een gezinsgerichte voorziening
( [naam01] en [naam02] )en een voorziening voor pleegzorg
( [naam04] )van 5 februari 2023 tot 5 februari 2024;
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland om
[naam03]uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 5 februari 2023 tot 5 februari 2024;
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging om
[naam05]gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 22 april 2023 tot 5 februari 2024;
inzake C/09/639468 / JE RK 22-2572
bepaalt dat het perspectief van de kinderen gelegen is bij de woonvoorzieningen waar zij nu verblijven en dat niet langer zal worden toegewerkt naar een plaatsing van [naam01] , [naam02] , [naam03] , [naam04] en [naam05] bij de ouders thuis;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2023 door
mr. M.P. Meeuwisse, mr. S.M. Borkent en mr. J.J. Peters, tevens kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.T. Verlinde als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.