ECLI:NL:RBDHA:2023:16598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
AWB 20/4435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemmingsverklaring en familierechtelijke relatie in het kader van verblijf als familie- of gezinslid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Eritrees minderjarig kind, heeft een aanvraag ingediend om bij zijn halfbroer in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser zijn identiteit niet voldoende had aangetoond en er geen ondertekende toestemmingsverklaring van zijn moeder was overgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet correct was uitgevoerd door verweerder. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had voldaan aan zijn zorgplicht om alternatieve manieren voor het onderzoek naar de familierechtelijke relatie te onderzoeken, zoals het horen van de vader van eiser of het faciliteren van DNA-onderzoek in Eritrea. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een nieuwe belangenafweging moet worden gemaakt. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4435

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Met het besluit van 29 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de door [naam referent] (referent) ten behoeve van eiser ingediende aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij referent’ afgewezen.
Met het besluit van 4 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor eiser zijn tevens verschenen: referent en [naam 1], zijnde de vader van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen.
Op 14 en 28 april 2022 heeft eiser nadere stukken ingediend.
Op 27 mei 2022 heeft verweerder hierop gereageerd.
Eiser heeft op 8 juni 2022, 21 juli 2022, 1 november 2022, 21 november 2022 en 17 maart 2023 nadere reacties ingediend.
Verweerder heeft op 21 juni 2022, 25 oktober 2022, 7 november 2022, 24 februari 2023 en 14 maart 2023 nadere reacties ingediend.
De behandeling van het beroep is hervat op de zitting van 30 juni 2023 in Dordrecht. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor eiser is tevens verschenen: zijn vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Referent is de halfbroer van eiser. Zij hebben dezelfde vader. Referent is geboren op [geboortedatum 2] en heeft de Eritrese nationaliteit. Bij beschikking van 24 juni 2016 heeft verweerder aan referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Referent heeft op 11 mei 2018 mvv’s aangevraagd voor eiser alsmede voor zijn vader (tevens de vader van eiser), zijn moeder (de stiefmoeder van eiser) en zijn broers en zus (de halfbroers en halfzus van eiser), met het doel om gezinsleven in Nederland uit te oefenen. De mvv-aanvragen voor referents vader, moeder en broers en zus zijn ingewilligd. Zij verblijven sinds 2019 bij referent in Nederland. De mvv-aanvraag voor eiser heeft verweerder bij het primaire besluit afgewezen. Eiser verblijft nu bij zijn moeder in Eritrea.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit houdt, samengevat, het volgende in.
2.1.
Eiser heeft zijn identiteit niet aangetoond of aannemelijk gemaakt. Hoewel nader identiteitsonderzoek in de rede ligt, is dit niet aangeboden, omdat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in het nadeel van eiser uitvalt. De familierechtelijke relatie tussen eiser, referent en hun vader is wel aangetoond door middel van DNA-onderzoek.
2.2.
Het niet toestaan van verblijf aan eiser is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Hoewel verweerder aanneemt dat er sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen eiser, referent, hun vader en de overige gezinsleden (moeder, broers en zus), valt de belangenafweging tussen het belang van eiser, referent, hun vader en de overige gezinsleden bij het uitoefenen van familieleven in Nederland en het belang van de Nederlandse samenleving bij het niet toestaan van verblijf aan eiser volgens verweerder in het nadeel van eiser (en zijn gezinsleden) uit. Bij deze belangenafweging heeft verweerder doorslaggevend belang, in het nadeel van eiser, toegekend aan het ontbreken van een ondertekende toestemmingsverklaring waarin de achterblijvende moeder van eiser toestemming geeft voor het vertrek van eiser naar Nederland.
2.3.
Over de toestemmingsverklaring heeft verweerder in het bestreden besluit het volgende standpunt ingenomen. In bezwaar is weliswaar een (kopie van een) toestemmingsverklaring overgelegd, maar die is niet ondertekend maar slechts voorzien van een vingerafdruk. Bovendien is die toestemmingsverklaring niet te herleiden tot eisers moeder. De identiteit van eisers gestelde moeder en de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn gestelde moeder zijn namelijk niet aangetoond en evenmin aannemelijk gemaakt.
