ECLI:NL:RBDHA:2023:16624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
C/09/603550 / HA ZA 20-1155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de nietigheid van octrooien en inbreuk op octrooirechten met betrekking tot mariene pijpleiding installatiesystemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan in drie samenhangende zaken met betrekking tot de geldigheid van twee octrooien (EP 2 005 050 en EP 2 667 070) en de inbreuk daarop door IHC Holland B.V. De rechtbank heeft geoordeeld dat beide octrooien nietig zijn verklaard. De Nietigheidszaak (zaaknummer C/09/603550 / HA ZA 20-1155) betreft de vordering van IHC tot vernietiging van de Nederlandse delen van de octrooien, waarbij IHC aanvoert dat de octrooien gebrek aan nieuwheid en inventiviteit vertonen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het eerste octrooi, EP 050, na afstand van bepaalde conclusies toegevoegde materie bevat, terwijl het tweede octrooi, EP 070, niet nieuw is in het licht van de eerder gepubliceerde Amerikaanse octrooiaanvraag US 6,796,742 B1. In de Inbreukzaak (zaaknummer C/09/612836 / HA ZA 21-508) heeft Huisman c.s. IHC beschuldigd van inbreuk op de octrooien door het vervaardigen en leveren van de Seven Vega, een mariene pijpleidinginstallatie. De rechtbank heeft de vorderingen van Huisman c.s. afgewezen, nu de octrooien zijn vernietigd. In de Schadevergoedingszaak (zaaknummer C/09/605381 / HA ZA 21-38) heeft Huisman c.s. schadevergoeding gevorderd, maar ook deze vorderingen zijn afgewezen omdat de grondslag voor de schadevergoeding is komen te vervallen door de nietigheid van de octrooien. De rechtbank heeft de proceskosten toegewezen aan de in het gelijk gestelde partij, met een totaalbedrag van € 150.000,-.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer:
C/09/603550 / HA ZA 20-1155van
IHC HOLLAND B.V.,
te Kinderdijk,
eiseres,
advocaat mr. W.E. Pors te Amsterdam,
tegen
ITREC B.V.,
te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. G. Kuipers te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer
C/09/612836 / HA ZA 21-508van

1.ITREC B.V.,

2.
HUISMAN EQUIPMENT B.V.,
beide te Rotterdam,
eiseressen,
advocaat mr. G. Kuipers te Amsterdam,
tegen
IHC HOLLAND B.V.,
te Kinderdijk,
gedaagde,
advocaat mr. W.E. Pors te Amsterdam, [1]
en in de zaak met zaaknummer/rolnummer
C/09/605381 / HA ZA 21-38van

1.ITREC B.V.,

2.
HUISMAN EQUIPMENT B.V.,
beide te Rotterdam,
eiseressen in conventie,
gedaagden in reconventie,
advocaat mr. G. Kuipers te Amsterdam,
tegen
IHC HOLLAND B.V.,
te Kinderdijk,
gedaagde in conventie, [2]
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.E. Pors te Amsterdam.
De drie (rol)gevoegde zaken worden hierna aangeduid als ‘de Nietigheidszaak’(zaak 20-1155), ‘de Inbreukzaak’ (zaak 21-508) en de ‘Schadevergoedingszaak’ (zaak 21-38). Partijen zullen hierna IHC, Itrec, Huisman en Huisman c.s. (Itrec en Huisman tezamen) genoemd worden.
De zaken zijn voor IHC behandeld door de advocaat voornoemd, tezamen met mrs. P. van Gemert en H.A. Borgers, eveneens advocaten te Amsterdam, bijgestaan door A. Krebs, octrooigemachtigde. Voor Itrec, althans Huisman c.s., zijn de zaken behandeld door de advocaat voornoemd, tezamen met mrs. B.M. ter Woort, F.J.L. Kaptein en Y. Song, eveneens advocaten te Amsterdam, en bijgestaan door I. Wolterink, octrooigemachtigde.

1.De procedures

1.1.
Het verloop van de procedure
in de Nietigheidszaak (20-1155)blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 november 2020;
  • de akte houdende overlegging producties dagvaarding in bodemprocedure betreffende de nietigheid van EP 2 005 050 en EP 2 667 070, met producties EP01 t/m EP17;
  • de conclusie van antwoord tevens akte houdende overlegging producties GP01 t/m GP12;
  • het tussenvonnis van 22 december 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de akte uitlating hulpverzoeken tevens overlegging productie EP18 van IHC, ingekomen bij de griffie op 6 mei 2022;
  • het bezwaar van Itrec tegen de akte uitlating hulpverzoeken (e-mails van 10 en 11 mei 2022), de reactie(s) van IHC van 10 en 11 mei 2022 en de beslissing daarop van de rechtbank van 13 mei 2022 (e-mail bericht);
  • zie verder 1.4 hierna.
1.2.
Het verloop van de procedure
in de Inbreukzaak (21-508)blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 mei 2021 tevens houdende incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv;
  • de akte overlegging producties EP01 t/m EP28;
  • de conclusie van antwoord met producties GP01 t/m GP04b;
  • het rolbericht van 25 augustus 2021 waaruit blijkt dat de zaak is doorgehaald ten aanzien van oorspronkelijke gedaagden 2 t/m 6;
  • het tussenvonnis van 22 december 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • zie verder 1.4 hierna.
1.3.
Het verloop van de procedure in
de Schadevergoedingszaak (21-38)blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 oktober 2020
  • de akte houdende overlegging producties tevens akte houdende vermindering van eis van 6 januari 2021 met producties EP01 t/m EP14C;
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties GP01 t/m GP07;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende vermeerdering van eis, met producties EP15A t/m EP39;
  • de akte uitlating producties van IHC;
  • het tussenvonnis van 22 december 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • zie verder 1.4 hierna.
1.4.
Het verloop van de procedures
in de drie zakenblijkt voorts uit:
  • de akte met producties AP01 t/m AP04 van de zijde van IHC, ingekomen bij de griffie op 6 mei 2022;
  • de akte houdende overlegging producties van Huisman c.s., ingekomen bij de griffie op 6 mei 2022, met producties EP29 t/m EP 34 (waarbij is aangesloten bij de nummering in de Inbreukzaak);
  • het bezwaar van Huisman c.s. tegen producties AP01 en AP03 (e-mails van 10 en 11 mei 2022), de reactie(s) van IHC van 10 en 11 mei 2022 en de beslissing daarop van de rechtbank van 13 mei 2022 (e-mail bericht);
  • de beslissing van de rechtbank van 13 mei 2022 om vanwege de aard en omvang van de zaken (drie verschillend ingestoken zaken, meerdere nietigheidsaanvallen, een wezenlijke inbreukdiscussie, (aansprakelijkheid voor en omvang van) een omvangrijk schadebedrag, al dan niet ten onrechte gelegd beslag) de op de mondelinge behandeling te bespreken onderwerpen te beperken tot de geschilpunten over de geldigheid van de beide octrooien en de inbreuk (en OD) discussie, waarbij zij partijen heeft geïnstrueerd om in de vooraf in te dienen pleitnotities geen aandacht te besteden aan: 1) (de omvang van) de in de Schadevergoedingszaak in conventie gevorderde schadevergoeding en 2) de reconventionele vorderingen in diezelfde zaak voor zover die niet gegrond zijn op de stelling dat geen sprake is van geldige octrooien en geen sprake is van inbreuk;
  • de op 17 mei 2022 uitgewisselde schriftelijke pleitnota’s;
  • de op 18 mei 2022 uitgewisselde schriftelijke reacties op de pleitnota’s;
  • de mondelinge behandeling van 20 mei 2022 (in hybride vorm met van de zijde van Huisman c.s. een aantal digitale deelnemers), waarvan in overleg met partijen, mede gelet op de schriftelijke pleitaantekeningen, geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.5.
Partijen zijn het erover eens dat alle processtukken, producties en stellingen ingebracht/ingenomen in één van de drie zaken, moeten worden beschouwd als ingebracht in alle zaken. Ter onderscheiding van de producties en processtukken zal bij verwijzing achter het betreffende stuk zo nodig de beginletter van de zaak waarin het is ingebracht worden weergegeven (N), (I) en (S).
1.6.
Ten slotte is vonnis bepaald in de drie zaken.

2.De feiten

2.1.
Itrec en Huisman behoren tot het Huisman-concern. Huisman is een werkmaatschappij die zich onder meer toelegt op het ontwerpen, vervaardigen, repareren en verhandelen van producten voor de energiebranche, waaronder innovatieve (mariene) pijpleginstallaties, lieren, hijskranen en scheepsontwerpen voor de offshore-industrie. Itrec houdt de intellectuele eigendomsrechten van het concern. Huisman heeft een intra-groep licentie van Itrec voor het gebruik van die rechten.
2.2.
IHC is een werkmaatschappij binnen het Royal IHC-concern. Zij richt zich op het ontwikkelen, ontwerpen en bouwen van schepen voor de bagger- en offshore-industrie.
2.3.
Itrec is houdster van de Europese octrooien EP 2 005 050 B1 (hierna EP 050) en EP 2 667 070 B1 (hierna: EP 070, en tezamen met EP 050 ‘de octrooien’), beide voor "
Marine pipeline installation system and method(s) [3] " en met gelding voor onder meer Nederland en het Verenigd Koninkrijk. De Nederlandse (delen van de) octrooien zullen ook worden aangeduid als EP 050 NL en EP 070 NL, en de Britse nationale octrooien met de toevoeging UK (EP 050 UK en EP 070 UK).
2.4.
De octrooien stammen af van dezelfde internationale aanvrage WO 2007/108673 A1 van 22 maart 2006 (hierna: WO 673) en roepen geen prioriteit in. EP 050 is verleend op 9 juni 2010. Op basis van een (verder) afgesplitste aanvrage [4] is EP 070 verleend op 8 oktober 2014. Tegen de verlening van de octrooien is geen oppositie ingesteld.
2.5.
EP 050 zoals verleend telt vijftien conclusies. Alleen inrichtingsconclusie 1 is onafhankelijk; alle volgconclusies verwijzen daarnaar terug. De eerste twee conclusies luiden in de originele Engelse taal:
1.A marine pipeline installation system for laying an offshore pipeline and/or installing a subsea riser, said system at least being adapted to carry out the reel lay method, wherein the system comprises:
one or more storage reels (8) for storage of pipeline (11) to be installed,
a pipeline launch tower (20) adapted for launching the pipeline into the sea,
a pipeline guide (27) at an elevated position for guiding said pipeline to a pipeline launch trajectory (30) along said tower,
one or more tensioners (40,50) supported by said tower, each tensioner comprising a tensioner frame (41,51) and multiple tracks supported by said tensioner frame, said tracks being adapted for engaging the pipeline and supporting at least part of the weight of the launched pipeline,
the tensioner frame (41,51) being supported by said tower via an associated support assembly,
Characterised in that,
the support assembly (45,55) of at least one tensioner frame (20) supported by said tower (40,50), preferably of all tensioner frames, is adapted to allow for displacement of the tensioner frame with respect to the tower between an active position, wherein the pipeline launch trajectory (30) extends through the tensioner frame (41,51) between the tracks, so that the tracks can engage on a pipeline, and a retracted and non-operable position, and wherein the tower (20) is pivotable to adjust inclination of the tower.
2.A system according to claim 1, wherein in the retracted position of the tensioner frame a clear envelope is present around the pipeline launch trajactory [bedoeld zal zijn ‘trajectory’, rechtbank] having a minimum distance to said tensioner of at least one metre (
sic), preferably at least 2 metres.
2.6.
De onbestreden Nederlandse vertaling van conclusie 1 van EP 050 zoals verleend, luidt:
Marien pijpleiding installatie systeem voor het leggen van een offshore-pijpleiding en/of installeren van een onderzeese riser, welk systeem tenminste is ingericht om de reel lay-methode uit te voeren, waarbij het systeem omvat:
een of meer opslaghaspels (8) voor de opslag van te installeren pijpleidingen (11),
een pijplegtoren (20) geschikt voor het leggen van de pijpleiding in de zee,
een pijpleidingsgeleiding (27) op een hoger gelegen positie voor het geleiden van de
pijpleiding naar een pijpleiding legtraject (30) langs bovengenoemde toren,
een of meer pijpspanners (tensioners) (40,50), ondersteund door genoemde toren, waarbij
elke pijpspanner een pijpspannersframe (41 ,51) en meerdere rupsbanden (tracks)
ondersteund door het pijpspannersframe omvat, welke rupsbanden geschikt zijn om aan te
grijpen op de pijpleiding en het ondersteunen van ten minste een deel van het gewicht van de neergelaten pijpleiding,
waarbij het pijpspannersframe (41 ,51) wordt ondersteund door de toren via een bijbehorend ondersteuningssamenstel,
met het kenmerk, dat
het ondersteuningssamenstel (45,55) van het ten minste ene pijpspannersframe (20) dat wordt ondersteund door de toren (40,50), bij voorkeur alle pijpspannersframes, geschikt is om verplaatsing van het pijpspannersframe ten opzichte van de toren mogelijk te maken, tussen een actieve positie, waarin het pijpleiding legtraject (30) zich uitstrekt door het pijpspannersframe (41 ,51) tussen de rupsbanden, zodat de rupsbanden kunnen aangrijpen op een pijpleiding, en een teruggetrokken en niet-operationele positie, en waarin de toren (20) scharnierbaar is om de helling van de toren aan te passen.
2.7.
Van de vijftien conclusies van EP 070 zoals verleend is alleen inrichtingsconclusie 1 onafhankelijk. De overige inrichtingsconclusies (2 t/m 14) en werkwijzeconclusie 15 verwijzen daarnaar terug. De conclusies luiden in de originele Engelse taal:
1. A marine pipeline installation system for laying an offshore pipeline and/or installing a subsea riser, said system at least being adapted to carry out the reel lay method, wherein the system comprises:
• one or more storage reels (8) for storage of pipeline (11) to be installed,
• a pipeline launch tower (20) adapted for launching the pipeline into the sea,
• a pipeline guide (27) at an elevated position for guiding said pipeline to a pipeline launch trajectory (30) along said tower,
• one or more tensioners (40,50) supported by said tower, each tensioner comprising a tensioner frame (41,51) and multiple tracks supported by said tensioner frame, said tracks being adapted for engaging the pipeline and supporting at least part of the weight of the launched pipeline,
• the tensioner frame (41,51) being supported by said tower via an associated support assembly,
characterised in that,
the support assembly (45,55) of at least one tensioner frame (20) supported by said tower (40,50), preferably of all tensioner frames, is adapted to allow for displacement of the tensioner frame with respect to the tower between an active position, wherein the pipeline launch trajectory (30) extends through the tensioner frame (41,51) between the tracks, so that the tracks can engage on a pipeline, and a retracted and non-operable position, wherein the pipeline launch trajectory (30) extends outside the frame of the tensioner.
2.System according to claim 1, wherein in the retracted position of the tensioner frame a clear envelope is present around the pipeline launch trajactory [bedoeld zal zijn ‘trajectory’, rechtbank] having a minimum distance to said tensioner of at least one metre (sic), preferably at least 2 metres.
3System according to one or more of the preceding claims, further comprising one or more actuators
(46,56), e.g. hydraulic cylinders, for displacing the tensioner frame between the active and retracted
position.
4.System according to one or more of the preceding claims, wherein a tensioner frame is supported by parallel bar linkage (45,55) on the tower (20).
5.System according to one or more of the preceding claims 1-3, wherein the support assembly for the tensioner frame is a translatory support assembly, e.g. including telescopic support arms or the like.
6.System according to one or more of the preceding claims 1-3, wherein the support assembly for the tensioner frame is a tilting or hinged support assembly.
7.System according to claim 6, wherein the support assembly for the tensioner frame allows the tilting or pivoting of the frame about a vertical axis between an active and retracted position with respect to the tower.
8System according to claim 6, wherein the support assembly for the tensioner frame allows the tilting or pivoting of the frame about a horizontal axis between an active and retracted position with respect to the tower.
9.System according to one or more of the preceding claims, wherein the tower (20) has a docking station for receiving a tensioner frame (40,50) in its retracted position.
10.System according to one or more of the preceding claims, further comprising a vessel (1 ), e.g. a monohull vessel, on which said tower is arranged.
11.System according to claim 10, wherein said vessel has a moonpool (4) and the marine pipelaying system is adapted to lay pipeline (11) through said moonpool.
12.System according to claim 11, wherein in the retracted and non-operable position of the tensioner frame the entire moonpool facing side of the tower 20 is cleared.
13.System according to one or more of the preceding claims, wherein at least one A&R sheave (82,87) is provided at a location above said one or more tensioners (40,50), and wherein an associated A&R winch and A&R wire are provided, said A&R sheave being arranged such that said A&R wire (81,86) can extend along said pipeline launch trajectory (30).
14.System according to claims 1
characterised in thatit comprises a J-Lay installation, which J-Lay installation includes at least:
a pipe loader (130) for sequentially supplying pipe sections (140) to an elevated position aligned with the pipeline launch trajectory (30), a pipe section alignment device (151) for aligning a pipe section (140) with the upper end of the previously launched pipeline (11),
a pipe section work station (152), e.g. adapted for connecting the pipe section to the launched pipeline, wherein a pipeline workstation (160), e.g. a coating and/or NDT station, is provided below the lowermost tensioner (50), e.g. at a location independent from said tower.
15.Method for installing an offshore pipeline and/or subsea riser wherein use is made of a system according to one or more of claims 1 to 14.
2.8.
De onbestreden Nederlandse vertaling van de conclusies van EP 070 luidt:
2.9.
De in de octrooischriften opgenomen beschrijvingen zijn, voor zover relevant voor deze zaak, gelijkluidend. De beschrijving van EP 070 is iets uitgebreider en omvat meer paragrafen. In het vervolg van dit vonnis wordt, in navolging van partijen en tenzij anders aangegeven, steeds verwezen naar de paragraafnummers in de beschrijving van EP 050. In die beschrijving zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
[0032]In the drawings:
Fig. 1 shows in side view an example of a marine pipelaying system according to the invention;
Fig. 2 shows the system of figure 1 in plan view;
Fig. 3 shows the system of figure 1 with retracted tensioners;
Fig. 4a, b show a vessel with the system of figure 1 in side view and plan view respectively;
Fig 5 shows in side view the system of figure 1 here also including a J-Lay installation for laying single length pipe sections,
(…)
Fig. 22 shows schematically an alternative embodiment of a pipe installation system according to the present invention;
Fig. 23 shows schematically a further alternative embodiment of a pipe installation system according to the present invention.
2.10.
Beide octrooischriften omvatten, net als de aanvragen, dezelfde 23 tekeningen, waaronder de volgende:
2.11.
Op 23 december 2019 is namens Itrec bij het Octrooicentrum Nederland (OCNL) een akte van gedeeltelijke afstand van EP 050 NL ingediend en ingeschreven in het register. De tekst van de conclusies na afstand is gesteld in het Nederlands. In een begeleidende brief is opgenomen dat de gedeeltelijke afstand uitsluitend de conclusies betreft en dat de beschrijving in de Engelse taal en tekeningen ongewijzigd gehandhaafd worden zoals verleend door het Europees Octrooi Bureau (hierna EOB). EP 050 NL na afstand telt elf conclusies, die alle afhankelijk zijn van conclusie 1. De eerste twee conclusies luiden:
1.Mariene pijpleiding installatie systeem voor het leggen van een offshore-pijpleiding
en/of installeren van een onderzeese riser, welk systeem tenminste is ingericht om de reel
lay-methode uit te voeren, waarbij het systeem omvat:
een of meer opslaghaspels (8) voor de opslag van te installeren pijpleiding (11),
een pijplegtoren (20) geschikt voor het leggen van de pijpleiding in de zee,
een pijpleidinggeleiding (27) op een hoger gelegen positie voor het geleiden van de pijpleiding naar een pijpleiding legtraject (30) langs bovengenoemde toren,
een of meer pijpspanners (tensioners) (40,50), ondersteund door genoemde toren, waarbij elke pijpspanner een pijpspannersframe (41,51) en meerdere rupsbanden (tracks) ondersteund door het pijpspannersframe omvat, welke rupsbanden geschikt zijn om aan te grijpen op de pijpleiding en voor het ondersteunen van ten minste een deel van het gewicht van de neergelaten pijpleiding, waarbij het pijpspannersframe (41,51) wordt ondersteund door de toren via een bijbehorend ondersteuningssamenstel,
met het kenmerk, dat
het ondersteuningssamenstel (45,55) van het ten minste ene pijpspannersframe (20) dat wordt ondersteund door de toren (40,50), bij voorkeur van alle pijpspannersframes, een scharnierende steun is, die geschikt is om draaien van het pijpspannersframe om een verticale as ten opzichte van de toren mogelijk te maken, tussen een actieve positie, waarin het pijpleiding legtraject (30) zich uitstrekt door het pijpspannersframe (41,51) tussen de rupsbanden, zodat de rupsbanden kunnen aangrijpen op een pijpleiding, en een teruggetrokken en niet-operationele positie, en waarbij de toren (20) scharnierbaar is om de helling van de toren aan te passen.
2.Systeem volgens conclusie 1, waarbij in de teruggetrokken positie van het pijpspannersframe een vrije ruimte aanwezig is rond het pijpleiding legtraject, met een minimale afstand tot de pijpspanner van ten minste één meter, bij voorkeur ten minste 2 meter.
2.12.
Ook voor het Engelse deel van EP 050 heeft Itrec op dezelfde wijze gedeeltelijk afstand gedaan van de conclusies, althans deze beperkt, welke wijziging blijkens een brief van de Britse Intellectual Property Office van 22 maart 2021 is toegestaan op die datum.
2.13.
Aan de octrooien verwante octrooien zijn geldig in Noorwegen (“NO 820”), de Verenigde Staten (“US 578”), en Brazilië (“BR 558”) (hierna gezamenlijk: de "equivalente octrooien", en tezamen met de Britse delen van EP 070 en EP 050: de buitenlandse octrooien). Conclusie 1 van deze octrooien komt overeen met conclusie 1 van EP 050 zoals verleend.
2.14.
Tot de stand van de techniek behoort het Amerikaanse octrooi US 6,796,742 B1 (hierna: US 742) dat op 28 september 2004 is verleend voor ‘
Apparatus for the connection and laying of the successive parts of an offshore supply line from a vessel and applications thereof”. In US 742 is onder meer het volgende opgenomen:
(kolom 1, r. 10-20)
(kolom 3, r. 51-53)
(Kolom 11)
2.15.
IHC is verantwoordelijk geweest voor de bouw van een marien pijpleiding installatie systeem aan boord van een schip dat bekend staat als de Subsea 7 Vega (hierna: Seven Vega). Het schip is geleverd aan een derde in het najaar van 2020.
2.16.
Op 6 oktober 2020 heeft Huisman c.s. met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 16 september 2020, ter verzekering van vergoeding van de voor haar uit gestelde inbreuk op de octrooien door de bouw en levering van de Seven Vega voortvloeiende schade, conservatoir derdenbeslag gelegd op bankrekeningen van IHC bij de ABN Amro Bank. Dit beslag heeft zij nog twee maal herhaald. Ook heeft Huisman c.s. beslag doen leggen onder de Britse rechtspersoon Subsea 7 Limited (hierna: Subsea 7).
2.17.
In het kader van een opheffings-kort geding is door de Rabobank op 2 februari 2021 ten gunste van Huisman c.s. een bankgarantie gesteld voor een bedrag van vijf miljoen euro met IHC als debiteur. In de bankgarantie is onder meer opgenomen:
2. De Bank verbindt zich op eerste schriftelijk verzoek van een Begunstigde, welk verzoek
dient te zijn ondertekend door beide Begunstigden, onder gelijktijdige overlegging van:
a. een afschrift van een beslissing van een Nederlandse rechter met betrekking tot de
Vordering, gewezen in een procedure tussen de betreffende Begunstigde en de Debiteur,
vergezeld van een verklaring van een in Nederland ingeschreven advocaat dat de
wettelijke termijn, voor zover van toepassing, voor verzet, hoger beroep of cassatie is
verstreken en dat voor zover hem bekend tegen die beslissing niet binnen die termijn hoger
beroep of cassatie is ingesteld dan wel bij een verstekvonnis dat niet binnen zes weken na
betekening van dat vonnis aan de Bank verzet is gedaan;
b. een origineel afschrift van een arbitraal vonnis met betrekking tot de Vordering gewezen
in een procedure tussen de betreffende Begunstigde en de Debiteur; of
c. een door partijen gewaarmerkt afschrift van een akte, houdende een minnelijke regeling
tussen de betreffende Begunstigde en de Debiteur met betrekking tot de Vordering;
aan de betreffende Begunstigde te voldoen het bedrag dat de betreffende Begunstigde
schriftelijk verklaart ter zake van de Vordering opeisbaar van de Debiteur te vorderen te
hebben, met dien verstande dat de Bank niet gehouden is meer te voldoen dan het bedrag dat
de betreffende Begunstigde blijkens een of meer van de bovenbedoelde bewijsstukken van de
Debiteur te vorderen heeft.

3.Het geschil

in de Nietigheidszaak

3.1.
IHC vordert vernieting van de Nederlands delen van de octrooien, met veroordeling van Itrec in de volledige proceskosten op de voet van art. 1019h Rv [5] , te vermeerderen met wettelijke rente bij niet tijdige betaling. Als het gaat om EP 050 NL voert zij ter onderbouwing, voor zover van belang, aan dat conclusie 1 na afstand toegevoegde materie bevat, althans dat alle conclusies nieuwheid dan wel inventiviteit ontberen. Met betrekking tot EP 070 voert zij aan dat conclusie 1 en de volgconclusies niet nieuw dan wel niet inventief zijn.
3.2.
Itrec voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van IHC in de volledige (art. 1019h Rv) proceskosten.
in de Inbreukzaak
3.3.
Stellende dat IHC door het vervaardigen, in de handel brengen en/of leveren van en het plegen van onderhoud aan de Seven Vega alsook het prominent tonen van de Seven Vega op haar op de hele wereld gerichte website (als een ‘show case’ van wat zij kan maken) inbreuk maakt op conclusies 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 11 van EP 050 en op conclusies 1, 2, 3, 6, 7, 10 en 13 van EP 070, alsook op de Britse delen van die octrooien en equivalente octrooien, althans dat IHC die inbreuk faciliteert door een derde in staat te stellen de Seven Vega te (blijven) gebruiken, vordert Huisman c.s.:
in de hoofdzaak– samengevat – IHC te verbieden (in)direct inbreuk te maken op de Nederlandse en de Britse delen van de octrooien en op de equivalente octrooien, haar te verbieden onrechtmatig te handelen door het faciliteren van inbreuk op voornoemde octrooien, voor recht te verklaren (onder meer) dat (een marien pijplegsysteem als) de Seven Vega, dan wel een vergelijkbaar systeem, onder de beschermingsomvang van de Nederlandse en Britse delen van de octrooien en van de equivalente octrooien valt, dat de aan IHC verweten handelingen inbreuk op de genoemde octrooien opleveren en dat betrokkenheid bij inbreuk daarop onrechtmatig is jegens Huisman, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van dwangsommen en met veroordeling van IHC in de proceskosten op de voet van art. 1019h Rv, te vermeerderen met wettelijke rente, en
in het incidenttot het treffen van een voorlopige voorziening (art. 223 Rv), IHC voor de duur van de hoofdzaak hetzelfde te verbieden als in de hoofdzaak, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van IHC in de proceskosten in de zin van art. 1019h Rv.
3.4.
IHC voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Huisman c.s. in de proceskosten op de voet van art. 1019h Rv.
in de Schadevergoedingszaak
in conventie
3.5.
Na vermindering en vermeerdering van eis vordert Huisman c.s. – samengevat – om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair IHC te veroordelen (a) tot betaling van € 46.545.744,- aan Huisman, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020, de datum dat de Seven Vega aan Subsea 7 is overgedragen, en (b) tot het compenseren van de door Itrec ten gevolge van de inbreuk op de Nederlandse delen van de octrooien en/of als gevolg van onrechtmatig handelen geleden schade, dan wel tot winstafdracht, vermeerderd met wettelijke rente en nader op te maken bij staat, en
subsidiair verwijzing naar een schadestaatprocedure voor de begroting van de schade van Huisman,
met verstrekking van aanvullende zekerheid middels een bankgarantie, opgave van winst, op straffe van dwangsommen en met veroordeling van IHC in de proceskosten ex art. 1019h Rv.
3.6.
IHC voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Huisman c.s. in de proceskosten op de voet van art. 1019h Rv.
in reconventie
3.7.
IHC vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om
de vorderingen van Huisman c.s., voor zover deze niet worden afgewezen, vooruitlopend op de schadestaatprocedure te begroten op nihil, althans op een bedrag dat een gedegen specificatie van die vorderingen niet te boven gaat, dan wel op een in goede justitie te bepalen bedrag;
voor recht te verklaren dat Huisman c.s. ten onrechte beslag heeft gelegd en dat zij geen beroep kan doen op de bankgarantie;
Huisman c.s. te bevelen om onmiddellijk na betekening van dit vonnis de bankgarantie af te geven aan IHC, zodat IHC de bankgarantie kan beëindigen door deze te retourneren aan de Rabobank;
Huisman c.s. te verbieden aanspraak te maken op betaling onder de bankgarantie;
Huisman c.s. hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door IHC geleden schade, nader op te maken bij staat, dan wel vast te stellen in een nader vonnis in de onderhavige procedure;
op straffe van dwangsommen en met veroordeling van Huisman c.s. in de proceskosten op grond van art. 1019h Rv, te vermeerderen met rente.
3.8.
Huisman c.s. voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van IHC in de volledige (art. 1019h Rv) proceskosten.
in alle zaken
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in alle zaken

Bevoegdheid

4.1.
De rechtbank is internationaal bevoegd kennis te nemen van de vorderingen in de Inbreukzaak en in de Schadevergoedingszaak in conventie – ook voor zover daaraan buitenlandse octrooien ten grondslag zijn gelegd – op grond van art. 4 Brussel I bis-Vo [6] , nu IHC, de enige (overgebleven) gedaagde, gevestigd is in Nederland. De bevoegdheid in reconventie in de Schadevergoedingszaak kan ook worden gegrond op art. 4 Brussel I bis-Vo. Die bevoegdheid strekt zich in beginsel uit tot het treffen van grensoverschrijdende maatregelen. De (niet bestreden) exclusieve internationale bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van de vorderingen in de Nietigheidszaak volgt, uitgaande van de in de dagvaarding onvoorwaardelijk gevorderde vernietiging van de octrooien, uit art. 24 aanhef en onder 4 Brussel I bis-Vo. Dit geldt ook voor het verweer in de Inbreukzaak en de Schadevergoedingszaak voor zover daar een beroep wordt gedaan op nietigheid van de Nederlandse delen van de octrooien
4.2.
Voor het Noorse equivalente octrooi geldt op grond van art. 22 lid 4 Lugano II [7] dat de rechtbank niet bevoegd is over de geldigheid daarvan te oordelen, omdat die bevoegdheid bij uitsluiting toekomt aan de Noorse rechter (als
forum registrationis). [8] Voor zover de nietigheidsverweren van IHC zien op de Braziliaanse en Amerikaanse equivalente octrooien waarop Huisman c.s. zich beroept, bestaat geen vergelijkbare exclusieve bevoegdheidsregel. [9] De overwegingen die hebben geleid tot het opnemen van de exclusieve bevoegdheidsregel in art. 24 lid 4 Brussel I bis-Vo en art. 22 lid 4 Lugano II voor rechten waarvoor deponering of registratie vereist is, te weten de aard van het octrooirecht (nationaal) en de bijzondere band met het grondgebied van de rechter van het land waar het octrooi op ziet, gelden eveneens voor octrooien met gelding in landen gelegen buiten het toepassingsgebied van voornoemde verordening en voornoemd verdrag. [10] Wegens de verknochtheid van het oordeel over de geldigheid van nationale octrooirechten met het recht van het land waar het octrooi is geregistreerd en het ontbreken van enige reële band met Nederland, acht de rechtbank zich in dit geval eveneens onbevoegd om een oordeel te geven over de geldigheid van die buitenlandse octrooien. [11]
4.3.
Voor zover de vorderingen een oordeel vergen over de geldigheid van het Britse deel van de octrooien, wat alleen speelt in de Inbreukzaak, geldt voor de bevoegdheid het volgende. De Inbreukzaak is, met het uitbrengen van de dagvaarding in 2021, aangevangen na het verstrijken van de in het Terugtrekkingsakkoord tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie [12] voorziene overgangsperiode, die eindigt op 31 december 2020. Art. 67 van het Terugtrekkingsakkoord bepaalt (samengevat) dat ten aanzien van procedures die vóór het eind van de overgangsperiode zijn ingeleid, de bepalingen inzake de rechterlijke bevoegdheid van de Brussel I bis-Vo van toepassing zijn. Voor de Inbreukzaak gelden die bepalingen dus niet. Daarvoor is geen ander verdrag in de plaats gekomen, zodat daarvoor, op gelijke wijze zoals hiervoor is overwogen over de Braziliaanse en Amerikaanse octrooien, wordt aangenomen dat de rechtbank niet bevoegd is daarvan kennis te nemen.
4.4.
Het voorgaande leidt echter niet tot onbevoegdheid van de rechtbank ten aanzien van de grensoverschrijdende vordering tot het verbieden van gesteld onrechtmatig handelen van een Nederlandse gedaagde door (kort gezegd) het betrokken zijn bij octrooi-inbreuk buiten Nederland (subsidiair in de Inbreukzaak). Voor de beoordeling van die vordering is echter (als de andere verweren van IHC tegen deze vordering niet slagen) een oordeel over de geldigheid van buitenlandse octrooien vereist, nu de gestelde onrechtmatigheid (uitsluitend) is gelegen in inbreuk daarop. Om die vordering te beoordelen dient het oordeel van de (exclusief) bevoegde buitenlandse rechters over die geldigheid af te worden gewacht indien IHC verzoekt om aanhouding en dient de vordering bij gebreke van een dergelijk verzoek af te wijzen. [13] IHC heeft (voorwaardelijk) om aanhouding verzocht totdat de daartoe bevoegde buitenlandse rechters hebben beslist over de geldigheid van die delen.
4.5.
De Nederlandse rechter is in beginsel bevoegd kennis te nemen van de in het incident in de Inbreukzaak bij wijze van provisionele maatregel gevorderde inbreukverbod, ook voor zover dit ziet op buitenlandse octrooien. Uit het voorgaande volgt immers dat de rechtbank internationaal bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak, zodat zij ook bevoegd is kennis te nemen van voorlopige voorzieningen. Voor zover dit de buitenlandse delen van de octrooien betreft, wordt daarbij, gelet op het nietigheidsverweer, slechts een voorlopige evaluatie gegeven van de geldigheid van de buitenlandse delen van het octrooi en kent de rechtbank de gevorderde voorlopige voorziening niet toe indien er naar haar oordeel een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het ingeroepen octrooi door de in een bodemzaak over de geldigheid bevoegde rechter nietig wordt verklaard.
4.6.
De relatieve bevoegdheid volgt in alle zaken uit art. 80 lid 1 sub a en lid 2 sub a ROW [14] en is ook niet bestreden.
De techniek
4.7.
De octrooien zien op een marien pijpleiding installatiesysteem voor het leggen van offshore-pijpleidingen. Voor een goed begrip van de beoordeling, wordt hier eerst de achterliggende stand van de techniek geschetst ten tijde van het indienen van de (moeder)aanvrage WO 673 van de octrooien. Dit is gebaseerd op de – op die punten overeenstemmende – stellingen van partijen en op de (inleidende) tekst van de beschrijvingen van de octrooien (in het bijzonder paragrafen [0001] tot en met [0008], zie 2.9).
4.8.
Van de stand van de techniek maken schepen of andere vaartuigen deel uit die offshore-pijpleidingen op de zeebodem leggen volgens de haspellegmethode (
reel-lay methode), waarbij een lange pijpleiding vanaf een spoel wordt afgewikkeld. Dit moet worden onderscheiden van de J-lay methode, eveneens bekend uit de stand van de techniek, waarbij relatief korte pijpdelen bij installatie in de pijpleidinglegtoren (zie hieronder) aan elkaar worden bevestigd (vgl beschrijving EP 050, [0025], zie 2.9).
4.9.
Pijplegschepen geschikt voor de reel-lay methode zijn uitgerust met een of meer opslaghaspels voor de opslag van de te installeren pijpleidingen. De schepen zijn ook uitgerust met een pijpleidinglegtoren. Die toren is een verhoogde structuur en deze wordt bij voorkeur geplaatst aangrenzend aan of boven de zogenoemde
moon poolvan het schip, of buitenboord, bijvoorbeeld aan het achterschip. De
moon pool(in figuren 1 t/m 4 van de octrooien aangeduid met het cijfer 4, zie 2.10) is een schacht in de bodem van het schip, bedoeld voor het omlaag en omhoog takelen van objecten in/uit het water. Dergelijke schepen uit de stand van de techniek maken ook gebruik van een pijpgeleiding-constructie (
pipeline guide), meestal in de vorm van een wiel met een grote diameter, of een halfronde structuur voorzien van rollen of ketens die zich bovenaan de toren bevindt met daaronder een pijpleidinglegtraject, in de octrooien aangeduid als ‘
pipeline launch trajectory’(30) of als ‘
firing line’(hierna ook: het legtraject). Het legtraject uit de stand van de techniek kan zich
along or withinde toren bevinden (vgl. [0004]). Het systeem bestaat verder uit één of meer pijpspanners (
tensioners) die op verschillende hoogtes in het legtraject door de toren worden ondersteund. Omdat de leidingen op de zeebodem op grote diepte (tot 2000 meter of meer) worden gelegd vanaf het schip, moeten de pijpspanners een groot gewicht kunnen dragen. Een enkele pijpspanner heeft een draagcapaciteit van minimaal 100 ton.
4.10.
De pijpspanners bestaan uit een frame en meerdere rupsbanden (
tracks) die door het frame worden ondersteund. De rupsbanden zijn op een verplaatsbare manier in het frame gemonteerd. Hiermee is het mogelijk de stand van de rupsbanden aan te passen afhankelijk van de diameter van de pijpleiding en de pijp tussen de rupsbanden te klemmen. Ook was bekend uit de stand van de techniek om de pijpspanners ‘oversized’ te ontwerpen (te weten, groter dan de diameter van de reguliere pijpleiding), waarbij de ruimte tussen de tracks zodanig kan worden vergroot dat accessoires met een diameter die substantieel groter is dan die van de pijpleiding, er doorheen passen. Dit laatste volgt uit [0008] van de beschrijving van de octrooien, waar als voorbeeld van een accessoire wordt genoemd een connector die aan het eind van of in een flexibele pijpleiding moet worden aangebracht, welke accessoire een diameter kan hebben van meer dan één meter.
De octrooien
4.11.
Van EP 050 NL heeft Huisman c.s. na verlening gedeeltelijk afstand gedaan op de voet van artikel 63 ROW. Voor zover IHC zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat de afstand niet rechtsgeldig is gedaan omdat in de akte van afstand de beperkte conclusies uitsluitend in de Nederlandse taal en niet in de voor EP 050 authentieke Engelse taal zijn opgenomen, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Tot aan de zitting heeft IHC tegen de geldigheid van de afstand geen verweer gevoerd. Zij heeft in de dagvaarding wel een opmerking gemaakt over de gekozen taal, namelijk dat voor EP 050 NL afstand is gedaan van alle bescherming buiten een Nederlandse tekst, maar in die opmerking ligt juist besloten dat wel (rechtsgeldig) afstand is gedaan door Huisman c.s. Naar de betekenis van die opmerking gevraagd, heeft IHC bij de mondelinge behandeling bovenstaand standpunt over de verkeerde taal ingenomen. Op de concrete (vervolg)vraag van de rechtbank wat de consequentie van dat standpunt zou moeten zijn, heeft IHC eerst gezegd dat zij daar geen positie over inneemt, en in tweede instantie aangevoerd dat dan geen sprake is van een rechtsgeldige afstand maar dat dit niet betekent dat zo maar kan worden teruggevallen op de oorspronkelijke tekst. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank met Huisman c.s. van oordeel dat het verweer dat afstand niet rechtsgeldig is geweest, als al serieus, in elk geval tardief is aangevoerd. In het navolgende wordt er dan ook van uitgegaan dat die afstand rechtsgeldig is geschied, zodat de nietigheid zal worden beoordeeld op basis van de tekst van EP 050 NL zoals die luidt na afstand. Omdat afstand terugwerkende kracht heeft (art. 63 lid 1 ROW), wordt EP 050 NL geacht vanaf de datum verlening te luiden conform de tekst na gedeeltelijke afstand. Partijen zijn het er (terecht) over eens dat voor de uitleg van de conclusies in het kader van de vaststelling van de beschermingsomvang en de beoordeling van de nietigheidsargumenten, niet alleen de Nederlandse taal van de gewijzigde conclusies, maar ook de originele Engelse tekst (zoals die volgt uit de tekst van de afstand van het Engelse deel van EP 050, zie 2.12) van belang is.
4.12.
Voor de verdere beoordeling is met name de uitleg van conclusie 1, de enige onafhankelijke systeem-conclusie van de octrooien, van belang. Onderverdeeld in deelkenmerken, luidt de tekst van conclusie 1 van EP 050 NL thans als volgt, waarbij de rechtbank kenmerk 1.5 verder heeft onderverdeeld dan partijen, in (onder)kenmerken 1.5.1 t/m 1.5.5:
1.1
Mariene pijpleiding installatie systeem voor het leggen van een offshore-pijpleiding en/of installeren van een onderzeese riser, welk systeem tenminste is ingericht om de reel lay-methode uit te voeren, waarbij het systeem omvat: een of meer opslaghaspels (8) voor de opslag van te installeren pijpleiding (11);
1.2
een pijplegtoren (20) geschikt voor het leggen van de pijpleiding in de zee;
1.3
een pijpleidinggeleiding (27) op een hoger gelegen positie voor het geleiden van de pijpleiding naar een pijpleiding legtraject (30) langs bovengenoemde toren;
1.4
een of meer pijpspanners (tensioners) (40,50), ondersteund door genoemde toren, waarbij elke pijpspanner een pijpspannersframe (41,51) en meerdere rupsbanden (tracks) ondersteund door het pijpspannersframe omvat, welke rupsbanden geschikt zijn om aan te grijpen op de pijpleiding en voor het ondersteunen van ten minste een deel van het gewicht van de neergelaten pijpleiding‚ waarbij het pijpspannersframe (41,51) wordt ondersteund door de toren via een bijbehorend ondersteuningssamenstel;
met het kenmerk dat
1.5 1.
het
ondersteuningssamenstel(45,55)
van hettenminste ene pijpspannersframe (20)* dat wordt ondersteund door de toren (40,50)*, bij voorkeur van alle pijpspannersframes,
2. een scharnierende steun is, die geschikt is om draaien van het pijpspannersframe om een verticale as ten opzichte van de toren mogelijk te maken,
3. tussen een actieve positie, waarin het pijpleiding legtraject (30) zich uitstrekt door het pijpspannersframe (41,51) tussen de rupsbanden‚ zodat de rupsbanden kunnen aangrijpen op een pijpleiding, en
4. een teruggetrokken en niet-operationele positie,
5. en waarbij de toren (20) scharnierbaar is om de helling van de toren aan te passen. [15]
4.13.
De tekst van conclusie 1 van EP 070 NL in de Nederlandse vertaling is, voor zover hier van belang, gelijkluidend aan conclusie 1 van EP 050 NL, met uitzondering van (deel)kenmerken 1.5.2 en 1.5.5. Kenmerk 1.5.5. is wat conclusies 1 van de octrooien vanaf het begin onderscheidt. De tekst van kenmerk 1.5.2 van EP 050 NL zoals verleend was identiek aan die van EP 070 (zie 2.6) en heeft pas door de afstand de hiervoor weergegeven tekst gekregen. Hieronder is kenmerk 1.5 van EP 070 in zijn geheel weergegeven:
1.5 1.
het ondersteuningssamenstel (45,55) van het ten minste ene pijpspannersframe (20)* dat wordt ondersteund door de toren (40,50)*, bij voorkeur alle pijpspannersframes,
2. geschikt is om verplaatsing van het pijpspannersframe ten opzichte van de toren mogelijk te maken,
3. tussen een actieve positie, waarin het pijpleiding legtraject (30) zich uitstrekt door het pijpspannersframe (41,51) tussen de rupsbanden, zodat de rupsbanden kunnen aangrijpen op een pijpleiding, en
4. een teruggetrokken en niet-operationele positie,
5. waarbij het pijpleiding legtraject (30) zich uitstrekt buiten het frame van de pijpspanner. [16]
Een teruggetrokken en niet-operationele positie (kenmerk 1.5.4)
4.14.
Partijen houdt verdeeld wat onder de beschermingsomvang valt van het in (conclusie 1 van) de octrooien geclaimde marien pijpleiding installatie systeem dat is ingericht om de reel-lay methode uit te voeren. In het bijzonder is in geschil hoe kenmerk 1.5.4, waar in beide octrooien sprake is van een ‘teruggetrokken en niet-operationele positie’ van het pijpspannersframe (in de originele Engelse tekst een ‘
retracted and non-operable position’), moet worden begrepen. Dat geschil bestaat uit twee vragen, namelijk
  • i) of het kenmerk iets zegt over de positie van het pijpspannersframe in die teruggetrokken stand, en
  • ii) of in de teruggetrokken en niet-operationele positie een ruimte ontstaat die groot genoeg is voor omvangrijke accessoires.
4.15.
Kenmerk 1.5.4 is gelijkluidend in de octrooien, zodat de uitleg daarvan voor beide octrooien van belang is.
4.16.
Bij de beoordeling wordt het volgende vooropgesteld. De uitleg van een conclusie met het oog op de vaststelling van de beschermingsomvang van een in Nederland geldend deel van een Europees octrooi wordt beheerst door art. 69 EOV [17] en het daarbij behorende uitlegprotocol (hierna: het Protocol). Art. 69 lid 1 EOV houdt in dat de beschermingsomvang van een octrooi wordt bepaald door de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen dienen tot uitleg van die conclusies. Art. 1 van het Protocol luidt:
Artikel 69 mag niet worden uitgelegd in de zin als zou de beschermingsomvang van het Europees octrooi worden bepaald door de letterlijke tekst van de conclusies en als zouden de beschrijving en de tekeningen alleen maar mogen dienen om de onduidelijkheden welke in de conclusies zouden kunnen voorkomen op te heffen. Het mag evenmin worden uitgelegd in die zin, als zouden de conclusies alleen als richtlijn dienen en als zou de bescherming zich ook mogen uitstrekken tot datgene wat de octrooihouder, naar het oordeel van de deskundige die de beschrijving en de tekeningen bestudeert, heeft willen beschermen. De uitleg moet daarentegen tussen deze twee uitersten het midden houden, waarbij zowel een redelijke bescherming aan de aanvrager als een redelijke rechtszekerheid aan derden wordt geboden.
4.17.
In overeenstemming met deze uitlegregel van het Protocol heeft de Hoge Raad de in zijn eerdere uitspraken gebezigde formuleringen, ‘hetgeen voor de uitvinding waarvan de bescherming wordt ingeroepen, wezenlijk is’, onderscheidenlijk ‘de achter de woorden van die conclusies liggende uitvindingsgedachte’, bestempeld als gezichtspunt, tegenover de letterlijke tekst van de conclusies (de ‘uitersten’ in de woorden van het Protocol) [18] . Daarbij dient het achterhalen van de achter de woorden van de conclusies liggende uitvindingsgedachte ertoe een uitsluitend op de letterlijke betekenis van de bewoordingen gegronde en daarom voor een redelijke bescherming van de octrooihouder wellicht te beperkte of onnodig ruime uitleg te vermijden [19] . De beschrijving en de tekeningen vormen in dat kader een belangrijke bron. Van de beschrijving maakt onderdeel uit een weergave van de stand van de techniek die de aanvrager als nuttig beschouwt voor het begrijpen van de uitvinding. Ook niet in de beschrijving genoemde stand van de techniek kan van belang zijn. Bij de uitleg van een octrooi is immers leidend het perspectief van de gemiddelde vakpersoon met zijn kennis van de stand van de techniek. [20]
4.18.
In het kader van de uitleg en vaststelling van de beschermingsomvang van de conclusie(s) van een octrooi kunnen diverse gezichtspunten een rol spelen, zoals, naast de al genoemde achter de woorden van de conclusies liggende uitvindingsgedachte, de rechtszekerheid voor derden en de aard van het concrete geval, waaronder de mate waarin de uitvinding vernieuwing heeft gebracht. [21]
4.19.
Bij het achterhalen van de uitvindingsgedachte gaat het om de vaststelling van hetgeen het octrooi toevoegt aan de stand van de techniek en is het perspectief van de gemiddelde vakpersoon [22] en diens kennis van de stand van de techniek op de prioriteitsdatum richtinggevend. [23] Daarnaast vormen de beschrijving en de tekeningen een belangrijke bron voor het achterhalen van de uitvindingsgedachte. [24]
4.20.
De relevante vakpersoon (aangeduid als de deskundige in het Protocol) voor deze zaak (hierna ook kortweg ‘de vakpersoon’) is een universitair geschoolde (scheeps)-werktuigbouwkundig ingenieur dan wel civiel ingenieur, met een specialisatie in offshore engineering, en ten minste vijf jaar ervaring met het ontwerpen van pijplegsystemen. Dat is niet in geschil.
(i) de positie van het pijpspannersframe in teruggetrokken stand
4.21.
Als het gaat om de eerste vraag, is het standpunt van Huisman c.s. dat ‘teruggetrokken’ niets anders betekent dan dat het pijpspannersframe uit het pijpleiding legtraject is weggehaald, zodat een vrij toegankelijke ruimte voor de
handlingvan (omvangrijke) Pipeline End Terminals (PLET) ontstaat. IHC voert aan dat de ‘teruggetrokken positie’ van kenmerk 1.5.4 moet worden gelezen in samenhang met kenmerk 1.5.2 van EP 070 (welk kenmerk gelijkluidend is aan de tekst van kenmerk 1.5.2 van EP 050 zoals verleend, dus voordat afstand is gedaan). Zij betoogt dat de ‘teruggetrokken positie’ de positie is waar het pijpspannersframe door kenmerk 1.5.2 van EP 070, ‘verplaatsing van het pijpspannersframe ten opzichte van de toren’, naartoe wordt gebracht. Een verplaatsing ten opzichte van de toren naar een teruggetrokken positie moet volgens IHC worden begrepen als een beweging naar de verticale as van de toren, oftewel een terugtrekking in de richting van de toren. Anders dan IHC meent Huisman c.s. dat in die tekst van kenmerk 1.5.2 geen aanduiding van een richting van de beweging van de actieve naar de teruggetrokken en niet operationele positie valt te lezen, en daaruit dus ook niets valt af te leiden over waar het pijpspannersframe zich bevindt in die teruggetrokken toestand.
4.22.
Voor de vraag of kenmerk 1.5.4 van de teruggetrokken en niet-operationele positie iets zegt over de eindpositie van het pijpspannersframe, en, daarmee verband houdend, of uit de in de vorige rechtsoverweging bedoelde tekst van kenmerk 1.5.2 de richting van verplaatsing van het pijpspannersframe valt af te leiden, is allereerst van belang dat de vakpersoon kenmerk 1.5.4 niet op zichzelf staand maar in samenhang met andere kenmerken van de conclusie zal lezen. De teruggetrokken en niet-operationele positie is immers het resultaat van een beweging van het pijpspannersframe (kenmerk 1.5.2) van de ene (actieve) positie (kenmerk 1.5.3) naar deze teruggetrokken en niet-operationele positie. De actieve positie, waarin het pijpleiding legtraject zich uitstrekt door het pijpspannersframe, is op haar beurt weer afhankelijk van kenmerk 1.3, waarin iets wordt gezegd over de locatie van het pijpleiding legtraject. Omdat het pijpspannersframe daar (van het pijpleiding legtraject) vandaan komt voordat het naar de teruggetrokken en niet-operationele positie wordt gebracht, is allereerst van belang wat de vakpersoon als uitgangspositie van de beweging van het pijpspannersframe zal aanmerken. Volgens kenmerk 1.3 bevindt het pijpleiding legtraject zich langs (
along)de toren. In de ogen van Huisman c.s. betekent ‘
along’ buitenlangs de toren. IHC meent daarentegen dat
alongde betekenis heeft van parallel aan (de lengteas van) de toren, zodat het pijpleiding legtraject zich zowel buiten de toren als binnen de toren kan bevinden.
4.23.
Ter onderbouwing van haar betoog dat in het systeem dat in de octrooien onder bescherming is gesteld, een keuze is gemaakt voor uitsluitend een constructie waarbij het legtraject aan de buitenkant van de toren loopt, beroept Huisman c.s. zich, naar de rechtbank begrijpt, ten eerste op tekeningen 1 tot en met 4 en ten tweede op de beschrijving van de stand van de techniek in paragraaf [0004] van de octrooien, waar wordt opgemerkt dat in opstellingen uit de stand van de techniek het legtraject zich ‘
along or within the tower’bevindt. De vakpersoon zou de zinsnede ‘
along the tower’in kenmerk 1.3 lezen in samenhang met voornoemde delen van het octrooischrift en daaruit de door Huisman c.s. voorgestane uitleg (
alongals tegenovergestelde van
withinen volgens de tekeningen 1 tot en met 4 uit te leggen als buiten de toren) afleiden.
4.24.
IHC heeft erop gewezen dat er voor de vakpersoon geen aanleiding is om ‘along the tower’ in kenmerk 1.3 anders te begrijpen dan volgens de gebruikelijke betekenis daarvan, te weten ‘parallel aan de lengteas van (langs) de toren’, zulks met verwijzing naar verschillende passages in het octrooischrift waar ‘along’ deze algemene betekenis heeft, zoals:
  • [0058]: “
  • [0081]: “
  • [0149]: “
4.25.
De rechtbank volgt Huisman c.s. niet in haar (beperkte) uitleg van ‘
along’ en wel hierom. De toren in tekeningen 1 tot en met 4 is een toren met twee naast maar uit elkaar geplaatste verticale hoofddragers, een soort poten, die zich beide aan één kant van de
moon poolbevinden (vgl. [0044], [0045] en [0050]). Aan de bovenzijde bevindt zich een pijpgeleiding-constructie, volgens de beschrijving: “
here embodied as a semi-circular pipeline guide member 27 (…) over which the pipeline to be laid can be guided. As such the guide member 27 diverts the pipeline 11 coming from a reel (here essentially in vertically upward direction) to an imaginary pipeline launch trajectory 30 here extending along the moonpool 4 facing side of the tower“ (zie [0051]). Het pijpleiding legtraject bevindt zich volgens [0045] “
along the bow or front side of the tower” (langs de boeg- of voorkant van de toren). Om Huisman c.s. te kunnen volgen in haar stelling dat hiermee een keuze is gemaakt voor een bepaalde constructie, namelijk één waarbij het legtraject aan de buitenkant van de toren loopt, is nodig dat duidelijk is wat de buitenkant en de binnenkant (
alongals tegenovergestelde van
within) dan is. Dat onderscheid is bij een (niet op de een of andere manier omsloten) tweepotige constructie als deze niet zonder meer te maken, in elk geval niet zonder een heldere duiding in de beschrijving of de tekeningen van een binnen- en een buitenkant. Die ontbreekt in de octrooien. Al om die reden valt niet in te zien dat de vakpersoon aan
alongde betekenis van ‘buitenlangs de toren’, als tegenovergestelde van
within, zal toedichten.
4.26.
De rechtbank komt met de tekeningen 1 tot en met 4 hooguit tot een mogelijk verschil tussen enerzijds een legtraject tussen de twee poten of onder de
raised structure, zijnde de toren (zie [0003]), wat dan als de binnenkant van de toren moet worden gezien, en anderzijds een legtraject dat niet onder de
raised structurevalt, dan aan te merken als de buitenkant van de toren. Dat zou betekenen dat alleen een toren die naast de
moon poolis geplaatst en waarvan de verhoogde structuur zich niet (op de een of andere manier) boven de
moon poolbevindt/uitstrekt, onder de beschermingsomvang van de octrooien zou vallen. Anders gezegd, zou een toren met hoofddragers aan weerszijden van de
moon poolen/of met een zich boven de
moon pooluitstrekkende pijpgeleiding-constructie een van bescherming uitgesloten constructie zijn. Zo beperkt zal de vakpersoon de octrooien niet lezen. Naar Huisman c.s. zelf in ander verband ook aanvoert, is de beschermingsomvang van conclusie 1 immers niet beperkt tot de in tekeningen 1 tot en met 4 getoonde uitvoeringsvariant en tot de daar getoonde toren. Elke
raised structuregeschikt voor het leggen van een pijpleiding in de zee, is een toren in de zin van kenmerk 1.3. Die verhoogde structuur kan verschillende posities op het schip innemen, niet alleen bij een
moon poolergens midden op het schip, maar ook ‘
at the port or starbord side of the vessel’ met een legtraject buitenboord het schip (zie [0046]), en kan verschillende vormen aannemen. Dat de toren niet beperkt is tot de structuur volgens tekeningen 1 tot en met 4, volgt ook direct uit de beschrijving van de tekeningen 1 tot en met 4 waarin steeds gesproken wordt over “
here” (zoals onder [0045]: “
The tower 20hereis designed as a structure arranged at one side of the moonpool 4”, onder [0050]: “
(…) an imaginary pipeine launch trajectory 30hereextending along the moonpool 4 facing side of the tower 20”).
4.27.
Ook een derrick (‘
a latticed framework’) is een
raised structure, ofwel een toren als bedoeld in kenmerk 1.3. Huisman c.s. stelt – terecht – niet dat de toren in conclusie 1 geen vorm zoals die van een derrick zou kunnen hebben. In de beschrijving onder [0047] wordt een dergelijke toren als onderdeel van de uitvinding expliciet benoemd. Op die plek in de beschrijving gaat het ook over de positie van de derrick en het legtraject, namelijk dat het gaat om een derrick ‘
extending over de moonpool 4, wherein the firing line or pipeline launch trajectory passeswithinthe structure of the derrick’ [onderstreping rechtbank]. Anders dan bij een toren als weergegeven in de tekeningen 1 tot en met 4, is bij een ‘
latticed framework’ wellicht ook beter een binnenkant van een buitenkant van de toren te onderscheiden. De stelling van Huisman c.s. over het verschil tussen
alongen
withinzou meebrengen dat een derrick wel een toren is als bedoeld in kenmerk 1.3, maar dat alleen een derrick met een legtraject buiten(langs) de
raised structureonder de bescherming van de octrooien zou vallen. Dat kan niet juist zijn. In de verdere beschrijving zijn ook geen aanwijzingen dat ‘along’ in de geclaimde uitvinding die specifieke betekenis (buitenlangs als tegenovergestelde van
within) heeft.
4.28.
Bij pleidooi heeft Huisman c.s. nog gewezen op paragrafen [0045], [0051] en [0140] uit de beschrijving, maar die passages leiden niet tot een ander oordeel. De eerste twee paragrafen zien uitsluitend op de in tekeningen 1 tot en met 4 geopenbaarde uitvoeringsvariant en paragraaf [0140] lijkt niet relevant nu het daar gaat om de plaatsing van ‘
work stations’ in het kader van gebruik van de J-lay methode (tekening 10), een aspect van de beschreven uitvinding dat geen onderwerp is van dit geschil (en van de conclusies). Huisman c.s. heeft de relevantie van die passage ook niet toegelicht. Daartegenover staan de door IHC genoemde paragrafen waar ‘along’ de gebruikelijke betekenis heeft.
4.29.
Een en ander leidt ertoe dat aangenomen wordt dat ‘along the tower’ in kenmerk 1.3 door de vakpersoon aldus zal worden begrepen dat het legtraject ‘parallel aan de lengteas van de toren’ loopt.
4.30.
Vanuit die (actieve) uitgangspositie in de lijn van het legtraject is het pijpspannersframe verplaatsbaar
ten opzichte van de toren(kenmerk 1.5.2 van EP 070 en van EP 050 zoals verleend) naar de teruggetrokken en niet operationele positie. De tekst van dit kenmerk wordt nogmaals weergegeven:
1.5.2. [
[het ondersteuningssamenstel, rechtbank]
geschikt is om verplaatsing van het pijpspannersframe ten opzichte van de toren mogelijk te maken,
4.31.
Naar het oordeel van de rechtbank zal de vakpersoon de geclaimde verplaatsing, althans terugtrekking (‘verplaatsing (…) naar een teruggetrokken (…) positie), van het pijpspannersframe ten opzichte van de toren in het licht van de beschrijvingen en tekeningen van de octrooien, niet anders kunnen opvatten dan als een beweging naar (de poten van) de toren toe. Zij gaat dus niet mee in het betoog van Huisman c.s. dat in de geclaimde verplaatsing geen aanduiding van een richting van die verplaatsing valt te lezen, waarbij de rechtbank opmerkt dat het standpunt van Huisman c.s. dat ‘teruggetrokken’ niets anders kan betekenen dan het weghalen van het pijpspannersframe uit het legtraject niet direct strookt met (ook) haar standpunt dat ‘ten opzichte van de toren’ op de verplaatsing slaat. Voor zover een taalkundige uitleg van een terugtrekkende beweging ten opzichte van de toren al een andere richting dan naar (de poten van) de toren toe zou toelaten, bevestigen de beschrijvingen en tekeningen die taalkundige uitleg en bieden die ook geen redelijke ruimte voor een andere richting.
4.32.
Zo vertelt [0014] dat de vinding het mogelijk maakt dat het hele samenstel van het pijpspannersframe wordt teruggetrokken en staat in paragraaf [0021] dat daartoe een (centraal) deel van het pijpspannersframe is verbonden met de toren via een ondersteuningssamenstel dat die terugtrekking van het frame mogelijk maakt. Paragraaf [0055] vermeldt: “
Basically any suitable tensioner can be employed in conjunction with the present inventive pipelaying system and method, as long as the frame is arranged to allow for retraction thereof with respect to the tower as will be explained herein.” Dit wordt in de octrooien verder geïllustreerd aan de hand van verschillende sets van figuren. Figuren 1 tot en met 10 illustreren een pijplegschip met de pijpleidinglegtoren aan de achterzijde van de
moon pool(alternatief: aan de bak- of stuurboord kant van het schip, zie [0045] en [0046])
,waarbij het legtraject zich uitstrekt aan de boeg- of voorzijde van de toren. Het in de figuren 11 tot en met 21 geïllustreerde pijplegschip verschilt, voor zover hier van belang, slechts hierin van het pijplegschip van figuren 1 tot en met 10 dat de pijpleidinglegtoren is geplaatst aan de boegzijde van de
moon pool. Het ondersteuningssamenstel en de werking daarvan in die (beide) installaties is te zien in de eerste figuren, meer in het bijzonder in (voor het eerste pijplegschip) de figuren 1 en 3 en (voor het tweede pijplegschip) in de figuren 12 en 13 en wordt beschreven in de paragrafen [0066] en [0067]. Deze figuren en paragrafen laten er geen misverstand over bestaan dat het bij de verplaatsing van de actieve positie naar de teruggetrokken en niet-operationele positie van het pijpspannersframe gaat om een beweging in de richting van (de poten van) de toren, en vermelden daarbij ook de voordelen: “
In the retracted position in this example each of the tensioners 40, 50 is received between the opening of the tower 20 formed by the vertical beams and the horizontal beams above and below the retracted tensioner. This provides for a docking station of each tensioner in retracted position. The tower 20 preferably is provided with one or more platforms to gain access to the tensioners in their retracted and possibly active position by crew of the vessel.” In paragraaf [0069] wordt nog wel vermeld dat andere ondersteuningssamenstellen vanzelfsprekend ook mogelijk zijn, maar die alternatieven zien op de manier van terugtrekking van het pijpspannersframe en niet op de richting: “
For instance a translatory support assembly is provided for the tensioner frame, e.g. including telescopic support arms or the like. Also a tilting or hinged support assembly could be provided, e.g. allowing the tilting or pivoting of the frame about a vertical or horizontal axis between an active and retracted position with respect to the tower.
4.33.
De figuren 19 tot en met 21 zien op een systeem voor het installeren van een onderzeese riser, waarbij voor het ondersteunen van het gewicht van die riser gebruik wordt gemaakt van een module (met een diameter van 2,5 tot 6 meter) met drijfvermogen. Voor het terugtrekken van het pijpspannersframe wordt hetzelfde ondersteuningssamenstel als hiervoor vermeld, getoond en beschreven (paragraaf [0170]).
4.34.
Daarmee resteren de figuren 22 en 23, waaruit evenmin een andere richting van de verplaatsing volgens conclusie 1 dan naar (de poten van) de toren toe, kan worden afgeleid. In figuur 22 gaat het om een ondersteuningssamenstel dat afwijkt van het samenstel dat onder 4.32 is besproken. Het ondersteuningssamenstel van figuur 22 wordt verplaatsbaar ondersteund door de toren en kan worden gekanteld om een horizontaal scharnier ten opzichte van de toren. De pijpspanners zijn bij voorkeur stationair gemonteerd op dat ondersteuningssamenstel. Ook hier is de verplaatsing van de pijpspanners van de actieve positie naar de teruggetrokken en niet-operationele positie (door de kanteling van het ondersteuningssamenstel om de horizontale as) naar (de poten van) de toren toe. Figuur 23 kan geen rol spelen bij de uitleg van conclusie 1, al omdat het in figuur 23, anders dan in conclusie 1, niet gaat om een
door de toren ondersteundondersteuningssamenstel van het pijpspannersframe.
4.35.
Het voorgaande brengt mee dat vanwege de samenhang tussen de verschillende kenmerken, de teruggetrokken en niet-operationele positie (kenmerk 1.5.4) in die zin iets zegt over de positie van het pijpspannersframe in teruggetrokken toestand, omdat die positie het resultaat is van de beweging van het pijpspannersframe vanuit het zich parallel aan de lengteas van de toren bevindende legtraject naar (de poten van) de toren toe.
(ii) de omvang van de ontstane ruimte
4.36.
Met betrekking tot de vraag van de omvang van de ruimte die door het verplaatsen ontstaat, stelt Huisman c.s. dat de in de octrooien geopenbaarde uitvinding ziet op een pijpleiding installatie systeem waarbij door terugtrekking van de pijpspanners een zeer grote vrije ruimte (‘
clear envelope’ in de terminologie van de octrooien, vgl. [0014]) ontstaat rond de
firing line,zodanig dat deze geschikt is voor het aanbrengen van hele grote accessoires op de pijpleiding, zoals een PLET. IHC betoogt dat de vakpersoon in conclusie 1 van de octrooien geen speciale eisen leest die worden gesteld aan de grootte van de ruimte die ontstaat door terugtrekking van de pijpspanners, en dat iedere terugtrekking van de pijpspanners onder de beschermingsomvang valt.
4.37.
Het vereiste van geschiktheid voor het plaatsen van (zeer) grote PLET-accessoires is niet expliciet opgenomen in conclusie 1 van de octrooien (en evenmin in enige volgconclusie). De conclusie bevat geen functioneel kenmerk dat daartoe strekt. Het betoog van Huisman c.s. komt er, naar de rechtbank begrijpt, op neer dat de vakpersoon in de zinsnede ‘teruggetrokken en niet-operationele positie’ (kenmerk 1.5.4), gelet op de tekeningen en beschrijving en diens kennis van de stand van de techniek op de aanvraagdatum, zal meelezen het functionele vereiste dat de verplaatsing naar de teruggetrokken positie (hierna ook: terugtrekking) zo substantieel moet zijn dat er een ruimte ontstaat die geschikt is voor het installeren van PLETs. Huisman c.s. heeft die door haar verdedigde lezing van dit (deel)kenmerk door de vakpersoon verwoord in een tekst die door haar Kenmerk A wordt genoemd, luidende:
een teruggetrokken en niet-operationele positiewaardoor een toegankelijke vrije ruimte rond het pijpleiding legtraject wordt gecreëerd ten behoeve van PLET-handling;
Het door de rechtbank onderstreepte gedeelte staat niet in de tekst van het conclusiekenmerk maar wordt door de vakpersoon daarin ‘meegelezen’, aldus Huisman c.s..
4.38.
Ter onderbouwing van deze door haar voorgestane uitleg heeft Huisman c.s. niet verwezen naar een specifieke passage in de octrooischriften, maar beroept zij zich op de gestelde algemene uitvindingsgedachte die in de octrooien besloten ligt, en op de ‘vele plaatsen’ in de beschrijving waar dit uit zou blijken en waar PLETs worden genoemd. Ook heeft zij gesteld dat op de aanvraagdatum een dilemma bestond voor het installeren van PLETs waarvoor in de techniek op dat moment een aantal oplossingen voorhanden was, welke nadelen aan die oplossingen kleefden (tweede schip nodig, dan wel hoge, zware en dus dure toren en schip, twee aparte legtrajecten voor pijpleiding en zware accessoires), en hoe die door de uitvinding van de octrooien verholpen worden. De uitvinding zou dan voorzien in een systeem met een verbeterd, lichter en voordeliger PLET-handling systeem. Zij heeft ook aangevoerd dat het door haar aan Kenmerk A toegevoegde deel, een maatregel is die wezenlijk is voor de uitvinding.
4.39.
Met IHC is de rechtbank van oordeel dat de octrooischriften geen, althans onvoldoende, steun bieden voor de door Huisman c.s. voorgestane uitleg van kenmerk 1.5.4. In de inleiding van de beschrijving in de octrooischriften worden verschillende probleemstellingen genoemd waarvoor het octrooi/de octrooien een oplossing wil(len) bieden (zie [0010] – [0016], weergegeven in 2.9). De door Huisman c.s. geschetste (technische) problemen in verband met specifiek PLET-handling in de stand van de techniek, zijn in de beschrijvingen van de octrooien niet terug te vinden. Ook wordt niet genoemd dat de uitvinding een oplossing of verbetering vormt voor PLET-handling. Evenmin is gesteld of gebleken dat op de aanvraagdatum het tot de algemene vakkennis van de vakpersoon moest worden gerekend dat aan de verschillende op dat moment gebruikte wijzen van PLET-handling nadelen kleefden, zodat het mogelijk daarom voor de vakpersoon duidelijk zou moeten zijn dat de octrooien daarvoor een oplossing bieden.
4.40.
In [0018] van EP 070, welke paragraaf om onduidelijke redenen is verwijderd uit de beschrijving van EP 050 (tussen [0013] en [0014]), wordt na de in de vorige rechtsoverweging geschetste beschrijving van de probleemstellingen, vervolgens het aspect van de uitvindingen beschreven waar het hier om gaat en dat, in conclusies 1, onder bescherming is gesteld:
[0018]
The present invention provides according to a first aspect thereof a system for marine pipeline installation, which is characterised in that the support assembly of at least one tensioner frame, preferably of all tensioner frames, is adapted to allow for displacement of the tensioner frame between an active position, wherein the pipeline launch trajectory extends through the tensioner frame between the tracks, so that the tracks can engage on the outside of the pipeline, and a retracted and non-operable position.
4.41.
In [0014] (dat correspondeert met [0019] van EP 070) is beschreven dat een toepassing (technisch effect) van de terugtrekking van de pijpgeleider(s) is dat een grote “
clear envelope” ontstaat rondom het legtraject, die passage en/of plaatsing van ‘
objects’ binnen of door die envelope mogelijk maakt. In de volgende paragraaf, [0015], wordt dit herhaald en leest de vakpersoon verder dat een relevante toepassing van de terugtrekking is dat ruimte ontstaat voor een (deel van een) pijpleiding-accessoire welk accessoire dan aan de pijpleiding wordt/kan worden vastgemaakt. Er is aan de onderkant van het pijpleiding installatie systeem voorzien in een ‘
static pipeline support’ (aangeduid met nummer 70) om de gelanceerde pijpleiding te ondersteunen tijdens het aanbrengen van het accessoire, wanneer een of meer van de pijpspanners die dit normaal doen, zijn teruggetrokken tijdens de installatie van het accessoire. Tussen partijen is niet in geschil dat een dergelijke ‘
static pipeline support’ ook al bekend was in de stand van de techniek. In [0016] wordt beschreven dat in een voorkeursuitvoering (door terugtrekking) een ruimte van tenminste één meter ontstaat tussen het legtraject en het samenstel van de pijpspanner, en in een nog meer te prefereren uitvoering, twee meter. In al deze passages vindt de vakpersoon geen aanwijzing dat kenmerk 1.5.4 moet worden gelezen met de door Huisman c.s. bepleite toevoeging. Een PLET wordt niet genoemd.
4.42.
In [0023] van de beschrijving wordt vervolgens, als voorbeeld van een voordeel van de mogelijkheid tot terugtrekking van pijpspanners (besproken in [0022]) genoemd een situatie waarbij een groot accessoire (‘
large accessory’) moet worden geplaatst in of aan het einde van de pijpleiding. Daar wordt voor het eerst een PLET genoemd als een van de voorbeelden van een groot, aan een uiteinde te plaatsen, accessoire, naast een groot drijf-element (‘
buoy’). Bij de bespreking van de tekeningen 1 t/m 4 wordt een PLET nogmaals enkele keren genoemd. Het systeem dat in die figuren wordt weergegeven, met een actieve positie van de pijpspanners in figuur 1, een teruggetrokken positie in figuur 3 en (in tekeningen 1 en 3) een PLET 100, wordt uitdrukkelijk gepresenteerd als een specifieke uitvoeringsvorm. Huisman c.s. verdedigt, ook in het kader van de geldigheid van haar akte van afstand, dat de geclaimde uitvinding, anders dan IHC betoogt, niet beperkt is tot het in die figuren getoonde systeem. Weliswaar betrok Huisman c.s. die stelling in het bijzonder gelet op de in die figuren getoonde constructie voor verplaatsing van de pijpspanners door middel van ‘
parallel support bars45,55’ (zie [0063]), maar niet valt in te zien waarom dit niet voor andere onderdelen van het systeem zou gelden. Het in die figuren getoonde pijpleiding installatie systeem wordt immers als geheel in de beschrijving als een mogelijke uitvoeringsvorm gepresenteerd. Dit is onder meer te lezen in [0033]: ‘
an exampleof a marine pipelaying vessel according to the present invention’, [0041]: ‘
shown in this example’, [0085]: ‘
a PLET 100 as example’ [0091] ‘
Figure 3 already reveals to the man skilled in the arta methodin which the "retractability" of the tensioners 40, 50 can be used advantageously.’ (onderstreping rechtbank). Dat het hier slechts gaat om één uitvoeringsvorm en dat – de vakpersoon zal begrijpen dat – vele variaties op de uitvoeringsvorm getoond in figuren 1 t/m 4 mogelijk zijn, wordt ook benadrukt in onder meer paragrafen [0043] en [0069] van de beschrijving.
4.43.
Het octrooischrift biedt derhalve geen steun voor de door Huisman c.s. voorgestane uitvindingsgedachte dat de in conclusie 1 geclaimde uitvinding uitsluitend is toegespitst op een terugtrekking van de pijpspanners waarbij een (zeer) grote ruimte ten behoeve van PLET-handling wordt gecreëerd. De onder bescherming gestelde uitvindingen zijn daartoe niet beperkt. Zo al enig functioneel kenmerk wordt meegelezen, dan leert de vakpersoon uit de octrooischriften alleen dat na terugtrekking een ruimte ontstaat geschikt voor het plaatsen van accessoires in algemene zin, ongeacht de omvang daarvan. Wanneer Huisman c.s. het geclaimde had willen beperken tot een uitvoeringsvariant met dit kenmerk (ruimte geschikt voor PLET-handling), dat naar haar eigen zeggen voor de uitvinding wezenlijk is, had zij dit duidelijker tot uitdrukking moeten brengen en in de conclusie moeten opnemen, mede gelet op de rechtszekerheid voor derden.
4.44.
Dat conclusie 1 van de octrooien niet zo moet worden gelezen dat de ruimte die ontstaat door terugtrekking, geschikt moet zijn voor PLET-handling, volgt ook uit volgconclusie 2 van de octrooien. Daarin is, als verbijzondering van conclusie 1, opgenomen dat ‘in de teruggetrokken positie van het pijpspannersframe een vrije ruimte aanwezig is rond het pijpleiding legtraject, met een minimale afstand tot de pijpspanner van ten minste één meter, bij voorkeur ten minste 2 meter’. Daaruit kan worden afgeleid dat binnen de beschermingsomvang van conclusie 1 kennelijk ook vallen installaties met, in teruggetrokken positie, een afstand van minder dan één meter tussen de tensioner en de firing line. Zo’n ruimte is niet geschikt voor PLET-handling, daar zijn partijen het over eens.
4.45.
De slotsom van het voorgaande is dat de vakpersoon de conclusies 1, gelezen in samenhang met de beschrijving en de tekeningen, zo zal begrijpen dat door terugtrekking een ruimte ontstaat die geschikt is voor het plaatsen van accessoires. Hij zal de conclusie niet zo uitleggen dat bij terugtrekking een grote ruimte moet ontstaan die geschikt is voor PLET-handling. De rechtbank oordeelt dat de vakpersoon de octrooien zo zal begrijpen dat iedere teruggetrokken positie voldoende is om aan (deelkenmerk 1.5.4 van) conclusies 1 te voldoen, mits daarbij (enige) ruimte voor het installeren van objecten, zoals accessoires ontstaat.
4.46.
De rechtbank zal hierna eerst de geldigheid van de Nederlandse delen van de octrooien beoordelen, welke beoordeling voor alle zaken van belang is.
EP 050 NL – Toegevoegde materie
4.47.
Conclusie 1 van EP 050 NL zoals deze luidt na afstand, is volgens IHC niet geldig wegens toegevoegde materie. Het octrooi strandt op deze nietigheidsaanval. Daartoe is het volgende redengevend.
4.48.
Van ongeoorloofde toegevoegde materie in de zin van art. 123 lid 2 in verbinding met art. 138 lid 1 onder c EOV (geïmplementeerd in art. 75 lid 1 onder c ROW) is sprake, wanneer de gemiddelde vakpersoon als gevolg van een wijziging in een (Europese) octrooiaanvrage of een Europees octrooi (zoals in dit geval, door gedeeltelijke afstand van de Nederlandse en Britse delen na verlening), technisch relevante informatie verschaft wordt, die de vakpersoon met diens algemene vakkennis, niet rechtstreeks en ondubbelzinnig, impliciet dan wel expliciet, uit de oorspronkelijk ingediende aanvrage kan afleiden (de ‘
disclosure test’of gouden standaard). De ratio van dit geldigheidsbezwaar is dat de aanvrager van een octrooi of de octrooihouder, in verband met de rechtszekerheid voor derden, zijn rechtspositie niet mag verbeteren door bescherming te claimen voor materie die niet is geopenbaard in de (oorspronkelijke) aanvrage. In de rechtspraak van de Kamers van Beroep van het Europees Octrooibureau (EOB) zijn criteria aangelegd die worden gehanteerd voor de toegevoegde materie-toetsing in specifieke situaties, zoals bij toevoegingen aan dan wel weglatingen uit oorspronkelijk ingediende conclusies, of het in een conclusie veralgemeniseren van een kenmerk van een bepaalde uitvoeringsvorm zonder de overige kenmerken daarvan over te nemen (
intermediate generalisation). Daarbij is door IHC genoemd de in de EOB-rechtspraak ontwikkelde regel dat een intermediate generalisation slechts toelaatbaar is als het voor de vakpersoon duidelijk is dat tussen het veralgemeniseerde kenmerk en de overige kenmerken van de uitvoeringsvorm waaruit het kenmerk is gehaald geen functioneel of structureel verband bestaat. In de Guidelines of Examination, van het EOB [25] is dit als volgt verwoord:
Intermediate generalisations Extracting a specific feature in isolation from an originally disclosed combination of features and using it to delimit claimed subject-matter may be allowed only if there is no structural and functional relationship between the features. When evaluating whether the limitation of a claim by a feature extracted from a combination of features fulfils the requirements of Art. 123(2), the content of the application as filed must not be considered to be a reservoir from which individual features pertaining to separate embodiments can be combined in order to artificially create a particular combination. When a feature is taken from a particular embodiment and added to the claim, it has to be established that: – the feature is not related or inextricably linked to the other features of that embodiment and – the overall disclosure justifies the generalising isolation of the feature and its introduction into the claim.
In lijn met beslissing G 2/10 van de Grote Kamer van Beroep van het EOB is de rechtbank van oordeel dat eerdergenoemde regel slechts een hulpmiddel is en dat uiteindelijk het antwoord op de eerder geformuleerde hoofdvraag (de ‘disclosure-test’ of ‘gouden standaard’) de doorslag geeft.
4.49.
Het bezwaar van IHC richt zich op het bij afstand gewijzigde kenmerk 1.5.2, hierna nogmaals weergegeven (voor de leesbaarheid met kenmerk 1.5.1, waarop kenmerk 1.5.2 teruggrijpt, en kenmerken 1.5.3 en 1.5.4), waarbij toevoegingen ten opzichte van de tekst van EP 050 zoals verleend (die identiek was aan die van kenmerk 1.5.2 van EP 070, zie 4.13) schuingedrukt zijn weergegeven en een weggelaten woord is doorgestreept:
(dat)1.5.1 het ondersteuningssamenstel van het tenminste ene pijpspannersframe dat wordt ondersteund door de toren, bij voorkeur van alle pijpspannersframes,
1.5.2
een scharnierende steun is, diegeschikt is om
verplaatsingdraaienvan het pijpspannersframe
om een verticale asten opzichte van de toren mogelijk te maken,
1.5.3
tussen een actieve positie, waarin het pijpleiding legtraject zich uitstrekt door het pijpspannersframe tussen de rupsbanden, zodat de rupsbanden kunnen aangrijpen op een pijpleiding, en
1.5.4
een teruggetrokken en niet-operationele positie
4.50.
Om een betere vergelijking met de in het Engels gestelde aanvrage mogelijk te maken, wordt hier de tekst van de overeenkomstige passage uit de doorgevoerde wijziging (‘
amendment’) in conclusie 1 van EP 050 UK weergegeven, die, naar Huisman c.s. onbetwist heeft gesteld, identiek is aan de gedeeltelijke afstand met betrekking tot conclusie 1 van EP 050 NL:
1.5.2
is a hinged support assembly adaptedto allow for
displacementpivotingof the tensioner frame
about a vertical axiswith respect to the tower
4.51.
Voor de basis van de beperking/afstand heeft Itrec gewezen op (in het bijzonder de laatste zin uit) de volgende passage in de aanvrage WO 673 (p. 14, r. 4-11, welke passage letterlijk overeenkomt met [0069] in de beschrijving van EP 050 zoals verleend, en waarnaar hierna zal worden verwezen als [0069]):
It will be apparent to the man skilled in the art that other support assemblies are possible for the tensioner frames. For instance a translatory support assembly is provided for the
tensioner frame, e.g. including telescopic support arms or the like. Also a tilting or hinged support assembly could be provided, e.g. allowing the tilting or pivoting of the frame about a vertical or horizontal axis between an active and retracted position with respect to the tower.
4.52.
IHC stelt terecht dat de opgenomen beperking van ‘verplaatsing van het pijpspannersframe ten opzichte van de toren' tot ‘draaien van het pijpspannersframe om een verticale as ten opzichte van de toren’ niet duidelijk en ondubbelzinnig in de aanvrage is geopenbaard. Alhoewel naar het oordeel van de rechtbank [0069] wel basis biedt voor het draaien (van de scharnierende steun) om een verticale as als manier waarop de oorspronkelijk geclaimde verplaatsing van het pijpspannersframe plaats kan vinden, is die draaiing in [0069] uitsluitend geopenbaard als wijze om verplaatsing van dat frame
tussen een actieve en een teruggetrokken positie ten opzichte van de toren(onderstreping rechtbank) mogelijk te maken. Daarbij slaat "ten opzichte van de toren" niet op de teruggetrokken positie, maar op de verplaatsing (c.q. draaiing). Huisman c.s. heeft dit zelf ook (terecht) aangegeven. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat het haar bedoeling is geweest dat in kenmerk 1.5.2 van conclusie 1 van EP 050 NL na afstand, net als in de oorspronkelijke conclusie en in conclusie 1 van EP 070, de woorden ‘ten opzichte van de toren’ (nog steeds) zien op de verplaatsing. Wat haar betreft is het enige verschil met de oorspronkelijke conclusie 1 (en dus met kenmerk 1.5.2 van EP 070) dat in lijn met paragraaf [0069] van de beschrijving een specifieke manier waarop die verplaatsing ten opzichte van de toren plaats vindt, namelijk door het draaien van het pijpspannersframe om een verticale as, wordt geclaimd .
4.53.
Die betekenis is, naar het oordeel van de rechtbank, anders in de tekst zoals die luidt na afstand. In kenmerk 1.5.2, waarin ‘om een verticale as’ is ingevoegd vóór ‘ten opzichte van de toren’, verwijst ‘ten opzichte van de toren’ grammaticaal niet meer naar de beweging (‘verplaatsing’/’draaien’) maar naar de ‘verticale as’. De tekst na afstand bevat daardoor niet langer de beperking dat de verplaatsing of draaiing ten opzichte van de toren (oftewel, zie hiervoor: naar de (poten van de) toren toe) plaats moet vinden. Nu de draaiing om een verticale as van de pijpspanners (in [0069]) slechts is geopenbaard in combinatie met die beperking en een structureel verband bestaat tussen de draaiing en de verplaatsing naar (de poten van de) toren toe, is met de weglating van het verband tussen de verplaatsing (tussen een actieve en teruggetrokken positie) en de richting (ten opzichte van de toren) sprake van toevoeging van materie (want een
intermediate generalisation). Immers vallen door die weglating ook draaiingen waarbij geen sprake is van een verplaatsing/terugtrekking van het pijpspannersframe vanuit de actieve positie naar de (poten van de) toren toe, mits maar wordt gedraaid om een verticale as ten opzichte van de toren, onder de bescherming. Dit leidt ertoe dat conclusie 1 van EP 050 NL zoals die luidt na afstand, nietig is, nog daargelaten of de samenstelling ‘een verticale as ten opzichte van de toren’ een zinnige betekenis kan hebben voor de vakpersoon (IHC betwist dat dat het geval is, zodat de tekst na afstand daarom (ook) niet zou voldoen aan het duidelijkheidsvereiste van art. 84 EOV).
4.54.
Dat nietigheid van conclusie 1 wegens toegevoegde materie, brengt mee dat ook alle overige, van conclusie 1 afhankelijke, conclusies nietig zijn. Het doek valt daarmee voor EP 050 NL.
EP 070 NL – nieuwheid/inventiviteit (US 742)
4.55.
Met betrekking tot conclusie 1 van EP 070 NL voert IHC terecht aan dat hetgeen daarin onder bescherming wordt gesteld, reeds is geopenbaard in de Amerikaanse octrooiaanvrage US 742.
4.56.
US 742 ziet op een inrichting voor het leggen van onderzeese pijpleidingen (aangeduid als ‘
supply lines’) vanaf een vaartuig op zee. De inrichting geopenbaard in (onder meer figuren 17 en 18 van) US 742 is voorzien van een pijplegtoren, een pijpleidingsgeleiding, een of meer pijpspanners met een pijpspannersframe en meerdere rupsbanden (tracks) geschikt om aan te grijpen op de pijpleiding, waarbij het pijpspannersframe wordt ondersteund door de toren, zodat kenmerken 1.1 t/m 1.4 van conclusie 1 van EP 070 daarmee zijn geopenbaard. Daarbij zijn de in US 742 genoemde ‘
blocks’ vanwege hun functie aan te merken als ‘tracks’ en de ‘
guide rails’ als een ondersteuningssamenstel in de zin van EP 070. Ook is in US 742 een legtraject geopenbaard. Een en ander is niet (langer) in geschil.
4.57.
Huisman c.s. betwist wel dat kenmerk 1.5 daarin volledig wordt geopenbaard, omdat (deel)kenmerk 1.5.4 (‘een teruggetrokken en niet-operationele positie’) in de door haar bepleite lezing daarvan (Kenmerk A, zie 4.37), niet in US 742 wordt geopenbaard, nu de ruimte die in US 42 ontstaat door terugtrekking niet geschikt is voor de plaatsing van grote accessoires zoals PLET’s. Dit verweer slaagt niet, reeds omdat hiervoor is vastgesteld dat EP 070 slechts openbaart een terugtrekking van de pijpspanners, waaraan reeds is voldaan als door terugtrekking enige ruimte ontstaat rond het legtraject, zonder enig verder functioneel vereiste, in het bijzonder in verband met de dimensie van de ruimte die ontstaat (dat is, zoals besproken, pas het geval in volgconclusie 2, waarin een voorwaarde aan de mate van terugtrekking wordt verbonden, te weten dat in de teruggetrokken positie een vrije ruimte aanwezig is rond het legtraject met een minimale afstand tot de pijpspanner van tenminste één meter).
4.58.
Zowel in figuur 17 als in figuur 18 van US 742 worden constructies geopenbaard waarbij de pijpspanners langs rails kunnen worden teruggetrokken van een positie waarbij het legtraject (in de tekeningen aangeduid met het cijfer 12) door de (tracks in het frame van de) tensioner loopt, naar een positie, ‘
parking position’genoemd (aangeduid met cijfer 106, zie kolom 11, r. 42 van US 742), waarbij dat niet het geval is. Daarmee is een teruggetrokken positie in de zin van kenmerk 1.5.4 in US 742 geopenbaard. Huisman c.s. heeft nog aangevoerd dat de rails vastzitten binnen de toren en zo een obstakel vormen ook in de teruggetrokken positie, waardoor geen vrije ruimte ontstaat als geclaimd in het octrooi. Dit kan haar niet baten, omdat wel degelijk een zekere ruimte ontstaat rondom het legtraject door terugtrekking van de pijpspanners naar de ‘
parking position’. Meer vereist kenmerk 1.5.4 niet. Ook het feit dat in US 742 is vermeld dat de tensioner in de teruggetrokken positie gebruikt kan worden bij het leggen langs een tweede as (legtraject) 13, maakt dit niet anders. Dit is optioneel, en de pijpspanner blijft ook in dat geval in een teruggetrokken en niet-operationele positie ten opzichte van de ‘principal axis’ (legtraject) 12.
4.59.
Voor zover in het verweer van Huisman c.s. een betwisting moet worden gelezen dat in US 742 kenmerk 1.3 is geopenbaard, omdat het legtraject (de firing line) binnen de toren is en blijft, zowel in de operationele als in de teruggetrokken positie van de pijpspanners, en ‘langs de toren’ in kenmerk 1.3 aldus moet worden uitgelegd dat dit vereist dat het legtraject aan de buitenkant van/buitenlangs de toren loopt, verwijst de rechtbank naar dat wat zij in rov. 4.23 en verder heeft overwogen. Die overwegingen leiden ertoe dat ‘along the tower’ in kenmerk 1.3 aldus moet worden begrepen dat het legtraject ‘parallel aan de lengte as van de toren’ loopt. Ook dit is geopenbaard in figuren 17 en 18 van US 742.
4.60.
Nu alle technisch relevante kenmerken van conclusie 1 van EP 070 in US 742 zijn geopenbaard, is die conclusie niet nieuw. Vervolgens zal worden beoordeeld of de volgconclusies EP 070 nieuwheid kunnen verschaffen.
Volgconclusies 2 t/m 15 van EP 070 NL
4.61.
Partijen hebben gedebatteerd over de geldigheid van de hierna te bespreken volgconclusies van EP 070, al dan niet omdat deze corresponderen met gelijkluidende volgconclusies van EP 050 NL. Naar het oordeel van de rechtbank kan geen van die volgconclusies ertoe leiden dat EP 070 in beperkte vorm in stand kan blijven. Daartoe is het volgende redengevend.
4.62.
In
conclusie 2is de beperking toegevoegd dat na terugtrekking een ruimte van tenminste één meter moet ontstaan tussen de teruggetrokken pijpspanner en het legtraject. Uit [0008] van EP 070 volgt dat in de stand van de techniek
connectorsbekend waren met een diameter van meer dan één meter. De vakpersoon die uitgaande van de in US 742 geopenbaarde installatie met verplaatsbare pijpspanners, zich gesteld ziet voor de opgave om een installatie te ontwerpen met een terugtrekking van de in conclusie 2 geclaimde dimensie, zal dit doen zonder inventieve arbeid.
4.63.
Ook de toevoeging van een of meer actuatoren aan het systeem, zoals hydraulische cilinders, voor het verplaatsen van het pijpspannersframe tussen de actieve en de teruggetrokken positie, zoals geclaimd in
conclusie 3van EP 070, maakt het in US 742 geopenbaarde systeem van conclusie 1 niet inventief. Dat een actuator nodig is om het pijpspannersframe te verplaatsen, is impliciet geopenbaard in US 742 omdat tot de algemene vakkennis van de vakpersoon op de aanvraagdatum behoorde dat voor verplaatsing (langs de guide rails 107a/107b en 112 in figuren 17 en 18 van US 742) een actuator nodig is. De combinatie daarvan met conclusie 1 van EP 070, kan die conclusie niet inventief maken.
4.64.
Met betrekking tot
conclusies 5, 6, 7 en 8, waarin verschillende bewegingsvarianten voor het ondersteuningssamenstel van de pijpspanners geclaimd worden, heeft IHC onder meer betoogd dat deze niet nieuw dan wel niet inventief zijn omdat het om voor de hand liggende bewegingsvormen gaat die tot de algemene vakkennis van de vakpersoon behoren. Ook hiertegen heeft Itrec geen, althans onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd. Hetzelfde geldt voor de gestelde nietigheid van
conclusie 9.
4.65.
Zo de combinatie van een A&R-schijf met toebehoren met het legsysteem van conclusie 1, zoals in
conclusie 13voorzien, al niet rechtstreeks en ondubbelzinnig is geopenbaard in (figuur 3 van) US 742, is het combineren in ieder geval niet inventief nu het gebruik van A&R (Abandonment & Recovery/Retrieval) systemen op marine pijplegschepen tot de algemene vakkennis behoorde. Het gebruik daarvan is ook geopenbaard in de stand van de techniek, onder meer door Huisman c.s. in 2003 in verband met haar pijplegschip de Deep Blue. A&R-systemen vormden een gebruikelijk onderdeel van een pijpleiding legsysteem volgens de reel-lay methode. Dit volgt ook uit de eerste zin van [0086] van EP 070, welke alinea overeenkomt met [0081] van EP 0050 weergegeven in 2.9: ‘
As is common for marine pipelaying vessels the vessel 1 includes an A&R system for abandonment and retrieval of pipeline’. Het toevoegen van een A&R-schijf met toebehoren aan het in conclusie 1 geclaimde pijpleidinglegtoren, kan dan ook geen inventiviteit verschaffen. Dit is door Itrec ook onvoldoende bestreden. Haar verweer in algemene bewoordingen dat het hier zou gaan om een specifiek A&R-systeem dat afwijkt van een A&R systeem uit de stand van de techniek, en wat het technisch effect van het beweerde verschil zou zijn, heeft zij niet toegelicht.
4.66.
IHC heeft gemotiveerd gesteld dat het combineren van een J-lay pijplegsysteem installatie met een legsysteem volgens de reel-lay methode in één installatie, zoals voorzien in
conclusie 14van EP 070, niet nieuw en niet inventief is. Dit wordt, als door Itrec in de conclusie van antwoord niet bestreden, als juist aanvaard. Hetzelfde geldt voor de gestelde ongeldigheid van
conclusie 4, 9 en 12wegens gebrek aan inventiviteit. Voor wat betreft
conclusies 10 en 11, waarin een systeem volgens de voorgaande conclusies in combinatie met, respectievelijk, ‘een vaartuig’ en een ‘
moon pool’, kunnen er evenmin toe leiden dat het octrooi geldig is. Alhoewel IHC dit niet expliciet heeft gesteld, volgt reeds uit de inleiding op de techniek dat een systeem zoals geclaimd wordt gebruikt op een vaartuig en dat een dergelijk vaartuig een
moon poolkan hebben. Nu het systeem niet octrooieerbaar is, geldt hetzelfde ook voor een werkwijze waarbij dat systeem wordt toegepast (
conclusie 15).
4.67.
De slotsom van het voorgaande is dat alle conclusies van EP 070 nietig zijn.
Hulpverzoeken
4.68.
Zowel voor EP 050 als voor EP 070 heeft Huisman c.s. vier hulpverzoeken ingediend voor het geval de octrooien niet geldig mochten worden geacht. Huisman c.s. heeft volstaan met een zeer summiere toelichting op de verzoeken, waarbij zij onder meer niet heeft aangegeven aan welke nietigheidsbezwaren de hulpverzoeken tegemoet komen, en waarom die hulpverzoeken, voor zover het meer betreft dan een samenvoeging of herstructurering van reeds verleende conclusies, toelaatbaar zijn. De basis voor de aanvullende teksten zijn deels afkomstig uit passages in de beschrijving opgenomen in de respectievelijke aanvragen, zoals blijkt uit de beknopte toelichting. Het had op de weg van Itrec gelegen om haar hulpverzoeken naar behoren toe te lichten. Nu zij dat niet heeft gedaan, laat de rechtbank de hulpverzoeken buiten beschouwing. Bij die stand van zaken bestaat geen aanleiding om Huisman c.s. nog gelegenheid te geven zich nader uit te laten over de akte reactie hulpverzoeken, zoals zij heeft verzocht. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat niet alleen niet is gesteld, maar ook overigens niet blijkt dat met de hulpverzoeken de nietigheid van EP 050 NL en EP 070 NL wegens respectievelijk toegevoegde materie en niet-nieuwheid dan wel gebrek aan inventiviteit, geheeld wordt.
Buitenlandse octrooien
4.69.
Aan haar vorderingen in de Inbreukzaak legt Huisman c.s. tevens (indirecte) inbreuk op EP 050 UK, EP 070 UK en de equivalente octrooien ten grondslag, althans, onrechtmatig handelen door het faciliteren van (indirecte) inbreuk op die buitenlandse octrooien. Huisman c.s. heeft niet veel meer gedaan dan te stellen dat sprake is van inbreukmakend of onrechtmatig handelen van IHC buiten Nederland, zonder die stelling verder handen en voeten te geven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Huisman c.s. haar stellingen in dit verband, gelet op de betwisting van IHC dat van een dergelijk inbreukmakend of onrechtmatig handelen sprake is, onvoldoende toegelicht, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Voor zover Huisman c.s. deze vordering baseert op doorlopende (onderhouds)verplichtingen van IHC na levering van de Seven Vega, heeft IHC het bestaan van die verplichtingen gemotiveerd bestreden, terwijl Huisman c.s. niets heeft overgelegd waaruit dergelijke (onderhouds)verplichtingen kunnen volgen. Het door Huisman c.s. aangevoerde schiet dan ook tekort, zodat dit niet tot toewijzing van enige vordering kan leiden.
Slotsom in de Nietigheidszaak en in de Inbreukzaak
4.70.
Nu de octrooien worden vernietigd, worden de vorderingen in de Nietigheidszaak volledig toegewezen. Nietigheid van de octrooien brengt mee dat vorderingen in de Inbreukzaak, voor zover gestoeld op de octrooien, worden afgewezen. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.69 over gestelde inbreuk op de buitenlandse octrooien is overwogen, bestaat geen aanleiding om de beslissing daarover aan te houden totdat in een bodemzaak in de betreffende jurisdictie een definitief oordeel is geveld over de geldigheid van die octrooien.
4.71.
Voor zover Huisman c.s. onrechtmatig handelen door (het faciliteren van) inbreuk op de buitenlandse octrooien ten grondslag legt aan haar vorderingen in de Inbreukzaak, is hiervoor in 4.69 reeds overwogen dat zij onvoldoende concreet heeft gemaakt dat sprake is van dreigend onrechtmatig of inbreukmakend handelen door IHC in of met betrekking tot die landen, te meer gelet op het oordeel van de rechtbank over de geldigheid van het Nederlandse octrooi. Ook deze grondslagen kunnen derhalve niet leiden tot toewijzing van enige vordering jegens IHC in de Inbreukzaak.
4.72.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening houdende een inbreukverbod op de UK en equivalente octrooien, dan wel een verbod op onrechtmatig handelen wegens het bevorderen en faciliteren van inbreuk buiten Nederland, zoals Huisman c.s. in de inbreukzaak vordert, ziet de rechtbank geen aanleiding. nu zij voorshands oordelend aannemelijk acht dat ook EP 050 UK, EP 070 UK en de equivalente octrooien niet geldig zullen worden bevonden.
Slotsom in de Schadevergoedingszaak
4.73.
In de schadevergoedingszaak is door partijen alleen schriftelijk gedebatteerd nu het pleidooi, in afwachting van de discussie over geldigheid en inbreuk, geen betrekking had op zaak 21-38. De rechtbank acht zich echter, mede gelet op de uitkomst van de Nietigheids- en Inbreukzaak, welke meebrengt dat aan de begroting van schade van Huisman c.s. niet wordt toegekomen, voldoende voorgelicht door middel van de schriftelijke stukken en zal ook in deze zaak eindvonnis wijzen. Er zijn geen relevante producties waarover de andere partij zich nog niet heeft kunnen uitlaten.
4.74.
Nu in de Schadevergoedingszaak aan de vorderingen in conventie uitsluitend inbreuk dan wel onrechtmatig handelen ten grondslag ligt, en die grondslag wordt verworpen, liggen de vorderingen voor afwijzing gereed.
4.75.
In reconventie wordt als volgt geoordeeld. De voorwaarde waaronder de eerste vordering (i) in reconventie is ingesteld, is niet vervuld, zodat die vordering geen beoordeling behoeft. Vordering ii kan worden toegewezen voor zover daarin een verklaring voor recht wordt gevorderd dat het beslag ten onrechte is gelegd. De gevorderde verklaring voor recht dat geen beroep op de bankgarantie kan worden gedaan, wordt afgewezen. De voorwaarden waaronder de bankgarantie kan worden ingeroepen zijn door partijen contractueel overeengekomen; niet valt in te zien op welke grond de rechtbank in die afspraken kan treden. Overigens valt ook niet in te zien welk belang IHC bij een dergelijke verklaring heeft nu een voorwaarde voor inroeping van de bankgarantie is de overlegging van een onaantastbare (rechterlijke) uitspraak waarin de hoogte van de door Huisman c.s. gepretendeerde vordering op IHC is vastgesteld. Om vergelijkbare reden (een overeenkomst tussen partijen) zal het onder iii en iv gevorderde worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat er wettelijke grond is (zoals strijd met de redelijkheid en billijkheid) voor het onder die vorderingen gevorderde bevel/verbod. Op zich zou het niet teruggeven van de bankgarantie, gelet op het oordeel over de geldigheid van de octrooien en derhalve ook over de onrechtmatigheid van het beslag waarvan de bankgarantie een uitvloeisel is, in strijd met de redelijkheid en billijkheid kunnen zijn, maar daaromtrent is in deze zaak niets gesteld.
4.76.
Gelet op het oordeel dat het beslag onrechtmatig is gelegd, bestaat aanleiding Huisman c.s. te veroordelen tot vergoeding van de dientengevolge door IHC geleden schade, zoals gevorderd. Het is voldoende aannemelijk geworden dat IHC schade heeft geleden door het beslag. Ter begroting van die schade wordt de zaak verwezen naar een schadestaatprocedure omdat begroting daarvan op dit moment niet mogelijk is. De gevorderde hoofdelijkheid, waartegen geen verweer is gevoerd, wordt eveneens toegewezen.
De proceskosten
4.77.
Partijen hebben een afspraak gemaakt over de proceskosten, namelijk dat aan de in het gelijk gestelde partij een bedrag van € 150.000,- toekomt. De door partij gemaakte afspraak is zaak-overstijgend en betreft de drie gevoegde zaken. Nu het goed denkbaar is dat de zaken in andere instanties een ander leven gaan leiden, is het nodig om een proceskostenbedrag per zaak vast te stellen en, voor wat betreft de Schadevergoedingszaak, een onderscheid te maken tussen de conventie en de reconventie, IE en niet IE. De rechtbank rekent € 60.000 toe aan de Nietigheidszaak en € 60.000 aan de Inbreukzaak, welke zaken volledig zien op de handhaving van octrooirechten of een reactie op een dreigende handhaving daarvan. Aan de Schadevergoedingszaak wordt dan € 30.000 toegerekend, waarvan de helft aan de conventie en de helft aan de reconventie. Nu de vorderingen in die zaak, zowel in conventie als reconventie, rechtstreeks verband houden met (handhavingshandelingen betreffende) gestelde inbreuk op de octrooien en de afwikkeling daarvan, beschouwt de rechtbank ook die zaak, met partijen, als een volledige IE-zaak zodat volledige begroting op de voet van art. 1019h Rv geschiedt.

5.De beslissing

De rechtbank
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/603550 / HA ZA 20-1155
(de Nietigheidszaak)
5.1.
vernietigt het Nederlandse deel van EP 2 005 050,
5.2.
vernietigt het Nederlandse deel van EP 2 667 070,
5.3.
veroordeelt Itrec in de proceskosten,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/612836 / HA ZA 21-508
(de Inbreukzaak)
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt Huisman c.s. in de proceskosten,
en in de zaak met zaaknummer/rolnummer C/09/605381 / HA ZA 21-38
(de Schadevergoedingszaak)
in conventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt Huisman c.s. in de proceskosten,
in reconventie
5.8.
verklaart voor recht dat Huisman c.s. ten onrechte beslag heeft gelegd,
5.9.
veroordeelt Huisman c.s. hoofdelijk tot vergoeding aan IHC van de door IHC ten gevolge van het onrechtmatige beslag geleden schade, nader op te maken bij staat,
5.10.
veroordeelt IHC in de proceskosten,
5.11.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in alle zaken
5.12.
begroot de door Huisman c.s aan IHC per saldo te betalen proceskosten tot op heden op € 150.000, -, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, berekend over het tijdvak vanaf de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling,
5.13.
stelt vast dat de proceskosten moeten worden toegerekend aan elke zaak volgens de verdeling opgenomen in r.o. 4.77,
5.14.
verklaart alle beslissingen voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Kokke, mr. M. Knijff en mr. H. Meinders en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023.

Voetnoten

1.Tegen de oorspronkelijk eveneens gedagvaarde vijf buitenlandse vennootschappen is de zaak doorgehaald, zodat die partijen niet worden vermeld.
2.De dagvaarding in deze zaak is ook uitgebracht ten aanzien van een tweede gedaagde maar niet aangebracht zodat die gedaagde niet is vermeld
3.Het laatste woord in de titel van EP 050 is ‘methods’, in die van EP 070 ‘method’.
4.door IHC in het geding gebracht als productie EP18 in de Nietigheidszaak. Blijkens het openbare digitale register van Europees Octrooibureau dateert die afsplitsing van 23 augustus 2013.
5.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
6.Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, inwerkingtreding: 9-1-2013, PB EU 2012, L 351/1 (de herschikte EEX-Verordening)
7.​Verdrag van 30 oktober 2007 betreffende rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2009, L 147.
8.Art. 22 lid 4 Lugano bevat een exclusieve bevoegdheidsregel die gelijkluidend is aan art. 24 lid 4 Brussel I bis-Vo; vgl. over de uitleg daarvan ook Solvay/Honeywell, HvJ 12 juni 2012, ECLI:EU:C:2012:445
9.Vgl Strikwerda/Schaafsma Inleiding tot het Nederlandse internationaal privaatrecht, p. 85 met betrekking tot art. 24 Brussel I bis-Vo in het algemeen. Paragraaf 58 daarna (p. 88 e.v.) gaat specifiek over de exclusieve bevoegdheid met betrekking tot IE-rechten (lid 4 van art. 24), maar die tekst ziet alleen op landen die onder het territoriale bereik van die bepaling vallen.
10.In Strikwerda/Schaafsma, voornoemd, staat over die achtergrond: ‘
11.Dit is ook in lijn met de bevindingen van Schaafsma in zijn proefschrift. Daarin analyseerde hij dat de exclusieve bevoegdheidsregelingen van artt. 24 lid 4 Brussel I bis-Vo en 22 lid 4 Lugano II zijn afgeleid van (de formele-territorialiteitscomponent van de conflictregel in) het beginsel van nationale behandeling, neergelegd in het Unieverdrag van Parijs, maar dat de opvattingen over de reikwijdte van die exclusieve-bevoegdheidsgrond uiteenlopen in verdragsstaten (buiten het toepassingsgebied van de genoemde bepalingen). Hij voegde eraan toe dat er echter (vrijwel) geen land is waar geen exclusieve nationale bevoegdheid voor geldigheid en registratie van nationale octrooien wordt aangenomen. S.J. Schaafsma,
12.Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie 2019/C 384 I/01.
13.HR 30 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9608 (Roche/Primus II)
14.Rijksoctrooiwet 1995
15.De asterixen (*) in deelkenmerken 1.5.1 van de octrooien zijn door de rechtbank toegevoegd; de verwijzingsnummers zijn daar kennelijk verwisseld/verkeerd geplaatst, want (20) is de aanduiding voor de (pijpleg)toren, (40,50) voor de pijpspanners en (41,51) voor het pijpspannersframe.
16.Zie vorige voetnoot over de asterixen (*)
17.Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooiverdrag)
18.vgl. HR 7 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3522 (Lely / Deleval c.s.) en HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3680 (AGA Medical / Occlutech)
19.vgl. HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1609
20.HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:854 (Resolution/AstraZeneca en Shionogi), HR 5 februari 2016, ECLI:HR:2016:196 (Bayer/Sandoz), HR 4 april 2014, ECLI:HR:2014:816 (Medinol/Abbott)
21.zie r.o. 3.3.1 van HR 13 januari 1995 inzake Ciba Geigy / Oté Optics, ECLI:NL:HR:1995:ZC1609; HR Lely / Delaval, t.a.p., r.o. 3.3.; AGA / Occlutech, t.a.p., r.o. 4.2.2.;. HR Medinol / Abbott, t.a.p., r.o. 3.4.2, geciteerd in 4.17 en 4.18 en HR Bayer / Sandoz, t.a.p., r.o. 3.3.5.
22.Onbedoeld zou uit de veelgebruikte aanduiding “vakman” mogelijk kunnen worden afgeleid dat het om een mannelijke persoon gaat. Het spreekt echter voor zich dat het even goed kan gaan om een vrouw of een persoon die zich niet met een van beide geslachten identificeert. De rechtbank zal zich daarom in dit vonnis bedienen van de neutralere term “vakpersoon”.
23.Vgl. HR in Medinol / Abbott, t.a.p., r.o. 3.5.2
24.Vgl. . HR in Medinol / Abbott, t.a.p., r.o. 3.4.2
25.versie 2023; H-V-3.2.1 (de tekst van het opgenomen citaat is ongewijzigd ten opzichte van de versie van 2022)