ECLI:NL:RBDHA:2023:16821
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking door huurder met betrekking tot onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en de heffingsambtenaar van de gemeente Zuidplas over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiseres, huurder van een appartement, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking die de waarde van de woning op € 121.000 had vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2020. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 106.000. Ze voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht had gegeven in de waardering van de objectonderdelen en dat er geen correcties waren toegepast voor de onderhoudsreserve van de vereniging van eigenaren. Daarnaast stelde eiseres dat de ligging van de woning nabij het spoor en de slechte geluid- en temperatuurbeheersing niet waren meegewogen in de waardering.
De rechtbank oordeelde dat eiseres geen materieel belang had bij de vastgestelde WOZ-waarde, omdat zij huurder was en niet kon onderbouwen dat zij financieel nadeel ondervond van de vastgestelde waarde. De rechtbank achtte het niet aannemelijk dat het beroep van eiseres de belangen van haar zou beschermen, waardoor niet werd voldaan aan het relativiteitsvereiste. De late indiening van het verweerschrift door de verweerder werd als tardief beschouwd en buiten beschouwing gelaten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder de hoogte van de WOZ-waarde verder te beoordelen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.