Ontwikkelingen na de schorsing van het onderzoek
3.1.
Na de zitting van 6 april 2022, waarbij de rechtbank het onderzoek had geschorst, heeft eiser een kopie van de identiteitskaart van zijn (gestelde) moeder overgelegd. Verder heeft eiser overgelegd twee foto’s van een door zijn (gestelde) moeder ondertekend ‘toestemmingsformulier’ alsmede een foto van het moment waarop zijn (gestelde) moeder dat formulier ondertekent.
3.2.
Verweerder heeft naar aanleiding van deze stukken te kennen gegeven dat hij de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder nader wil onderzoeken. Ter uitvoering hiervan heeft verweerder, bij brief van 27 mei 2022, eiser en zijn (gestelde) moeder opnieuw – na dit eerder, bij brief van 1 oktober 2018, ook al te hebben gedaan –uitgenodigd op de Nederlandse ambassade in Ethiopië (Addis Abeba) voor een DNA-onderzoek en het tekenen van een toestemmingsverklaring. Eiser en zijn (gestelde) moeder zijn niet bij de Nederlandse ambassade in Ethiopië verschenen.
De beroepsgronden
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij heeft tegen het bestreden besluit (onder meer) aangevoerd dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in zijn nadeel heeft laten uitvallen. In dit verband heeft eiser (onder meer) gesteld dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen, laat staan in doorslaggevende mate in zijn nadeel heeft gewogen, dat er een ondertekende toestemmingsverklaring van zijn moeder ontbreekt. Eiser stelt dat zijn moeder een toestemmingsverklaring heeft ondertekend en dat de familierechtelijke relatie tussen hem en zijn moeder kan worden aangenomen op basis van de overgelegde (kopie van de) doopakte van eiser, waarop de naam van zijn moeder staat, in combinatie met de overgelegde (kopie van de) identiteitskaart van zijn moeder. In geval van twijfel op dit punt had verweerder volgens eiser nader onderzoek moeten verrichten in de vorm van een gehoor van zijn vader. Het door verweerder aangeboden DNA-onderzoek in Ethiopië is volgens eiser in ieder geval zeer lastig uitvoerbaar. Reizen van Eritrea naar Ethiopië is volgens eiser nagenoeg onmogelijk en in ieder geval erg gevaarlijk, vanwege het conflict in de regio Tigray. Bovendien wil eisers moeder Eritrea niet verlaten, wat maakt dat eiser zijn moeder, nadat zij de zware en moeilijke reis naar Ethiopië hebben gemaakt, terug zal moeten brengen naar Eritrea en dan zelf weer opnieuw naar Ethiopië moet reizen om zijn mvv op te halen. Eiser heeft verweerder verzocht om zich minder formalistisch op te stellen en de eis van de toestemmingsverklaring los te laten, aangezien hij inmiddels meerderjarig is.
Beoordeling door de rechtbank
Identiteit
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser zijn identiteit niet heeft aangetoond en evenmin aannemelijk heeft gemaakt. Volgens verweerder is op zichzelf wel voldaan aan de voorwaarden voor het aanbieden van nader identificerend onderzoek. Verweerder heeft dergelijk nader onderzoek echter toch niet aangeboden, omdat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, ook als eisers gestelde identiteit zou worden aangenomen, volgens verweerder in het nadeel van eiser uitvalt. Dat is volgens verweerder reeds reden om aan eiser geen mvv te verlenen.
Gelet op dit standpunt van verweerder, dat impliceert dat de onduidelijkheid over eisers identiteit vooralsnog niet aan eiser wordt tegengeworpen, toetst de rechtbank hierna alleen de door verweerder verrichte belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
6.1.
Verweerder heeft eiser voor deze procedure, gelet op de datum van indiening van de mvv-aanvraag, aangemerkt als minderjarig. Verweerder heeft verder in het bestreden besluit aangenomen dat er tussen eiser, referent, hun vader en de overige gezinsleden als genoemd onder 1. familieleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt tussen het belang van eiser, referent, hun vader en de overige gezinsleden bij uitoefening van hun familieleven in Nederland en het Nederlands algemeen belang bij het niet toestaan van verblijf aan eiser in Nederland. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over de toetsing van een dergelijke belangenafweging, bijvoorbeeld de uitspraak van 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2485, volgt dat de rechter moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen het belang bij de uitoefening van het familieleven van de vreemdelingen in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend moet zijn.
6.2.
Verweerder heeft de belangenafweging in het nadeel van eiser, die voor deze procedure dus is aangemerkt als minderjarig, laten uitvallen. In het bestreden besluit heeft verweerder te kennen gegeven dat hij bij zijn belangenafweging, vanuit het oogpunt van het belang van voorkoming van kindontvoering, doorslaggevende betekenis in het nadeel van eiser heeft gehecht aan het ontbreken van een door de moeder van eiser ondertekende toestemmingsverklaring (pagina’s 3 en 9 van het bestreden besluit). Nu verweerder het ontbreken van een door de moeder van eiser ondertekende toestemmingsverklaring zo zwaar in het nadeel van eiser heeft gewogen, gaat de rechtbank hieronder eerst – en, zoals later zal blijken, alleen – in op dit punt.
Toestemmingsverklaring en familierechtelijke relatie tussen eiser en moeder
7. Na de schorsing van het onderzoek ter zitting van 6 april 2022 heeft eiser een kopie van de identiteitskaart van zijn (gestelde) moeder en foto’s van een door zijn (gestelde) moeder ondertekend ‘toestemmingsformulier’ overgelegd. Hoewel deze stukken (dus) pas zijn overgelegd na het bestreden besluit, betrekt de rechtbank deze stukken toch bij de beoordeling van het beroep, omdat zij deze stukken beschouwt als een nadere onderbouwing van een eerder door eiser ingenomen standpunt. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat hij op basis van deze stukken inmiddels aanneemt dat er een toestemmingsverklaring ten behoeve van eiser is getekend door een vrouw met de identiteit van [naam 2] (geboren in [jaartal] in Eritrea). Wat verweerder (nog) niet aanneemt, is dat deze vrouw de moeder van eiser is. Volgens verweerder kan de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn gestelde moeder niet worden vastgesteld. De door eiser overgelegde documenten zijn hiertoe volgens verweerder onvoldoende en verder zijn eiser en zijn gestelde moeder niet beschikbaar gebleken voor het hen aangeboden DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Ethiopië. Nu de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn gestelde moeder niet kan worden vastgesteld, kan volgens verweerder (nog) niet worden aangenomen dat er door de moeder van eiser toestemming is gegeven voor het vertrek van eiser naar Nederland.
8. Hierna gaat de rechtbank in op de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder.
8.1.
In de uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245, heeft de Afdeling het beoordelingskader in nareiszaken uiteengezet. Hoewel de zaak van eiser geen nareiszaak is, heeft de Afdeling in de uitspraak van 31 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:969, geoordeeld dat het beoordelingskader voor nareiszaken ook relevant is voor reguliere procedures, zoals deze procedure van eiser. Dit betekent dat verweerder ook in deze zaak al het geleverde bewijs in onderlinge samenhang moet bezien, rekening moet houden met alle relevante elementen en ervoor moet zorgen dat de eisen die hij aan het bewijs stelt evenredig zijn aan die elementen (zie de Afdelingsuitspraak van 31 maart 2022). Ook betekent dit dat er een samenwerkingsverplichting bestaat tussen eiser en verweerder, die ertoe kan leiden dat verweerder nader onderzoek aan eiser moet aanbieden. Verder geldt dat de eisen die verweerder in het kader van aangeboden nader onderzoek stelt evenredig moeten zijn (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:404, r.o. 3.2).
8.2.
Het beoordelingskader in nareiszaken, dat dus ook voor deze zaak relevant is, komt, voor zover hier van belang, op het volgende neer. Bij nareis van een minderjarig kind dient de achterblijvende biologische ouder toestemming te geven voor het vertrek van het kind naar Nederland. De vreemdeling moet de familierechtelijke relatie tussen het minderjarige kind en diens achterblijvende ouder aantonen met officiële documenten. Kan de vreemdeling dat niet, dan krijgt hij de gelegenheid om de reden(en) hiervan kenbaar te maken en andere bewijsmiddelen ten aanzien van die familierechtelijke relatie te overleggen. Als die andere bewijsmiddelen voldoende bewijswaarde hebben, dan biedt verweerder in beginsel nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie, bijvoorbeeld DNA-onderzoek, aan. Als die andere bewijsmiddelen zodanig overtuigend zijn dat de familierechtelijke relatie op basis hiervan alsnog aangenomen kan worden, zal nader onderzoek in beginsel niet nodig zijn.
8.3.
Eiser stelt zich op het standpunt dat op basis van de door hem (deels in beroep) overgelegde documenten – te weten: een kopie van zijn doopakte (waarop [naam 2] als zijn moeder staat vermeld) én een kopie van de identiteitskaart van [naam 2] – met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat [naam 2] zijn biologische moeder is. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. Hoewel deze documenten zeker wel enige aanknopingspunten bieden voor de stelling dat [naam 2] de biologische moeder van eiser is, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat deze documenten, in samenhang bezien, niet een zodanig overtuigend bewijs van de gestelde familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder vormen dat op basis daarvan reeds die familierechtelijke relatie, zonder nader onderzoek, kan worden aangenomen. Hiertoe geldt dat de doopakte geen door de Eritrese autoriteiten afgegeven document is en bovendien slechts in kopie is overgelegd, waardoor het niet op echtheid en authenticiteit kan worden onderzocht.
8.4.
Hoewel de bewijswaarde van voormelde documenten, zowel op zichzelf als in samenhang bezien, dus niet zodanig is dat op basis daarvan al de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder kan worden aangenomen, heeft verweerder hierin wel aanleiding gezien om eiser tegemoet te komen in zijn bewijslast door aan hem (tot twee keer toe) nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie met zijn (gestelde) moeder aan te bieden. Hiermee geeft verweerder uitvoering aan zijn deel van de samenwerkingsverplichting zoals onder 8.1. vermeld. Het nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie heeft verweerder tot twee keer toe – de eerste keer bij brief van 1 oktober 2018 en de tweede keer bij brief van 27 mei 2022 – vormgegeven door eiser en zijn (gestelde) moeder een DNA-onderzoek aan te bieden op de Nederlandse ambassade in Ethiopië.
8.5.
Ter beoordeling staat of verweerder met dit aanbod heeft kunnen volstaan. In het kader van deze beoordeling onderzoekt de rechtbank of de eisen die aan het aangeboden onderzoek zijn gesteld evenredig zijn in verhouding tot de concrete situatie waarin eiser en zijn (gestelde) moeder zich bevinden en de problemen waarmee zij kunnen worden geconfronteerd als zij uitvoering geven aan het aanbod (vgl. overweging 8.1.), en of het aangeboden onderzoek reëel, in de zin van zinvol en voor de vreemdelingen daadwerkelijke uitvoerbaar, is.
8.6.
