ECLI:NL:RBDHA:2023:16819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
NL23.16804 en NL23.16805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk onder de Dublinverordening met betrekking tot interstatelijk vertrouwensbeginsel en medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H. van der Linden, heeft asiel aangevraagd en stelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. C. Wesenbeek, ten onrechte zijn aanvraag niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de asielaanvraag van eiser, die eerder asiel heeft aangevraagd in meerdere landen, waaronder Frankrijk.

De rechtbank overweegt dat de overdrachtstermijn naar Frankrijk is verlengd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Frankrijk geen adequate medische zorg zal ontvangen. Eiser heeft psychische problemen en vreest voor zijn gezondheid bij een overdracht aan Frankrijk, maar de rechtbank oordeelt dat er geen objectieve medische gegevens zijn die een reëel risico op een aanzienlijke verslechtering van zijn gezondheidstoestand aantonen. De rechtbank volgt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet in behandeling is genomen. Eiser's beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening en de noodzaak voor asielzoekers om hun situatie en de gevolgen van overdracht naar andere lidstaten goed te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat de situatie in Frankrijk niet voldoet aan de vereisten voor een veilige overdracht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.16804 en NL23.16805
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 4 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft enkel de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 3 mei 2022 heeft eiser asiel aangevraagd. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 12 augustus 2015 in Zwitserland, op 16 december 2015 in Duitsland, op 2 augustus 2015 in Luxemburg, op 6 oktober 2016 nogmaals in Duitsland en op 16 april 2021 in Frankrijk asiel heeft aangevraagd. Op 17 juni 2022 heeft verweerder Frankrijk verzocht om eiser terug te nemen. [1] Omdat de Franse autoriteiten niet binnen de genoemde termijn van twee weken het verzoek hebben geaccepteerd staat daarmee sinds 2 juli 2022 de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de asielaanvraag van eiser vast. Op 4 juli 2022 heeft Frankrijk het fictieve akkoord bevestigd met een expliciet akkoord. Uit informatie van het COA [2] en de AVIM [3] is gebleken dat eiser op 26 augustus 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder heeft de Franse autoriteiten daarom op 17 oktober 2022 geïnformeerd over de verdwijning van eiser en dat de overdrachtstermijn is verlengd tot achttien maanden [4] Op 16 februari 2023 heeft eiser zich weer gemeld bij verweerder voor opvang. In het besluit van 8 juni 2023 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser verzoekt allereerst om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht wat de uitkomst is van de asielaanvragen die eiser eerder heeft gedaan in Zwitserland, Duitsland en Luxemburg. Dat Frankrijk het claimakkoord heeft geaccepteerd betekent niet dat een andere lidstaat niet verantwoordelijk kan zijn voor de asielaanvraag van eiser. Daarnaast is de overdrachtstermijn ten onrechte door verweerder verlengd nadat het COA had gemeld dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Eiser was niet op de hoogte van de periode die hij afwezig mocht zijn van de opvangvoorziening en is voor 4 à 5 dagen naar Rotterdam gegaan. Bij terugkomst is hem toegang tot de opvangvoorziening geweigerd. Daarnaast kan eiser niet verweten worden dat hij een paar dagen afwezig was omdat hij psychische problemen heeft die invloed hebben op de beslissingen die hij neemt. Bovendien kan verweerder voor Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Eiser heeft in Frankrijk op straat geleefd omdat er geen huisvesting beschikbaar was. Uit een artikel op de website van Wynia’s Week [5] van 3 september 2022 volgt dat het lang duurt voordat de eerste afspraak bij de vreemdelingenpolitie plaatsvindt en dat er niet voldoende opvangplekken zijn. Bij terugkeer naar Frankrijk loopt eiser daarom een risico op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. [6] Op 8 mei 2023 stond eiser onder toezicht van de crisisdienst omdat hij in een psychose zat. Vanwege de psychische problemen bestaat er voor eiser een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand bij een overdracht aan Frankrijk. Andere aanwijzingen dat dit risico bestaat volgen uit het meest recente AIDA-rapport waarin staat dat Frankrijk bij de behandeling van de asielprocedure vaak geen rekening houdt met medische stukken [7] , dat het voor alleenstaande mannen vaak lastig is om opvang te krijgen [8] en dat het voor asielzoekers moeilijk is om toegang te krijgen tot psychiaters. [9] Verweerder moet daarom nader onderzoek verrichten naar de gevolgen van een overdracht aan Frankrijk voor de gezondheidstoestand van eiser door een BMA-advies op te vragen. Daarnaast had verweerder in de geschetste situatie in Frankrijk en de gezondheidstoestand van eiser bijzondere individuele omstandigheden moeten zien die ertoe leiden dat een overdracht getuigt van onevenredige hardheid. [10] Eiser heeft namelijk in Frankrijk geen medische behandeling gekregen. Omdat hij in Nederland wel medisch is behandeld is Nederland het meest aangewezen land voor behandeling.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verzoek om zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen.
4. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover hij in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal daarom alleen ingaan op de aanvullende gronden die door eiser zijn aangevoerd.
