ECLI:NL:RBDHA:2023:16715
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van mensenhandel en de implementatie van Richtlijn 2004/81
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023, betreft het een beroep van een Nigeriaanse eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat Nederland geen rechtsmacht had over de gepleegde feiten van mensenhandel, en dat de aanwezigheid van de eiseres in Nederland niet noodzakelijk was voor strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 april 2023, waarbij de gemachtigden van zowel de eiseres als de staatssecretaris aanwezig waren.
De eiseres had eerder aangifte gedaan van mensenhandel en stelde dat zij recht had op een verblijfsvergunning op basis van Richtlijn 2004/81, die bescherming biedt aan slachtoffers van mensenhandel die meewerken aan opsporing en vervolging. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de richtlijn niet enkel in beleidsregels was geïmplementeerd, maar dat de relevante bepalingen ook in de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit zijn opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet verplicht was om een verblijfsvergunning te verlenen aan Dublinclaimanten zonder dat hun aanwezigheid noodzakelijk was voor het strafrechtelijk onderzoek.
De rechtbank oordeelde verder dat de eiseres niet benadeeld was door het ontbreken van een formele bedenktijd, aangezien zij voldoende gelegenheid had gehad om haar rechten te overwegen en aangifte te doen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de verblijfsvergunning door de staatssecretaris in stand bleef. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de rechten van slachtoffers van mensenhandel binnen het kader van de geldende wet- en regelgeving.