ECLI:NL:RBDHA:2023:16731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
NL23.23810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw 2000 met betrekking tot medische zorg in Sri Lanka

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 1 maart 2023 om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 23 mei 2023 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing is bij het bestreden besluit van 1 augustus 2023 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 behandeld, waarbij alleen de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, aangezien de gemachtigde van eiser zich had afgemeld.

De rechtbank overweegt dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, ondanks het standpunt van de staatssecretaris dat eiser geen procesbelang heeft. De rechtbank stelt vast dat de echtgenote van eiser uitstel van vertrek heeft gekregen op grond van artikel 64 Vw 2000, omdat de noodzakelijke medische behandeling voor haar in Sri Lanka niet beschikbaar is. Dit betekent dat ook de uitzetting van eiser achterwege moet blijven. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen, maar dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit met betrekking tot de beoordeling van het terugkeerbesluit.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser heeft recht op proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23810

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 1 maart 2023 om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 [1] .
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 23 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft daar schriftelijk op gereageerd.
2. De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. De gemachtigde van eiser heeft zich voor de zitting afgemeld.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiser heeft op 1 maart 2023 een aanvraag gedaan om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft aan het BMA [2] gevraagd onderzoek in te stellen naar de eventuele medische problematiek van eiser. In het advies van 4 april 2023 heeft het BMA – zakelijk weergegeven – aangegeven dat bij uitblijven van de in het advies genoemde behandelingen een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, maar dat eiser in staat wordt geacht te reizen en dat de noodzakelijk behandeling aanwezig is in Sri Lanka. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser, onder verwijzing naar het advies van het BMA van 4 april 2023, op 23 mei 2023 afgewezen. Eiser heeft op 25 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers verzoek om uitzetting achterwege te laten vanwege zijn gezondheidstoestand. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep?
5. Niet in geschil is dat aan de echtgenote van eiser uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000, omdat de voor haar noodzakelijke medische behandeling in Sri Lanka niet aanwezig is. Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 dient uitzetting van eiser ook achterwege te worden gelaten.
5.1.
De staatssecretaris heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat hij net als zijn echtgenote rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder j, van de Vw 2000. Met dit rechtmatig verblijf is het doel van artikel van de 64 Vw 2000 ‘achterwege blijven van uitzetting zolang de gezondheidstoestand van de vreemdeling of één van zijn gezinsleden het niet verantwoord maakt om te reizen’, bereikt. Eiser hoeft Nederland momenteel niet te verlaten en kan zijn medische behandeling voortzetten. Om die reden heeft de staatssecretaris verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
5.2.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat hij belang heeft bij een inhoudelijk beoordeling van zijn beroep. De rechtbank wijst in dit geval op artikel 3.46, vierde lid, van het Vb 2000 [3] . Op grond van dat artikel worden namelijk als ten minste een jaar uitzettingsbeletselen als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 hebben bestaan een aantal vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling [4] niet tegengeworpen. In dit verband overweegt de rechtbank dat, hoewel uit de letterlijke tekst van artikel 3.46, vierde lid, van het Vb 2000 niet volgt dat sprake moet zijn van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, van de Vw 2000 op persoonlijke gronden zij er wel vanuit gaat dat dat bedoeld is. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om in het geval van eiser procesbelang aan te nemen. Dat een eventuele aanvraag om medische behandeling nog niet is ingediend en het eventueel indienen van een dergelijke aanvraag een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft, zoals ter zitting namens de staatssecretaris is betoogd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
5.3.