Met zijn aanbod vraagt verweerder van eiser en zijn (gestelde) moeder om naar de Nederlandse ambassade in Ethiopië te reizen. Hiertoe zullen eiser en zijn gestelde moeder Eritrea op illegale wijze moeten uitreizen. Voor eiser, die naar Nederland wil komen, geldt dat hij Eritrea op enig moment toch zal moeten uitreizen. Voor de (gestelde) moeder van eiser ligt dit anders. Zij wil namelijk, zo is door eiser onbestreden gesteld, in Eritrea blijven en zich niet in Ethiopië of Nederland vestigen. Dit betekent dat zij niet alleen Eritrea (illegaal) moet uitreizen, maar later, na DNA te hebben afgestaan in Ethiopië, Eritrea ook weer (illegaal) zal moeten inreizen. Aldus moet zij twee keer de grens tussen Eritrea en Ethiopië illegaal oversteken. Als eiser zijn (gestelde) moeder hierbij zou moeten ondersteunen, geldt voor hem dat hij Eritrea eerst dient uit te reizen voor het DNA-onderzoek, daarna Eritrea weer dient in te reizen om zijn (gestelde) moeder thuis te brengen en vervolgens weer Eritrea dient uit te reizen om de mvv op te halen in Ethiopië. Hij zal in dat geval dus drie keer de grens tussen Eritrea en Ethiopië illegaal moeten oversteken. Uit het Algemeen ambtsbericht Eritrea van mei 2022, pagina’s 20 en 21, volgt dat er (al lange tijd) sprake is van strenge binnenlandse controles (checkpoints) en strenge bewaking in de grensgebieden en bij de grenzen met onder andere Ethiopië, dat het illegaal oversteken van de grens met Ethiopië (qua route) zwaar en (qua veiligheid) risicovol is en dat er willekeurige bestraffing plaatsvindt van personen die de grens illegaal proberen over te steken. Het gevaarlijke en risicovolle karakter van de reis wordt door verweerder ook erkend. Verder geldt dat er een risico voor de (gestelde) moeder van eiser bestaat dat zij niet terug kan keren naar Eritrea en daardoor in Ethiopië moet blijven, zijnde een land waar zij helemaal niet wil zijn.
8.7.
Nu er dus significante veiligheidsrisico’s zijn verbonden aan de reis die moet worden ondernomen om aan het aangeboden DNA-onderzoek te kunnen voldoen – welke reis in het geval van de (gestelde) moeder zal bestaan uit eerst een uitreis uit Eritrea en later weer een inreis in Eritrea – en nu de gestelde moeder geen enkel eigen belang heeft bij het ondernemen van deze reis en zelfs het risico loopt om achter te blijven in een ander land, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met zijn aanbod van een DNA-onderzoek in Ethiopië zeer veel van de (gestelde) moeder van eiser vraagt. De (gestelde) moeder is niet bereid gebleken om deze gevaarlijke en risicovolle reis te ondernemen en om aan dit voor haar zeer belastende aanbod te voldoen. Onder deze omstandigheden, in samenhang bezien, kon verweerder naar het oordeel van de rechtbank, vanuit menselijk oogpunt bezien, in redelijkheid niet van de (gestelde) moeder blijven verlangen dat zij de gevaarlijke en risicovolle reis van Eritrea naar Ethiopië (en weer terug) toch onderneemt. De eisen die verweerder in het kader van zijn aangeboden onderzoek stelt, zijn voor wat betreft de (gestelde) moeder van eiser onevenredig. Gelet hierop en nu voor het welslagen van het aangeboden DNA-onderzoek de deelname van eisers (gestelde) moeder nodig is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit specifieke geval aan eiser geen reëel onderzoeksaanbod heeft gedaan. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met het aanbieden van DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Ethiopië, maar op zoek had moeten gaan naar een alternatieve manier waarop het nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder kan worden vormgegeven.
8.8.
Verweerder heeft dit onderzoek naar alternatieven ten onrechte niet gedaan. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende.
8.8.1.
In de eerste plaats heeft verweerder niet (kenbaar) onderzocht of het horen van de vader van eiser over specifiek de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder ertoe kan leiden dat die familierechtelijke relatie alsnog kan worden aangenomen. Verweerder heeft de vader van eiser tot op heden niet gehoord over de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder en heeft ook niet gesteld, laat staan gemotiveerd, dat een nader onderzoek in de vorm van een gehoor van eisers vader zinloos is met het oog op het vaststellen van de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval ook niet op voorhand worden uitgesloten dat eisers vader tijdens een gehoor overtuigende verklaringen aflegt, bijvoorbeeld over de geboorte en levensloop van eiser, die er tezamen met de reeds overgelegde stukken (zie 8.3.) toe kunnen leiden dat de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder, al dan niet bij wijze van het voordeel van de twijfel (zie de Afdelingsuitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245, r.o. 2.3.), alsnog kan worden aangenomen.
8.8.2.
In de tweede plaats overweegt de rechtbank dat verweerder niet (kenbaar) heeft onderzocht of het mogelijk is om een DNA-onderzoek in Eritrea te faciliteren. Meer specifiek heeft verweerder niet uitgezocht of het mogelijk is in dit verband samen te werken met een EU-lidstaat die anders dan Nederland wel een diplomatieke vertegenwoordiging in Eritrea heeft. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3117, waaruit volgt dat verweerder onder omstandigheden gehouden kan zijn om aanvullend onderzoek in het land van herkomst van de vreemdeling op enige wijze te faciliteren en dat dit faciliteren onder omstandigheden ook kan bestaan uit samenwerking met een andere EU-lidstaat of ten minste een onderzoek door verweerder naar die mogelijkheid. Gelet op wat er onder 8.6. en 8.7. is overwogen, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er in dit specifieke geval sprake is van omstandigheden als bedoeld in voormelde Afdelingsuitspraak die aanleiding geven om op zijn minst te onderzoeken of het mogelijk is om in samenwerking met een wel diplomatiek in Eritrea aanwezige EU-lidstaat aan eiser en zijn (gestelde) moeder in Eritrea een DNA-onderzoek aan te bieden.
Slotsom
9.1.
Op grond van wat er is overwogen onder 8. tot en met 8.8.2. komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder, door te volstaan met het aanbod van een DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Ethiopië en niet te onderzoeken of het nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie op een alternatieve manier kan worden vormgegeven, niet heeft voldaan aan zijn deel van de samenwerkingsverplichting (zie 8.1. en 8.4.). Bij deze stand van zaken kan verweerder niet aan eiser tegenwerpen dat zijn familierechtelijke relatie met zijn (gestelde) moeder onvoldoende kan worden vastgesteld, en in het verlengde daarvan kan verweerder evenmin aan eiser tegenwerpen dat er geen door zijn moeder ondertekende toestemmingsverklaring ligt (zie 7.).
9.2.
Zoals onder 6.2. is overwogen is het ontbreken van een door de moeder van eiser ondertekende toestemmingsverklaring doorslaggevend geweest om de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser te laten uitvallen. De tegenwerping met betrekking tot het ontbreken van een toestemmingsverklaring kan echter dus niet staande worden gehouden. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.
Conclusie
10. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop en op wat er hierna met betrekking tot de wijze van geschilbeslechting is overwogen, laat de rechtbank hetgeen overigens is aangevoerd onbesproken.
11. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder heeft de hiervoor vermelde gebreken in het bestreden besluit namelijk niet in de beroepsfase hersteld. De rechtbank ziet evenmin mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, nu het (primair) aan verweerder is om een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM te maken. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat dit naar het zich laat aanzien, gelet op het nog te verrichten onderzoek, geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zal inhouden. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. In dat nieuw te nemen besluit zal verweerder een nieuwe belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM moeten maken. Indien verweerder daarbij het ontbreken van een toestemmingsverklaring opnieuw aan eiser wil tegenwerpen, zal hij eerst nader onderzoek moeten doen naar de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder. In dit verband dient verweerder eerst eisers vader te horen over specifiek de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder (zie overweging 8.8.1.). Mocht dit niet tot een vaststelling van de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn (gestelde) moeder leiden, dan zal verweerder daarna op zijn minst dienen te onderzoeken of het mogelijk is om in samenwerking met een wel diplomatiek in Eritrea aanwezige EU-lidstaat aan eiser en zijn (gestelde) moeder in Eritrea een DNA-onderzoek aan te bieden (zie overweging 8.8.2.). De rechtbank stelt voor dit nieuw te nemen besluit op bezwaar een termijn van acht weken. Bij deze termijnbepaling heeft de rechtbank rekening gehouden met enerzijds de omstandigheid dat voor het nader onderzoek en de nieuwe besluitvorming best wel wat tijd nodig zal zijn en anderzijds het feit dat deze procedure inmiddels al erg lang (bijna 4,5 jaar) duurt.
Griffierecht en proceskosten
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- moet vergoeden.
13. Om dezelfde reden ziet de rechtbank ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 6 april 2022 en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting van 30 juni 2023, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.