9.2.Zoals onder 6.2. is overwogen is het ontbreken van een door de moeder van eiser ondertekende toestemmingsverklaring doorslaggevend geweest om de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser te laten uitvallen. De tegenwerping met betrekking tot het ontbreken van een toestemmingsverklaring kan echter dus niet staande worden gehouden. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.
10. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop en op wat er hierna met betrekking tot de wijze van geschilbeslechting is overwogen, laat de rechtbank hetgeen overigens is aangevoerd onbesproken.
11. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder heeft de hiervoor vermelde gebreken in het bestreden besluit namelijk niet in de beroepsfase hersteld. De rechtbank ziet evenmin mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, nu het (primair) aan verweerder is om een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM te maken. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat dit naar het zich laat aanzien, gelet op het nog te verrichten onderzoek, geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zal inhouden. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. In dat nieuw te nemen besluit zal verweerder een nieuwe belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM moeten maken. Indien verweerder daarbij het ontbreken van een toestemmingsverklaring opnieuw aan eiser wil tegenwerpen, zal hij eerst nader onderzoek moeten doen naar de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder. In dit verband dient verweerder eerst eisers vader te horen over specifiek de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder (zie overweging 8.8.1.). Mocht dit niet tot een vaststelling van de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder leiden, dan zal verweerder daarna op zijn minst dienen te onderzoeken of het mogelijk is om in samenwerking met een wel diplomatiek in Eritrea aanwezige EU-lidstaat aan eiser en zijn (gestelde) moeder in Eritrea een DNA-onderzoek aan te bieden (zie overweging 8.8.2.). De rechtbank stelt voor dit nieuw te nemen besluit op bezwaar een termijn van acht weken. Bij deze termijnbepaling heeft de rechtbank rekening gehouden met enerzijds de omstandigheid dat voor het nader onderzoek en de nieuwe besluitvorming best wel wat tijd nodig zal zijn en anderzijds het feit dat deze procedure inmiddels al erg lang (bijna 4,5 jaar) duurt.
Griffierecht en proceskosten
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- moet vergoeden.
13. Om dezelfde reden ziet de rechtbank ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 6 april 2022 en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting van 30 juni 2023, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).