ECLI:NL:RBDHA:2023:16832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
NL23.28383
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herhaalde asielaanvraag van een Pakistaanse eiser met LHBTI-achtergrond

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van een Pakistaanse eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De eiser had op 10 september 2023 een herhaalde asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank behandelt de zaak op 4 oktober 2023, waarbij de gemachtigde van de eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig zijn, evenals een vertegenwoordiger van LGBT Asylum Support. De eiser, geboren in 1992, heeft in het verleden meerdere asielaanvragen ingediend, die allemaal zijn afgewezen of niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank oordeelt dat de nieuwe elementen die de eiser aanvoert, zoals zijn geregistreerd partnerschap en verklaringen van derden, niet voldoende zijn om de eerdere besluiten te weerleggen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van de eiser over zijn seksuele geaardheid ongeloofwaardig zijn. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat er geen sprake is van nieuwe relevante feiten die de aanvraag ontvankelijk zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28383

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 10 september 2023 waarbij de herhaalde asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk is verklaard.
Op 13 september 2023 is eiser uitgezet naar Pakistan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening om eiser terug te halen naar Nederland afgewezen bij uitspraak van 26 september 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en de heer [naam] van LGBT Asylum Support.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1992. Eiser heeft in de periode van 2017 tot en met 2020 drie maal een asielaanvraag ingediend. Deze zijn respectievelijk niet-ontvankelijk verklaard, buiten behandeling gesteld en afgewezen. De betreffende besluiten zijn na (hoger) beroep in rechte komen vast te staan.
2. In de derde procedure is het beroep tegen het besluit van 11 augustus 2022 bij uitspraak van de rechtbank Middelburg van 14 juni 2023 [1] ongegrond verklaard. Dit oordeel is op 21 augustus 2023 door de hoogste bestuursrechter bevestigd. [2]
3. Op 21 augustus 2023 heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek aan eiser medegedeeld dat een vlucht voor hem is geboekt naar Pakistan op 13 september 2023.
4. Op 25 augustus 2023 heeft eiser de vierde asielaanvraag ingediend, die hier ter beoordeling voor ligt. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat er sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan geen relevante nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd. [3] Verweerder heeft daarbij verwezen naar het besluit van 11 augustus 2022 in de derde procedure, waarbij de gestelde homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig is geacht.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
5. Eiser heeft betoogd dat wel sprake is van nieuwe relevante feiten. Uit het overgelegde rapport van LGBT Asylum Support van 3 oktober 2023 volgt dat in de vorige uitspraak van de rechtbank van 14 juni 2023 ten onrechte is geoordeeld dat het geregistreerd partnerschap dat eiser op 24 mei 2023 is aangegaan, niet relevant is voor de beoordeling van zijn seksuele geaardheid. Uit de overgelegde communicatie met de gemeente Hoogeveen van 20 september 2023 blijkt dat voorafgaand aan de registratie van het partnerschap inhoudelijk onderzoek is gedaan naar het bestaan van een schijnrelatie. Verder heeft eiser berichten van een medewerker van COA overgelegd waarin wordt bevestigd dat eiser door COA wordt uitgenodigd om als ervaringsdeskundige voorlichting te geven op het AZC over de LHBTI-gemeenschap. Daarnaast heeft eiser een aantal verklaringen van bekenden overgelegd. Deze stukken dienen als steunbewijs, nu hij zijn seksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft kunnen maken met zijn eigen verklaringen. In dat kader verwijst eiser naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 4 augustus 2021 [4] en de uitspraak van deze rechtbank Den Bosch van 19 april 2022 [5] . Het bestreden besluit is verder in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat verweerder aan eiser een zwaardere bewijslast oplegt om de relatie met zijn partner te onderbouwen dan aan asielzoekers die zich niet identificeren als LHBTI. Tot slot, wijst eiser erop dat op 12 september 2023 vragen zijn ingediend bij de Tweede Kamer over het geregistreerd partnerschap en de zaak van eiser. De behandeling daarvan moet worden afgewacht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Nieuwe relevante elementen en bevindingen
6. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag beoordeelt verweerder of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de aanvraag. [6] Een nieuw element of bevinding is niet relevant als op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan de overwegingen van het eerder genomen besluit.
7. De rechtbank is van oordeel verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de stukken waarop eiser zich beroept niet kunnen afdoen aan de ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiser over zijn seksuele geaardheid. Daartoe wordt het volgende overwogen.
8. Het overgelegde rapport van LGBT Asylum Support van 3 oktober 2023 en de communicatie met de gemeente Hoogeveen hoefden niet te worden aangemerkt als nieuwe relevante feiten. Anders dan eiser stelt volgt uit deze stukken niet dat de gemeente Hoogeveen bij het geregistreerd partnerschap van eiser onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van een schijnrelatie. Op zitting heeft verweerder nader toegelicht dat een onderzoek naar een schijnhuwelijk of -partnerschap alleen wordt gedaan indien een van beide partijen een verblijfsvergunning in Nederland heeft. In het geval van eiser was die situatie niet aan de orde. Gelet hierop komt aan het beroep op het gelijkheidsbeginsel verder geen betekenis toe en is er verder geen aanleiding om de behandeling van de vragen over het geregistreerd partnerschap bij de Tweede Kamer af te wachten.
9. Ook de overlegde berichten van het COA en verklaringen van bekenden hoefden niet te worden aanmerkt als nieuwe relevante feiten. De verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Den Bosch van 19 april 2022 en van hoogste bestuursrechter van 4 augustus 2021 gaan hier niet op. Uit die uitspraken volgt dat verklaringen over geaardheid moeten worden bezien in het licht van het overgelegde bewijsmateriaal en dat een ontoereikende verklaring kan worden gecompenseerd met andere verklaringen en bewijsmateriaal. De door eiser overgelegde stukken zien evenwel op de activiteiten die eiser binnen de LHBTI-gemeenschap onderneemt en die verder niet in geschil zijn, maar deze hebben geen betrekking op de verklaringen van eiser over zijn geaardheid. Bovendien hebben de stukken geen wezenlijk andere inhoud dan de stukken die zijn overgelegd in de vorige procedure, waarbij de rechtbank bij uitspraak van 14 juni 2023 deze onvoldoende heeft geoordeeld om de verklaringen van eiser te ondersteunen en de gestelde homoseksualiteit alsnog aannemelijk te achten.
Bahaddar-exceptie
10. Uit het arrest Bahaddar [7] en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 22 juni 2022 [8] waarin dit arrest is uitgewerkt, volgt dat de bestuursrechter een nationale procedureregel, die tot een niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag leidt, buiten toepassing moet laten wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest, om schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat ook regels die gaan over de omvang van het geschil, zoals artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet, gezien kunnen worden als een nationale procedure regel in de zin van het arrest Bahaddar. Bahaddar-omstandigheden doen zich voor als wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat verweerder bij uitzetting van die vreemdeling het refoulementverbod, neergelegd in artikel 3 van het EVRM, zou schenden. De drempel voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM is echter hoog. Eiser heeft gesteld dat hij een reëel risico loopt een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Pakistan vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Nu het besluit waarin verweerder de seksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig heeft geacht in rechte is komen vast te staan en hetgeen eiser in deze procedure heeft aangevoerd niet tot een ander oordeel leidt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van Bahaddar-omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

11. Verweerder heeft de aanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 14 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8843.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2023, 202303871/1/V2 (niet gepubliceerd).
3.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet (Vw).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.
5.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch van 19 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3584.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2699.
7.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998: 0219JUD002589494.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664.