In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H. van der Linden, heeft asiel aangevraagd en stelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. C. Wesenbeek, ten onrechte zijn aanvraag niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de asielaanvraag van eiser, die eerder asiel heeft aangevraagd in meerdere landen, waaronder Frankrijk.
De rechtbank overweegt dat de overdrachtstermijn naar Frankrijk is verlengd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Frankrijk geen adequate medische zorg zal ontvangen. Eiser heeft psychische problemen en vreest voor zijn gezondheid bij een overdracht aan Frankrijk, maar de rechtbank oordeelt dat er geen objectieve medische gegevens zijn die een reëel risico op een aanzienlijke verslechtering van zijn gezondheidstoestand aantonen. De rechtbank volgt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet in behandeling is genomen. Eiser's beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening en de noodzaak voor asielzoekers om hun situatie en de gevolgen van overdracht naar andere lidstaten goed te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat de situatie in Frankrijk niet voldoet aan de vereisten voor een veilige overdracht.