Verantwoordelijkheid Frankrijk
5. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 16 april 2021 asiel heeft aangevraagd in Frankrijk. Op 4 juli 2022 heeft Frankrijk het fictieve akkoord op het terugnameverzoek van verweerder bevestigd. Hiermee is de verantwoordelijkheid van Frankrijk vast komen te staan. In de verklaringen van eiser heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om te concluderen dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank volgt het standpunt van eiser daarom niet dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht wat de status is van de asielaanvragen die eiser eerder in andere lidstaten heeft gedaan. Eiser kan ook niet tegenwerpen dat de overdrachtstermijn ten onrechte verlengd is omdat hij niet wist hoe lang hij weg mocht blijven van de opvangvoorziening en niet de intentie had om met onbekende bestemming te vertrekken. In dat kader heeft verweerder erop mogen wijzen dat eiser door zijn asielaanvraag te ondertekenen heeft verklaard bekend te zijn met de verplichting om zijn of haar woon- of verblijfplaats en adres zo spoedig mogelijk door te geven. Dit wordt ook benadrukt in het gesprek dat het COA met de vreemdeling voert bij instroom in de opvangvoorziening. Eiser kan dan ook niet tegenwerpen dat hij niet wist hoe lang hij buiten de opvang mocht verblijven. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij op dat moment al te maken had met psychische problemen en dat die van dusdanige ernst waren dat hem niet verweten kan worden dat hij voor een langere periode afwezig was. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij zich na vier à vijf dagen heeft gemeld en dat hij opgenomen is geweest in het ziekenhuis. Gelet op het voorgaande heeft verweerder mogen concluderen dat de overdrachtstermijn is verlengd en dat de verantwoordelijkheid van Frankrijk daarmee nog steeds vaststaat.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

6. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. [11] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is.
7. Verweerder mag ervan uitgaan dat Frankrijk het huidige verzoek om internationale bescherming van eiser zal behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Met het claimakkoord heeft Frankrijk aangegeven het asielrelaas van eiser in behandeling te nemen. Uit de meest recente versie van het AIDA-rapport kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk maar niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig van aard zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. [12] Voor zover eiser meent dat hij toch problemen zal ondervinden dan kan hij hierover klagen bij de Franse autoriteiten. Eiser heeft niet nader onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
8. De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van de medische omstandigheden die eiser heeft aangevoerd. Het uitgangspunt is dat verweerder ervan uit mag gaan dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan van Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na de overdracht aan Frankrijk geen medische behandeling zal kunnen verkrijgen, mocht hij dat nodig hebben. Eiser heeft evenmin onderbouwd dat hij in Frankrijk eerder geen medische behandeling heeft gekregen. Eiser heeft daarom ook niet aannemelijk gemaakt dat Nederland het meest aangewezen land is voor behandeling. Dat het lastiger is voor asielzoekers om psychiatrische hulp te krijgen in Frankrijk is volgens het AIDA-rapport het gevolg van taalbarrières. Eiser spreekt echter Frans. [13] De andere passage in het AIDA-rapport waar eiser naar verwijst, gaat over de wijze waarop medische rapporten worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Dat ziet dus niet op de specifieke situatie van eiser waarbij het de vraag betreft hoe Frankrijk de informatie die Nederland verstrekt over de gezondheidstoestand van eiser, betrekt bij de wijze waarop de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor hem worden ingericht. Gelet op het voorgaande is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat verweerder in zijn geval niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Frankrijk.
9. Uit het arrest C.K. van het Hof van Justitie [14] en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 3 november 2017 [15] waarin het arrest van het Hof van Justitie is uitgewerkt, volgt dat verweerder een BMA-advies hoort op te vragen als uit objectieve medische gegevens blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Uit het patiëntdossier blijkt dat eiser lijdt aan psychotische overschrijdingen bij middelengebruik. Hoewel eiser in het verleden opgenomen is geweest in de GZ blijkt niet uit objectieve medische gegevens dat de feitelijke overdracht aan Frankrijk een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand van eiser met zich brengt. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder geen BMA-advies hoeft op te vragen voordat eiser wordt overgedragen aan Frankrijk en dat evenmin grond is voor het oordeel dat de overdracht vanwege de medische situatie van eiser in strijd komt met artikel 3 van het EVRM.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
10. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid die is neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Over het betoog van eiser dat overdracht naar Frankrijk in strijd is met artikel 3 van het EVRM heeft de rechtbank hiervoor al een oordeel gegeven. Verweerder heeft dat betoog ook voldoende betrokken bij de afweging om wel of niet toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. In de niet onderbouwde stelling van eiser dat hij in Frankrijk geen medische behandeling heeft gekregen heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser zich onverplicht aan te trekken.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond.
12. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
2.Centraal Opvangorgaan asielzoekers.
3.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
4.Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
5.Zie het artikel ‘Heel gewoon in Frankrijk: Asielzoekers op straat’ op de website van Wynia’s Week 3 september 2022.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Zie het AIDA Country Report: France 2022 Update op pagina 83.
8.ibidem op pagina 103.
9.ibidem op pagina 113.
10.Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
11.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1256, en 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2940.
12.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 10 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12517.
13.Zie pagina 1 van het rapport van het aanmeldgehoor.
14.Zie het arrest van het HvJEU van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
15.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980.