Dit betekent dat de rechtbank het beroep van eiser inhoudelijk zal beoordelen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS [5] moet de staatssecretaris, als hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Awb [6] van vergewissen dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de gevolgde redenering begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als dat het geval is, kan de uitkomst van een deskundigenbericht alleen met succes worden bestreden als er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het deskundigenadvies worden aangevoerd, bijvoorbeeld door middel van een contra-expertise.
Is de medisch noodzakelijk zorg voor eiser in Sri Lanka toegankelijk?
8. Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat de noodzakelijke medische zorg in Sri Lanka voor hem toegankelijk is. Nu de medische noodzakelijke medische behandeling voor zijn echtgenote in Sri Lanka niet beschikbaar is, moet ten aanzien van eiser zelf geoordeeld worden dat de noodzakelijk medische behandeling weliswaar aanwezig is, maar vanwege de situatie van zijn echtgenote deze noodzakelijke medische zorg voor hem niet toegankelijk is. Eiser stelt om die reden in aanmerking te komen voor een zelfstandig uitstel van vertrek.
8.1.
Uit het BMA-advies van 4 april 2023 volgt dat de arts van het BMA heeft geoordeeld dat de voor eiser noodzakelijke medische behandeling beschikbaar is. Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat die medisch noodzakelijke zorg voor hem niet toegankelijk is. Eiser heeft geen stukken overgelegd op grond waarvan moet worden aangenomen dat de voor noodzakelijke medische behandeling voor hem niet toegankelijk is. Dat de medisch noodzakelijke behandeling voor zijn echtgenote in Sri Lanka niet aanwezig is, is daarvoor onvoldoende. Immers de echtgenote van eiser hoeft niet terug naar Sri Lanka. Voor de staatssecretaris bestond dan ook geen reden om bij de toets van de toegankelijkheid tot de medische noodzakelijke behandeling rekening te houden met de afwezigheid van de medisch noodzakelijke behandeling van de echtgenote van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris een nieuwe beoordeling ten aanzien van het terugkeerbesluit moeten maken.
9. Eiser heeft een beroep gedaan op IB [7] 2023/53. Volgens eiser volgt uit IB 2023/53 dat de staatssecretaris bij de afwijzing van een verzoek om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000 alle omstandigheden van na het vorige terugkeerbesluit dient mee te nemen bij de beoordeling of dat terugkeerbesluit kan worden gehandhaafd. Naar de mening van eiser heeft de staatssecretaris deze beoordeling ten onrechte achterwege gelaten. Gelet op de reactie op het verweerschrift, gaat het eiser daarbij met name om de beoordeling in het kader van artikel 8 EVRM [8] in relatie tot de vraag of het terugkeerbesluit kan worden gehandhaafd en/of een nieuw terugkeerbesluit moet worden genomen.
9.1.
Anders dan de staatssecretaris heeft gesteld, lijkt IB 2023/53 – meer specifiek hetgeen onder 4.3 is opgenomen – niet alleen te zien op situaties waarin nog een terugkeerbesluit moet worden genomen, maar ook op situaties waarin al een terugkeerbesluit is genomen en beoordeeld moet worden of dat terugkeerbesluit kan worden gehandhaafd of een nieuw terugkeerbesluit moet worden genomen. Een motivering op dit punt ontbreekt in het bestreden besluit. Dit betekent dat sprake is van een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking. De staatssecretaris heeft ter zitting wel onderbouwd waarom in dit geval geen nieuw terugkeerbesluit hoeft te worden genomen. Zo heeft de staatssecretaris terecht gewezen op het feit dat in deze zaak reeds een terugkeerbesluit is genomen en daarbij ook al eerder een artikel 8 EVRM beoordeling heeft plaatsgevonden. Dat er een indicatie is dat de situatie is gewijzigd, is niet onderbouwd door eiser. Dat betekent dat zich hier de situatie zoals beschreven onder 2 sub a voordoet en dus geen nieuw terugkeerbesluit hoeft te worden genomen. De rechtbank zal de rechtgevolgen van het vernietigde besluit om die reden in stand laten.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond, gelet op hetgeen is overwogen onder 9.1. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, maar laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
9.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat eiser vanwege betalingsonmacht is vrijgesteld van de betaling van griffierecht, hoeft de staatssecretaris geen griffierecht terug te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 augustus 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Bureau Medische Advisering
3.Vreemdelingenbesluit 2000
4.Onder meer de uitspraak van de ABRvS van 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2195 en die van 25 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:781
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.Algemene wet bestuursrecht
7.Informatiebericht
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden